HR, 24-03-2009, nr. 07/12508 E
ECLI:NL:PHR:2009:BH1473
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
24-03-2009
- Zaaknummer
07/12508 E
- LJN
BH1473
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BH1473, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 24‑03‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BH1473
ECLI:NL:PHR:2009:BH1473, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 24‑03‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BH1473
- Vindplaatsen
Uitspraak 24‑03‑2009
Inhoudsindicatie
Wet op de Kansspelen (Wks). “Aan één of meer personen uit het publiek”. De tll. kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan dat de steller van de tll. daarin – zij het overbodig – tot uitdrukking heeft gebracht dat de gelegenheid “voor het publiek” was opengesteld en dat de desbetreffende uitzondering a.b.i. art. 2, onder a, Wks te dezen niet van toepassing was. Dat brengt mee dat nu het OM heeft gekozen voor de tll. van dit overbodige onderdeel en het Hof dit onderdeel bewezen heeft geacht, de bewezenverklaring ook in dat opzicht naar de eis der wet met redenen moet zijn omkleed. Het verweer van de raadsman is niet louter feitelijk van aard, maar stelt de rechtsvraag aan de orde of te dezen sprake was van een gelegenheid die “voor het publiek” is opengesteld. Daarom had het Hof nader behoren te motiveren waarom het van oordeel was dat die vraag bevestigend diende te worden beantwoord. CAG: anders.
24 maart 2009
Strafkamer
Nr. 07/12508 E
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, Economische Kamer, van 13 oktober 2006, nummer 23/000945-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], gevestigd te [vestigingsplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep, dat kennelijk niet is gericht tegen de vrijspraak ter zake van feit 2, is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. Y.E.J. Geradts, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad zal constateren dat de redelijke termijn is overschreden en voorts tot verwerping van het beroep.
De raadsman van de verdachte heeft schriftelijk gereageerd op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, heeft geoordeeld dat "aan één of meer personen uit het publiek" gelegenheid gegeven is in de zin van art. 1 Wet op de kansspelen, zoals onder 1 bewezenverklaard.
2.2.1. Overeenkomstig de in de inleidende dagvaarding opgenomen tenlastelegging is onder 1 bewezenverklaard dat:
"zij op:
- 2 oktober 2001, en
- 6/7 december 2001, en
- 5 maart 2002, en
- 10/11 april 2002, en
- 11 september 2002, en
- 17/18 januari 2003 tot en met 31 december 2001 in de gemeente Loosdrecht, vanaf 1 januari 2002 in de gemeente Wijdemeren, meermalen, telkens tezamen en in vereniging met een ander of anderen, in een perceel aan de [a-straat 1], opzettelijk gelegenheid heeft gegeven aan één of meer personen uit het publiek om door middel van één of meer uit de hieronder omschreven kansspelen mede te dingen naar prijzen en/of premies, waarbij de aanwijzing der winnaar geschiedde door enige kansbepaling waarop de deelnemers in het algemeen geen overwegende invloed konden uitoefenen, te weten:
- roulette, en
- (stud)poker, en
- blackjack,
zijnde in artikel 4.1 Beschikking casinospelen 1996 aangewezen als casinospelen en daarmee als kansspelen, zulks terwijl daarvoor telkens geen vergunning ingevolge de Wet op de kansspelen was verleend."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de bewijsmiddelen die zijn weergegeven in de aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv. Die aanvulling is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.3. Ten tijde van de verweten gedragingen luidden de toepasselijke wettelijke voorschriften als volgt:
- Art. 1 Wet op de kansspelen (hierna Wks):
"Behoudens het in Titel Va van deze wet bepaalde is het verboden:
a. gelegenheid te geven om mede te dingen naar prijzen of premies, indien de aanwijzing der winnaars geschiedt door enige kansbepaling waarop de deelnemers in het algemeen geen overwegende invloed kunnen uitoefenen, tenzij daarvoor ingevolge deze wet vergunning is verleend;
(...)."
- Art. 2 Wks:
"Artikel 1 is niet van toepassing op:
a. gelegenheden als daarin bedoeld, die noch voor het publiek zijn opengesteld, noch bedrijfsmatig worden gegeven;
(...)."
2.4. Blijkens de ter terechtzitting in hoger beroep overlegde pleitnota heeft de raadsman van de verdachte aldaar onder meer het volgende aangevoerd:
"Niet voor publiek toegankelijk
(...)
18. Het staat vast dat alleen leden in de sociëteit mochten binnenkomen. Alle leden hebben dit direct verklaard en cliënten zelf ook. Het feit dat enkel leden mochten binnenkomen blijkt vervolgens ook uit het feit dat agenten die aan de deur kwamen meerdere malen zijn geweigerd (zie o.a. pagina 241). Deze politiefunctionarissen hadden zich ook niet als politie gelegitimeerd en trachtten juist als gewoon burger de sociëteit binnen te komen. De agenten - waarvan op dat moment de functie dus onbekend was - werd medegedeeld dat zij niet mochten binnenkomen omdat deze betrokken politiefunctionaris in burger geen lid was.
19. Uit de foto's in het schaduwdossier blijkt ook dat er juist geen uitstraling van een casino of iets dergelijks is. Er is totaal geen sprake van uiterlijke reclame aan de buitenkant van de sociëteit. De uitstraling is niet dusdanig om derde partijen naar binnen te lokken. Dit wilden cliënten ook juist niet. De sociëteit zag eruit als een gewoon woonhuis. Enkel hing er een bord buiten met daarop het logo van de vereniging. Dit wil echter nog niet zeggen dat het gebouw voor publiek toegankelijk is. Ik benadruk dan ook dat buiten op geen enkele wijze reclame werd gemaakt voor de spelletjes die binnen gespeeld konden worden.
20. Vervolgens blijkt uit de processen-verbaal dat er alleen mensen worden binnengelaten die lid zijn en als zodanig bij de portier bekend zijn, zelfs bij voornaam zoals moge blijken uit ondermeer pagina 234 van het schaduwdossier.
21. De beslotenheid van de sociëteit werd gewaarborgd omdat al jarenlang dezelfde portier voor de vereniging werkte, namelijk al sinds 1989. Dit was [betrokkene 1]. Deze is ook gehoord. [Betrokkene 1] herkende de vaste leden aan hun gezicht. Omdat het aantal actieve leden niet zeer groot was, was dit mogelijk. Zie bijvoorbeeld pagina 079 van het dossier. Ik kom hier later op terug.
22. Hapjes en drankjes worden gratis verstrekt. Zie ondermeer pagina 244 van het schaduwdossier. Eens te meer duidt dit op een vriendenclub. Te vergelijken met een spelletjesvereniging. Om een voorbeeld van spelletje te geven: allemaal een dubbeltje inleggen en uiteindelijk mag de winnaar de zak drop voor de rest betalen.
23. De sociëteit heeft altijd volledige medewerking gegeven aan controlerende instanties, zij het dat men wel de legitimatie wenste te zien. In tegenstelling tot hetgeen wordt gesuggereerd worden over het algemeen mensen van controlerende instantie direct binnen gelaten, zoals ook wel moge blijken uit de rapportages van de Belastingdienst, onder meer bij het bedrijfsbezoek van de Belastingdienst van 2 oktober 2001 (schaduwdossier pagina 260), tweede bedrijfsbezoek 6/7 december 2002 (schaduwdossier pagina 262), derde bedrijfsbezoek 5 maart 2002 (schaduwdossier pagina 262), vierde bedrijfsbezoek 10/11 april 2002 (schaduwdossier pagina 263).
24. Dan over de zogenaamde 'ledenlijst'. De lijst waaraan in het dossier wordt gerefereerd zou langer zijn dan de statuten zouden toestaan. Dit betreft echter een totale (computeruitdraai van alle personen die vanaf aanvang van de sociëteit lid zijn geweest! De lijst diende - zoals verklaard - te worden opgeschoond. Overwegend oudere mensen zijn lid van de sociëteit. In de loop van de 40 jaar zijn er alleen al veel overleden!! Cliënten weten dat ze lijst beter hadden moeten bijhouden, daarmee waren zij bezig. Dat hebben cliënten ook verklaard (zie bijvoorbeeld pagina 015, 079, 069 en 073). Ook de boekhouder van cliënten bevestigt dit in zijn brief van 10 augustus 2005, welke als productie 3 aan mijn pleitnota is gehecht.
25. Het aantal daadwerkelijke actieve leden (de verschillende leden welke in de laatste anderhalfjaar de sociëteit hebben bezocht) is rond de 260. Dat hebben cliënten ook verklaard, zie bijv. pagina 073 en 069 van het dossier. Ik verwijs ook naar de verklaring van [betrokkene 1]. De feitelijke ledenlijst was dan ook veel korter dan de computerlijst.
26. Dat de computerlijst met het ledenbestand niet was bijgewerkt, wil niet zeggen dat er geen systeem was. De bezoekende leden, dus de actieve leden, werden geregistreerd in het zogenaamde bingoballenboek, dat ik ook heb meegenomen naar de zitting. [Betrokkene 1] hield iedere avond bij hoeveel en welke leden er binnenkwamen. Hij maakte daarvan steeds handgeschreven melding in het boek. Aan de registratie in het boek werd vervolgens een spelletje verbonden. Ook uit deze lijsten blijkt trouwens het karakter van de vriendenclub: namen als "[...]", "[...]", "[...]" komen veelal voor.
27. Uit het boek volgt dat er doordeweeks gemiddeld circa 5 leden de sociëteit bezochten. In het weekend was het drukker en kwamen er gemiddeld tussen de 10 en 20 leden per avond. Dit blijkt ook uit het bingo-ballenboek. Het feit dat op de avond van de inval (in de avond 17 januari 2003, in het weekend) 12 leden waren, bevestigt dit ook. Zie bijv. pagina 011 van het dossier. Er zijn ook geen observaties door het OM overgelegd die het tegendeel betogen. Overigens laat alleen al het beperkte aantal parkeerplaatsen voor het pand geen intensief gebruik toe.
28. Zo'n 5 a 6 maal per jaar verscheen de Clubkrant Deze heb ik meegenomen en kan ik u tonen. Alleen de leden ontvingen deze uiteraard. Uitnodigingen voor bijvoorbeeld jaar- en bestuursvergaderingen stonden hierin, maar ook uitnodigingen voor spelletjes- en feestavonden, en alle nieuwsfeiten over de club.
29. OM hecht schijnbaar meer belang aan verklaringen enkele leden (en de vraag is dan wat voor belang, want hieruit valt niets af te leiden) ofwel de verklaring van het voormalige bestuurslid [betrokkene 2] dan aan verklaringen van cliënten.
30. Cliënten vragen zich af wat de verklaringen van de leden terzake bewijzen. Deze tonen weinig aan. Het toont juist net zo goed het standpunt van cliënten t.a.v. de beslotenheid aan. Het had dan ook op de weg van het OM gelegen om te meerdere avonden bij de ingang te (laten) observeren teneinde te zien hoeveel leden er iedere avond langs kwamen. Dat is niet gebeurd. Indien dit wel was gebeurd, zou daarmee zijn aangetoond dat er juist niet veel leden zijn en geen sprake is van een druk bezochte, publieke vereniging.
31. Voor de sociëteit is geen Drank- en Horecavergunning vereist. De gemeente onderschrijft blijkbaar ook standpunt dat sociëteit niet voor publiek toegankelijk was.
32. Ik benadruk nogmaals dat ik als productie een brief van het fiscaal adviesburo, [betrokkene 3], heb overgelegd. Ook deze bevestigt juist dat geen sprake was van een publiek karakter van de sociëteit. Dat is ook niet vreemd, want het ging cliënten er juist om de vereniging besloten te houden!
33. In dit kader merken cliënten nog op dat de Algemene ledenvergadering de bevoegdheid heeft om al dan niet meer (nieuwe) leden te accepteren. De gevolgde procedure bij een nieuw lidmaatschap was onder meer een verplichte introductie door een ander lid was verplicht, waarna men eerst aspirant lid werd. Het nieuwe (aspirant)lid was deze verplicht om een legitimatiebewijs mee te nemen, waarna zijn of haar gegevens werden opgenomen in het computerbestand. Uit de door de politie meegenomen computer valt dit ook eenvoudig af te leiden. De gegevens staan hier gewoon in! Getuige [betrokkene 1] kan ik hier ook nader over verklaren.
34. De eerste keren dat het nieuwe (aspirant)lid een avond bezocht mocht deze nog niet meespelen, alleen meekijken en de sfeer proeven. Ook de andere leden van de sociëteit konden zich dan een beeld vormen van het nieuwe (aspirant)lid, alvorens er zou worden besloten dat deze volwaardig lid mocht worden. Er was derhalve wel degelijk sprake van een vorm van ballotage, door de portier, de leden en het bestuur.
35. Dat cliënten en de leden van de sociëteit de club besloten wilden houden blijkt ook wel uit het feit dat er vanaf 2001 nooit meer een lid bij is gekomen! Aan ballotage van nieuwe leden is de sociëteit dan ook al lange tijd niet eens meer toe gekomen!"
2.5. In aanmerking genomen (i) dat de tenlastelegging inhoudt dat "aan één of meer personen uit het publiek" de nader omschreven gelegenheid is gegeven, en (ii) dat aan de voet van de inleidende dagvaarding is vermeld: "de termen in deze tenlastelegging zijn gebruikt in de zin van de Wet op de kansspelen" kan de tenlastelegging bezwaarlijk anders worden verstaan dan dat de steller daarin - zij het overbodig - tot uitdrukking heeft gebracht dat de gelegenheid "voor het publiek" was opengesteld en dat de desbetreffende uitzondering als bedoeld in art. 2, onder a, Wks te dezen niet van toepassing was. Dat brengt mee dat nu het Openbaar Ministerie heeft gekozen voor de tenlastelegging van dit overbodige onderdeel en het Hof dit onderdeel bewezen heeft geacht, de bewezenverklaring ook in dat opzicht naar de eis der wet met redenen moet zijn omkleed.
2.6. Blijkens hetgeen hiervoor onder 2.4 is weergegeven, is door de raadsman van de verdachte een verweer gevoerd dat niet van louter feitelijke aard is. Daarin wordt tevens de rechtsvraag aan de orde gesteld - indien wordt uitgegaan van de namens de verdachte gestelde feiten - of te dezen sprake is van een gelegenheid die "voor het publiek" is opengesteld. Daarom had het Hof nader behoren te motiveren waarom het van oordeel was dat die vraag bevestigend diende te worden beantwoord.
2.7. De bewezenverklaring is dus niet naar de eis van de wet met redenen omkleed.
2.8. Het middel is gegrond.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de overige middelen geen bespreking behoeven en dat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, voor zover aan zijn oordeel onderworpen;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, Economische Kamer, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 24 maart 2009.
Conclusie 24‑03‑2009
Inhoudsindicatie
Wet op de Kansspelen (Wks). “Aan één of meer personen uit het publiek”. De tll. kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan dat de steller van de tll. daarin – zij het overbodig – tot uitdrukking heeft gebracht dat de gelegenheid “voor het publiek” was opengesteld en dat de desbetreffende uitzondering a.b.i. art. 2, onder a, Wks te dezen niet van toepassing was. Dat brengt mee dat nu het OM heeft gekozen voor de tll. van dit overbodige onderdeel en het Hof dit onderdeel bewezen heeft geacht, de bewezenverklaring ook in dat opzicht naar de eis der wet met redenen moet zijn omkleed. Het verweer van de raadsman is niet louter feitelijk van aard, maar stelt de rechtsvraag aan de orde of te dezen sprake was van een gelegenheid die “voor het publiek” is opengesteld. Daarom had het Hof nader behoren te motiveren waarom het van oordeel was dat die vraag bevestigend diende te worden beantwoord. CAG: anders.
Nr. 07/12508 E
Mr. Knigge
Zitting: 27 januari 2009
Conclusie inzake
[Verdachte](1)
1. Het Gerechtshof te Amsterdam, Economische Kamer, heeft op 13 oktober 2006 verdachte vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde, ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten gepleegd vóór 6 maart 2002 verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en verdachte voor 1: "overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 1, onder a, van de Wet op de kansspelen, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd, 3: "overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 30h, eerste lid, van de Wet op de kansspelen, opzettelijk begaan door een rechtspersoon" en 4: overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 30t, eerste lid, van de Wet op de kansspelen, opzettelijk begaan door een rechtspersoon" veroordeeld tot het betalen van een voorwaardelijke geldboete van € 16.000,-, met een proeftijd van twee jaren.
2. Tegen deze uitspraak is namens verdachte cassatieberoep ingesteld.
3. Namens verdachte heeft mr. Y.E.J. Geradts, advocaat te Arnhem, zes middelen van cassatie voorgesteld.
4. Ten verduidelijking schets ik kort de casus. Verdachte is de vereniging "[verdachte]", met [medeverdachte 2] als voorzitter en [medeverdachte 3] als secretaris. Bij die vereniging worden avonden georganiseerd die alleen toegankelijk zijn voor de ongeveer 200 leden van de club. Op die avonden wordt de leden gelegenheid geboden tot het spelen van onder meer roulette en black jack. Verdachte wordt vervolgd wegens diverse overtredingen van de Wet op de Kansspelen (hierna: Wks).
5. In het eerste middel wordt geklaagd over de bewezenverklaring van het eerste feit. Het middel behelst de klacht dat uit de bewijsmiddelen niet valt op te maken dat aan een of meer personen uit het publiek opzettelijk gelegenheid is gegeven om, kortgezegd, te gokken. Het Hof zou daarmee tevens blijk geven van een onjuiste rechtsopvatting omtrent "publiek" dan wel van een innerlijk tegenstrijdige redenering, gelet op de vrijspraak van feit 2.
6. Ten laste van verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
"zij op:
- 2 oktober 2001, en
- 6/7 december 2001, en
- 5 maart 2002, en
- 10/11 april 2002, en
- 11 september 2002, en
- 17/18 januari 2003
tot en met 31 december 2001 in de gemeente Loosdrecht, vanaf 1 januari 2002 in de gemeente Wijdemeren, meermalen, telkens tezamen en in vereniging met een ander of anderen, in een perceel aan de [a-straat 1], opzettelijk gelegenheid heeft gegeven aan één of meer personen uit het publiek om door middel van één of meer uit de hieronder omschreven kansspelen mede te dingen naar prijzen en/of premies, waarbij de aanwijzing der winnaar geschiedde door enige kansbepaling waarop de deelnemers in het algemeen geen overwegende invloed konden uitoefenen, te weten:
- roulette, en
- (stud)poker, en
- blackjack,
zijnde in artikel 4.1 Beschikking casinospelen 1996 aangewezen als casinospelen en daarmee als kansspelen, zulks terwijl daarvoor telkens geen vergunning ingevolge de Wet op de kansspelen was verleend."
8. Ten tijde van de verweten gedragingen luidden de toepasselijke bepalingen, voor zover hier van belang, als volgt:
Art. 1 sub a Wks:
"Behoudens het in Titel Va van deze wet bepaalde is het verboden:
a. gelegenheid te geven om mede te dingen naar prijzen of premies, indien de aanwijzing der winnaars geschiedt door enige kansbepaling waarop de deelnemers in het algemeen geen overwegende invloed kunnen uitoefenen, tenzij daarvoor ingevolge deze wet vergunning is verleend;"
Art. 2 sub a Wks:
"Artikel 1 is niet van toepassing op:
a. gelegenheden als daarin bedoeld, die noch voor het publiek zijn opengesteld, noch bedrijfsmatig worden gegeven;"
Art. 30b lid 1 sub b Wks:
"1. Het is verboden, behoudens het in deze Titel bepaalde, zonder vergunning van de burgemeester een of meer speelautomaten aanwezig te hebben
b. op voor het publiek toegankelijke plaatsen;"
9. Van het sub 2 tenlastegelegde feit is verdachte door het Hof vrijgesproken, nu het Hof niet wettig en overtuigend bewezen achtte dat de club een voor het publiek toegankelijke plaats is in de zin van art. 30b Wks. Het Hof heeft het beroep op de uitzondering van art. 2 Wks als volgt samengevat en verworpen:
"Bespreking bewijsverweer
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de verdachte van de gehele tenlastelegging dient te worden vrijgesproken, nu de vereniging '[verdachte]' niet toegankelijk is voor publiek en het de vereniging tevens aan een bedrijfsmatig karakter ontbreekt. Hij heeft hiertoe -zakelijk weergegeven- het volgende gesteld:
Het doel van de sociëteit was niet gericht op het maken van winst en uit de jaarstukken volgt ook dat er gedurende de afgelopen jaren geen danwel weinig winst werd gemaakt. Het geld dat werd ontvangen, vloeide -na betaling van de vaste lasten- immer[s] weer terug naar de leden in de vorm van prijzengeld. Ook heeft er op geen enkele wijze persoonlijke verrijking van mijn cliënt plaatsgevonden. Bovendien tonen de kleinschaligheid van de vereniging en de ongeordendheid van de ledenadministratie mede aan dat er geen sprake was van enige bedrijfsmatigheid.
Voorzover dit verweer al tot vrijspraak kan leiden, overweegt het hof als volgt.
Blijkens de wetsgeschiedenis en de jurisprudentie terzake de reikwijdte van het begrip 'bedrijfsmatig' als bedoeld in de Wet op de kansspelen, is hiervoor niet zozeer vereist dat het oogmerk van winstbejag is komen vast te staan, doch dat blijkt dat het gelegenheid geven op geregelde en stelselmatige wijze heeft plaatsgevonden. Op basis van diverse stukken in het dossier (ondermeer de statuten) en het verhandelde ter terechtzitting is vast komen te staan dat de vereniging '[verdachte]' juist in de kern als oogmerk heeft het op geregelde en stelselmatige wijze aan leden van de club gelegenheid bieden tot het verrichten van kansspelen.
Gezien het voorgaande is naar het oordeel van het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 3 en 4 tenlastegelegde feiten heeft begaan. De omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat de vereniging een voor het publiek opengestelde gelegenheid in de zin van artikel 2 van de Wet op de kansspelen is, doet aan dit oordeel niets af.
Het verweer wordt mitsdien verworpen."
10. Het Hof heeft over de stelling dat alleen leden toegang verkregen kregen niets opgemerkt. In cassatie moet derhalve er van worden uitgegaan dat alleen leden de club betraden. Het middel berust op de opvatting dat, nu de avonden alleen door leden werden bezocht, geen sprake kan zijn van "een of meer personen uit het publiek", zoals bewezen is verklaard.
11. De delictsomschrijving zoals die uit het in art. 1 sub a Wks neergelegde verbod kan worden gedestilleerd, vereist niet dat "aan het publiek" gelegenheid is gegeven. Het gelegenheid geven als zodanig is verboden. Dat betekent dat het bij het gewraakte onderdeel van de tenlastelegging en bewezenverklaring niet om een wetsterm gaat, zodat niet geldt dat het Hof bij de uitleg daarvan aan de betekenis is gebonden die deze term volgens de wet heeft. Het Hof heeft het bedoelde onderdeel van de tenlastelegging kennelijk en niet onbegrijpelijk uitgelegd overeenkomstig het normale spraakgebruik, namelijk in die zin dat gelegenheid tot kanspel werd gegeven "aan niet tot het personeel behorende personen die in het desbetreffende perceel aanwezig waren". Ik wijs erop dat de rapporterende ambtenaar in bewijsmiddel 4 de term "publiek" in dezelfde betekenis bezigt: "Het aanwezige publiek werd in de gelegenheid gesteld deel te nemen aan de aangeboden spelen". Over de vraag of dat "publiek" uit leden of uit niet-leden bestond, wordt hier geen uitspraak gedaan. Voor zover in de term enig onderscheid tot uitdrukking wordt gebracht is dat een onderscheid tussen de aanwezige personen: enerzijds de aanbieders van de spelen, anderzijds het publiek dat daarvan gebruik maakte.
12. Het middel, dat berust op een andere lezing van het bewezenverklaarde, faalt derhalve bij gebrek aan feitelijke grondslag.
13. Het tweede middel heeft eveneens betrekking op het eerste feit en keert zich tegen de bewezenverklaring van het opzet. Naar het oordeel van de steller in cassatie brengt het ten aanzien van de periode vóór 6 maart 2002 gegeven ontslag van alle rechtsvervolging wegens rechtsdwaling met zich mee dat van opzet in die periode geen sprake kan zijn geweest.
14. Het middel berust op de opvatting dat van opzettelijk handelen eerst sprake is als verdachte weet heeft van het strafbare van zijn gedraging. Die opvatting is onjuist. Boos opzet is niet vereist, ook niet in economische zaken. Voldoende is dat het opzet gericht is op de bestanddelen van de in art. 1 sub a Wks vervatte delictsomschrijving. Dat verdachte opzettelijk gelegenheid heeft gegeven tot (kort gezegd) het deelnemen aan kansspelen kan zonder meer uit de bewijsmiddelen worden afgeleid. Dat, voor zover het de periode van vóór 6 maart 2002 betreft, verdachte een beroep toekomt op afwezigheid van alle schuld sluit opzet op het feitelijke handelen niet uit. (2)
15. Het middel faalt derhalve.
16. Het derde middel klaagt eveneens over de bewezenverklaring van het opzet. De klacht heeft betrekking op de periode na 5 maart 2002 (feit 1) en daarnaast op de feiten 3 en 4. Ook in zoverre zou het opzet niet bewezen kunnen worden, omdat het Hof "in belastingtermen" heeft aangegeven dat een "pleitbaar standpunt" is ingenomen. Dat zou blijken uit de strafmotivering waarin wordt uiteengezet waarom het Hof geen straf of maatregel heeft opgelegd. Het middel borduurt vervolgens voort op de stelling dat er een pleitbaar standpunt is ingenomen en hoe in belastingszaken daarmee wordt omgegaan.
17. Het middel faalt reeds omdat het berust op dezelfde onjuiste opvatting als waarop het tweede middel is gestoeld. Boos opzet is niet vereist.
18. Het vierde middel klaagt over de weergave van de verklaring van de vertegenwoordiger van de verdachte in de bewijsmiddelen, [medeverdachte 2]. Hij zou iets heel anders hebben verklaard dan in de bewijsmiddelen is weergegeven.
19. Als bewijsmiddel 1 heeft het Hof de verklaring van de vertegenwoordiger van de verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep, als volgt weergegeven:
"Ik ben sinds juni 2000 voorzitter van het bestuur van vereniging [verdachte]. Mijn functie hield in dat ik de vereniging bestuurde. Ik was verantwoordelijk voor het contact met de gemeente, ik hield toezicht op de administratie en ik was betrokken bij de dagelijkse gang van zaken. Er werden bij de vereniging altijd enkele vaste spelen aangeboden. Er werd een indeling van de bemanning van de tafels gemaakt. Er werden kansspelen aangeboden. In de club stonden tien speelautomaten en een pokerkast. Zij zijn eigendom van de vereniging."
20. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt in, als verklaring van de vertegenwoordiger van de verdachte:
"Ik ben in juni 2000 door de toenmalige voorzitter gevraagd de nieuwe voorzitter van [verdachte] te worden. Dat heb ik gedaan. Daarvoor kwam ik er niet zo vaak. Ik was wel lid, maar ik ben niet zo'n speler. Ik was al voorzitter van de basketbalvereniging en de schietvereniging. [Verdachte] zocht een voorzitter met ervaring en zo kwamen ze bij mij terecht.
Mijn functie hield in dat ik de vereniging bestuurde. Ik was verantwoordelijk voor het contact met ondermeer de gemeente. Ook hield ik toezicht op de administratie die door de firma [B] werd verzorgd. Voorts fungeerde ik ook wel als manusje, van alles. Soms was ik betrokken bij de dagelijkse gang van zaken, zoals de organisatie van feestjes en dergelijke. Wie bepaalde welke spelen werden aangeboden? Er werden altijd enkele vaste spelen aangeboden. Deze spelen stonden immer ter beschikking als leden deze wilden spelen. Dat werd niet door het bestuur bepaald. Er moest wel iemand beschikbaar zijn die deze spelen kon leiden. Er was geen vast rooster betreffende de aanwezigheid van personen met een functie binnen de club. Er was wel een korte termijn indeling van de bemanning van de tafels.
(...)
In de club stonden tien speelautomaten en een pokerkast. Die stonden er al toen ik lid werd. Deze kasten zijn uiteindelijk] omgebouwd in verband met de invoering van de euro. De kasten zijn eigendom van de vereniging."
21. Blijkens de toelichting op het middel spitst de klacht zich toe op twee punten. Het eerste punt betreft de zin: "Soms was ik betrokken bij de dagelijkse gang van zaken, zoals de organisatie van feestjes en dergelijke". Door daarvan te maken: "ik was betrokken bij de dagelijkse gang van zaken" zou het Hof de vertegenwoordiger van de verdachte in de mond hebben gelegd dat hij elke dag bij de dagelijkse gang van zaken betrokken was. Erkend kan worden dat die suggestie wel een beetje uitgaat van de wijze waarop het Hof de verklaring onder de bewijsmiddelen weergeeft. Meer dan een suggestie is het echter niet. Omdat het om een ondergeschikt punt gaat (voor de vraag of de verdachte - dat is de vereniging - gelegenheid tot kansspel heeft geboden, doet de interne taakverdeling binnen de vereniging niet ter zake), mag het er voor gehouden worden dat het Hof niet meer heeft bedoeld dan weer te geven dat de vertegenwoordiger van de verdachte naast zijn typische voorzitterstaken ook wel eens betrokken was bij de dagelijkse gang van zaken.
22. Het tweede punt betreft de passage die door het Hof als volgt is samengevat: "Er werden bij de vereniging altijd enkele vaste spelen aangeboden. Er werd een indeling van de bemanning van de tafels gemaakt.". Door deze weergave zou de vertegenwoordiger van de verdachte in de mond zijn gelegd dat het bestuur de indeling van de bemanning van de tafels maakte. Ik kan dat er niet inlezen. De weergegeven passage schetst de gang van zaken binnen de vereniging en is redengevendheid voor de bewezenverklaring van het door de vereniging gelegenheid geven tot de beoefening van het kansspel. De interne taakverdeling doet daarbij weer niet ter zake.
23. Het vierde middel faalt ook.
24. Het vijfde middel klaagt kennelijk over de verwerping van het verweer dat in de onderhavige casus geen sprake is van "bedrijfsmatig" handelen. Het Hof zou een onjuist (of onvolledig) criterium hebben aangelegd, gelet op HR 13 november 1990, NJ 1991, 278. Een en ander zou betekenen dat niet alleen het onder 1 tenlastegelegde feit ten onrechte is bewezenverklaard, maar ook de onder 3 en 4 tenlastegelegde feiten, die betrekking hebben op het "exploiteren" van speelautomaten in de zin van de artt. 30h en 30t Wks.
25. Het Hof heeft het verweer als verworpen als bij de bespreking van middel 1 is weergegeven. Het Hof heeft in casu gewezen naar de wetsgeschiedenis en jurisprudentie en daaruit afgeleid dat - anders dan werd aangevoerd - niet beslissend of sprake is van een winstoogmerk. Het Hof heeft "bedrijfmatig" daarbij uitgelegd als "geregeld en stelselmatig". Dat oordeel sluit aan bij hetgeen de Hoge Raad in HR 1 mei 1979, NJ 1979, 445 overwoog met betrekking tot "als bedrijf uitoefenen" in de zin van art. 31 lid 1 (oud) Wks: (3)
"Beoordeling van het middel.
Het middel berust blijkens de toelichting kennelijk op een stelling welke hierop neerkomt dat, nu het hier een vereniging betreft met een ideeel doel en de door het spel verkregen inkomsten bestemd waren om de kosten van die vereniging te bestrijden, het geven van gelegenheid als meerbedoeld niet 'als bedrijf is uitgeoefend' in de zin van art. 31, lid 1, Wet op de kansspelen.
Deze stelling kan niet als juist worden aanvaard daar zij eraan voorbijziet dat bedoeld gelegenheid geven kan geschieden op zulk een geregelde en stelselmatige wijze dat, ook bij aanwezigheid van vorenomschreven omstandigheden, van een 'als bedrijf uitoefenen' in evenbedoelde zin kan worden gesproken."
26. Het beroep dat in het middel wordt gedaan op HR 13 november 1990, NJ 1991, 278 gaat niet op. De desbetreffende overweging luidt, voor zover hier van belang:
"Beoordeling van het tweede middel
Het hof heeft omtrent een blijkens het proces-verbaal van terechtzitting namens de verdachte gevoerd verweer in zijn arrest overwogen en beslist:
O., dat namens verdachte ten verwere is aangevoerd, dat de vereniging [C] een besloten kring van personen vormt en derhalve de gelegenheid niet voor het publiek is opengesteld waardoor art. 1 Wet op de kansspelen niet van toepassing is;
dat het kienspel voorts niet bedrijfsmatig door de vereniging wordt georganiseerd;
O. hieromtrent:
(...)
dat bovendien voldoende blijkt van een bedrijfsmatig karakter van het tot kienen gelegenheid geven gelet op de omstandigheid dat uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen, dat geregeld en stelselmatig en zeer grootschalig kienavonden door verdachte en zijn compagnon werden georganiseerd, waarbij zijn lokaliteit door hem beschikbaar werd gesteld;
dat hij, verdachte, bovendien zorgde voor voldoende personeel teneinde de spelers van consumpties te kunnen voorzien.
Aldus overwegende heeft het hof het verweer terecht en op goede gronden verworpen."
27. Hieruit kan niet worden afgeleid dat de Hoge Raad "bedrijfsmatig" uitlegt als én geregeld én stelselmatig én zeer grootschalig. Wél kan daaruit worden afgeleid dat het niet van een verkeerde rechtsopvatting getuigt als de grootschaligheid als een relevante factor (hetgeen iets anders is dan een noodzakelijke voorwaarde) wordt betrokken bij het oordeel dat sprake is van bedrijfsmatig handelen. Hetzelfde geldt voor andere factoren, zoals een eventueel winstoogmerk en de eventuele aanwezigheid van personeel om de spelers van consumpties te voorzien. De steller van het middel lijkt te miskennen dat "geregeld" en "stelselmatig" onderscheiden factoren zijn. De stelselmatigheid heeft vooral te maken met het georganiseerde karakter van het optreden. Vandaar dat bijvoorbeeld grootschaligheid niet irrelevant is. Dat immers vereist nogal wat organisatie.
28. Het gelegenheid geven was in casu georganiseerd in de vorm van een vereniging. De organisatie is in de bewijsmiddelen weergegeven. Gelet daarop is het oordeel van het Hof dat niet alleen sprake was van geregeld handelen, maar ook van stelselmatig handelen niet onbegrijpelijk.
29. Al hetgeen in de schriftuur te berde wordt gebracht teneinde de kleinschaligheid te benadrukken en daarmee aan te tonen dat geen sprake is van "zeer grootschalig" kan verdachte dus niet baten.
30. Het vijfde middel faalt ook.
31. Het zesde middel klaagt over de motivering van het oordeel dat het onder 1 bewezenverklaarde feit een strafbaar feit oplevert. Volgens het middel ontbreekt die motivering, hetgeen nietigheid met zich mee zou brengen.
32. Als ik het goed begrijp, meent de steller van het middel dat de gemotiveerde verwerping van het beroep op art. 2 Wks niet als een motivering van de kwalificatiebeslissing kan gelden omdat die verwerping is gegeven onder het kopje "Bespreking bewijsverweer". Het middel faalt reeds omdat dit gegeven aan de begrijpelijkheid van het oordeel van het Hof geen afbreuk doet.
33. Ik merk daarbij op dat de onjuiste kop voortvloeit uit het feit dat de verdediging het beroep op art. 2 Wks zelf - ten onrechte - primair heeft gepresenteerd als een bewijsverweer om dat verweer vervolgens subsidiair ook nog als een kwalificatieverweer te presenteren (zie het laatste punt van de pleitnota).
34. Het middel faalt.
35. Ambtshalve wijs ik erop dat na het instellen van het cassatieberoep inmiddels meer dan twee jaren zijn verstreken. Nu is volstaan met het opleggen van een geheel voorwaardelijke straf, zal verdachte het met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden, moeten doen.
36. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
37. Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad zal constateren dat de redelijke termijn is overschreden en voorts tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Deze zaak hangt samen met de zaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 2] (nr. 07/10806 E) en [medeverdachte 3] (nr. 07/12501 E) in welke zaken ik heden eveneens concludeer.
2 Vgl. bijv. HR 17 november 1993, NJ 1993, m.nt. Van Veen. Het gehonoreerde beroep op afwezigheid van alle schuld staat een bewezenverklaring opzettelijk cocaïne in Nederland brengen niet in de weg.
3 Zie met betrekking tot andere wetten o.m.: HR 19 januari 1999, NJ 1999, 293; HR 27 maart 2001, LJN BD0740; HR 18 april 2006, LJN AU8098 en HR 15 april 2008, LJN BC9410.