HR, 17-02-2009, nr. 07/13328 A
ECLI:NL:HR:2009:BG7755
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
17-02-2009
- Zaaknummer
07/13328 A
- LJN
BG7755
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2009:BG7755, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑02‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BG7755
ECLI:NL:HR:2009:BG7755, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 17‑02‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BG7755
- Wetingang
art. 280 Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
NbSr 2009/112
Conclusie 17‑02‑2009
Inhoudsindicatie
Antilliaanse zaak. Verstekverlening. ’s Hofs oordeel dat in deze zaak tegen verdachte verstek kon worden verleend, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting, nu het Hof o.g.v. de f&o als weergegeven in het p-v van de tz heeft kunnen aannemen dat verdachte op de hoogte was van de tz en dat hij desalniettemin geweigerd heeft om met de parketpolitie mee te gaan toen die hem kwam ophalen voor de tz. Die weigering is immers in beginsel een keuze die voor rekening van verdachte komt, waaraan niet afdoet de omstandigheid dat die keuze mogelijk werd ingegeven door het feit dat hij nog niet had gegeten. Dat oordeel behoefde geen nadere motivering, mede gelet op de opstelling van de wel ttz verschenen raadsvrouwe die immers het Hof verzocht de behandeling van de zaak buiten aanwezigheid van verdachte voort te zetten.
Nr. 07/13328 A
Mr. Knigge
Zitting: 16 december 2008
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Verdachte is door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba wegens 1. "medeplegen van diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken" en 2. "medeplegen van verkrachting" veroordeeld tot een gevangenisstraf van elf jaar en zes maanden.
2. Namens de verdachte heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, vijf middelen van cassatie voorgesteld.
4. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 2 november 2007 is daar rond de verstekverlening het volgende voorgevallen:
"verstek
De voorzitter merkt op dat de zaak aanvankelijk op de rol van gisteren stond. Verdachte was toen aangevoerd. Toen het Hof in de ochtenduren aan de behandeling van deze zaak niet toekwam, is de zaak op verzoek van de raadsvrouw -die 's middags verhinderd was- verschoven naar heden. De voorzitter merkt op dat van de procureur-generaal is vernomen dat verdachte heden weigert met de parketpolitie mee te gaan naar de Courthouse voor de behandeling van zijn zaak.
De procureur-generaal
De procureur-generaal merkt het volgende op:
Ik heb de parketpolitie gisteren verzocht om verdachte heden om 13:00 uur werderom aan te voeren. Het is nu 13:30 uur. Ik heb van de officier van justitie, mr. D. Sarian vernomen dat verdachte niet met de parketpolitie mee wil gaan. omdat hij nog geen eten heeft gekregen.
De voorzitter
De voorzitter merkt op dat het gerucht gaat dat er momenteel wordt gestaakt in het huis van bewaring, in ieder geval door het keukenpersoneel.
De procureur-generaal
De procureur-generaal merkt op dat hij er van uit gaat dat verdachte bewust heeft gekozen om niet bij de behandeling van zijn zaak aanwezig te zijn en verzoekt het Hof om tegen de niet verschenen verdachte verstek te verlenen.
De raadsvrouw
De raadsvrouw verzoekt het Hof om de behandeling van de zaak buiten aanwezigheid van de verdachte voort te zetten.
Tegen de niet-verschenen verdachte wordt verstek verleend, waarna het onderzoek wordt voortgezet."
5. In het midden kan blijven of, zoals in de toelichting op het middel wordt gesteld, het berechten van een verdachte in hongerige toestand een schending van art. 3 EVRM oplevert. De verdachte is immers niet in hongerige toestand berecht. Om dezelfde reden behoeft ook de vraag of art. 6 EVRM zou zijn geschonden als de verdachte met een lege maag terecht had moeten staan, geen beantwoording. Verdachte stond niet met een lege maag terecht.
6. Ik merk daarbij het volgende op. Uit het proces-verbaal van de zitting valt af te leiden dat verdachte op de hoogte was van de zitting en desalniettemin geweigerd heeft met de parketpolitie mee te gaan toen die hem kwam ophalen voor de zitting. Dat is in beginsel een keuze die voor rekening van de verdachte komt. Dat die keuze mogelijk werd ingegeven door het feit dat hij nog niet gegeten had, doet daaraan niet af. De verdachte ontnam zich daarmee de mogelijkheid zijn situatie aan het Hof voor te leggen en het Hof zo nodig te verzoeken om in de gelegenheid te worden gesteld eerst wat voedsel te nuttigen voordat de zitting zou worden voortgezet. Dat het Hof een dergelijk verzoek niet zou hebben ingewilligd, is niet gezegd. Voor speculatie daarover is in cassatie in elk geval geen plaats. Maar het komt mij voor dat, gelet op het gerucht dat het keukenpersoneel staakte, de kans dat verdachte eten zou krijgen alleen maar groter zou zijn geworden indien hij zich naar het Hof had laten vervoeren.
7. Het Hof kon het er mijns inziens voor houden dat verdachte er bewust voor had gekozen niet ter terechtzitting te verschijnen.(1) Het is daarbij voorts, in het bijzonder gelet op de opstelling van de wel ter terechtzitting verschenen raadsvrouw van verdachte, niet onbegrijpelijk dat het Hof verstek tegen de verdachte heeft verleend. De raadsvrouw verzocht het Hof immers om buiten aanwezigheid van verdachte met de zaak door te gaan. Dat het Hof had moeten onderzoeken of de raadsvrouw dit verzoek wel met verdachte had overlegd, zoals in de toelichting op het middel wordt aangevoerd, komt mij onjuist voor. De rechter moet zich, uitzonderlijke gevallen van manifest disfunctioneren van de raadsman of raadsvrouw daargelaten, er immers juist voor hoeden een wig te drijven tussen de verdachte en zijn verdediging.
8. In de toelichting op het middel valt nog de klacht te lezen dat het Hof in strijd met het bepaalde in art. 372, eerste volzin Sv NA de Procureur-Generaal niet heeft gehoord op het hiervoor bedoelde verzoek van de raadsvrouw.
9. Ik laat daar of de verdachte bij deze klacht een rechtens te respecteren belang heeft. De strekking van bedoeld voorschrift is dat de rechter niet beslist voordat zowel de verdachte als de procureur-generaal zich daarover hebben kunnen uitlaten. Aan die strekking is in casu voldaan. Men kan ook zeggen - hetgeen in feite op hetzelfde neerkomt - dat van een verzoek als bedoeld in art. 372 Sv NA geen sprake is. De Procureur-Generaal verzocht het Hof immers om verstek te verlenen, waarna het Hof (dat het verzoek zal hebben opgevat als een vordering) de raadsvrouw (overeenkomstig het bepaalde in de tweede volzin van art. 372) in de gelegenheid stelde daarop te reageren. Meer dan een reactie op de vordering van de Procureur-Generaal vormde de uitlating van de raadsvrouw niet. Een eigen verzoek van de verdediging hoefde het Hof daarin in elk geval niet te zien.
10. Het middel faalt derhalve.
11. Het tweede middel klaagt dat het medeplegen noch de bedreiging met een vuurwapen ter realisering van de verkrachting uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
12. Het Hof heeft ten laste van verdachte bewezenverklaard:
"dat hij, op of omstreeks 22 juni 2004, op het Nederlands Antilliaanse gedeelte van het eiland Sint Maarten, tezamen en in vereniging met een ander, door geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1], namelijk uit het
- met de penis binnendringen in de vagina van die [slachtoffer 1] en
- houden van de penis in de vagina van die [slachtoffer 1] en
- heen en weer bewegen van de penis in de vagina van die [slachtoffer 1];
Het geweld en de bedreiging met geweld hebben hierin bestaan dat hij, verdachte en zijn mededader,
- die [slachtoffer 1] hebben bedreigd met een vuurwapen en
- de handen van die [slachtoffer 1] hebben vastgebonden met zogenaamd duct-tape."
13. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen, die opgenomen zijn in een Bijlage waarin de verdachte wordt aangeduid als: "[Verdachte] (ALIAS [verdachte])".
"1. Een proces-verbaal van aangifte (in kopie), in de wettelijke vorm opgemaakt en op 25 juni 2004 gesloten en getekend door [verbalisant 1], hoofdagent bij het Korps Politie Sint Maarten, ,Saba en Sint Eustatius, standplaats Sint Maarten, (PV nr. 244/JD, bijlage 18). voor zover inhoudende, als verklaring van het slachtoffer [slachtoffer 1] -zakelijk weergegeven-:
Mijn echtgenoot stond op 22 juni 2004 omstreeks 01:10 uur op en maakte de deur open. Zodra hij dit deed werd de deur door een onbekende man opengesmeten en mijn echtgenoot werd door hem naar binnen op bed geduwd. Ik zag dat deze man een vuurwapen in zijn hand had. Ik probeerde de deur weer dicht te duwen maar een tweede man hield mij tegen en duwde mij ook op het bed. Daarna zag ik een derde man in de slaapkamer stappen.
Ik zag dat een van de mannen hevig gebouwd was. Ik kon zien dat zijn gezicht rond en vol was. Toen ik op het bed op mijn buik lag werden mijn handen door hem met plakband achter mijn rug vastgebonden. Daarna mijn voeten en ook mijn mond. De man die mijn echtgenoot geduwd had was mager. Hij heeft een dun gezicht en droeg een lichtblauw hemd met witte strepen. De man hield het vuurwapen even in mijn gezicht gericht. De andere man was ook mager met een dun gezicht. Zijn gezicht was bedekt met een wit T-shirt. Hij droeg een rood/wit hemd. (...)
Omdat ik trachtte het plakband van mijn mond te krijgen droeg de man met het ronde gezicht mij naar de woonkamer en legde mij op de grond. Toen brachten voornoemde man en de man met het lichtblauwe shirt met witte strepen mij naar de slaapkamer van mijn dochter. Ze legden mij op mijn rug op het bed. Zij maakten mijn benen los en verkrachtten mij. Ik verzette mij hevig door mijn lichaam heen en weer te bewegen. Ik schopte ook met mijn benen. Ik raakte de man met het ronde gezicht en hij maakte een dreigende beweging met zijn vuist naar mij. Ik werd heel bang, want vorige maand toen ik beroofd werd, ben ik verschrikkelijk mishandeld. Dus ik hield mij maar koest. De man met het lichtblauwe hemd met witte strepen ging als eerste. Daarna de man met het ronde gezicht.
2. Een proces-verbaal (in kopie), in de wettelijke vorm opgemaakt en op 16 augustus 2004 gesloten en getekend door [verbalisant 1], hoofdagent bij het Korps Politie Sint Maarten, Saba en Sint Eustatius, standplaats Sint Maarten, (PV nr. 244/JD, bijlage 28). voor zover inhoudende, als verklaring van medeverdachte [betrokkene 1], -zakelijk weergegeven-;
[Verdachte] zei tegen [betrokkene 2] en mij dat wij in de tuin achter het huis zouden wachten totdat de mensen in het huis gingen slapen. Ik heb samen met [verdachte] het traliewerk van het achterraam naast de achterdeur met een betonschaar doorgeknipt. Wij klommen allemaal naar binnen. Op een gegeven moment hoorden we een slaapkamerdeur opengaan. [Verdachte] sprong op en richtte een vuurwapen op de man. (...)
[Betrokkene 2] kwam bij mij en zei: "I want some pussy tonight." Minuten later zag ik [betrokkene 2] voorbij lopen. [Betrokkene 2] tilde de vrouw op en bracht haar naar de logeerkamer.
(...) Ik vroeg [betrokkene 2] naar [verdachte] en hij antwoordde dat die misschien bezig was de vrouw te neuken. Ik liep de kamer binnen en zag de vrouw op haar rug op het bed liggen. De vrouw lag daar met haar japon halfopgetrokken en zonder onderbroek aan. Haar handen waren nog steeds vastgebonden met de tape achter haar rug.
Die avond van het gebeurde was ik gekleed in rood/wit T-shirt. Over mijn gezicht had ik een wit T-shirt en alleen mijn ogen waren zichtbaar.
U toont mij een foto. Dit is [verdachte], als bedoeld in mijn verklaring, (opm. verbalisant: gedurende het verhoor werd een foto van [verdachte] aan de verdachte getoond.)
3. Een proces-verbaal (in kopie), in de wettelijke vorm opgemaakt en op 22 augustus 2004 gesloten en getekend door [verbalisant 2], hoofdagent bij het Korps Politie Sint Maarten, Saba en Sint Eustatius, standplaats Sint Maarten, (PV nr. 244/JD, bijlage 35), voor zover inhoudende, als verklaring van medeverdachte [betrokkene 2], geboren te [geboorteplaats], -zakelijk weergegeven-:
Wij reden naar een woning gelegen in [plaats]. Aldaar stapte [verdachte], Original en ik vanuit de auto. [Verdachte] was gewapend met een vuurwapen. Toen wij in de woning bezig waren kwam een man vanuit een kamer. De man werd door [verdachte] in de kamer geduwd. De man en de vrouw werden met tape vastgebonden.
Ik besloot om de vrouw naar de andere kamer te nemen. Ik had haar opgetild en naar de andere kamer gebracht. Ik duwde haar op bed. Het gelukte me om haar benen open te krijgen en mijn penis in haar vagina te steken. Ik heb de vrouw verkracht.
Ik herken de man op de door u getoonde foto nummer 4 als [verdachte]. (opm. verbalisant: Ik toonde [betrokkene 2] een fotomap met als nummer 4 een foto van [verdachte], alias [verdachte].)
4. Een proces-verbaal van bevinding (in kopie), in de wettelijke vorm opgemaakt en op 23 juni 2004 gesloten en getekend door [verbalisant 3] en [verbalisant 4], agent respectievelijk hulpagent bij het Korps Politie Sint Maarten, Saba en Sint Eustatius, standplaats Sint Maarten, (PV nr. 244/JD. bijlage 1), voor zover inhoudende, als relaas van de verbalisanten, -zakelijk weergegeven-:
Op dinsdag 22 juni 2004 werden wij in verband met een verkrachting en beroving te [plaats] op zoek naar een bruingelakte Mitsubishi Nativa gekentekend [AA-00-BB] die tijdens de beroving werd gestolen. Omstreeks 4.00 uur constateerden wij bij de inrit van het [A] Hotel een bruingelakte Mitsubishi Nativa met kenteken [AA-00-BB]. We zagen de bestuurder vanuit de jeep stappen. De bestuurder droeg een wit/blauwe "wind-saver". Wij constateerden dat de bestuurder bij het zien van ons de benen nam en rende achter het hotel.
5. Een proces-verbaal (in kopie), in de wettelijke vorm opgemaakt en op 22 juni 2004 gesloten en getekend door [verbalisant 5], brigadier bij het Korps Politie Sint Maarten, Saba en Sint Eustatius, standplaats Sint Maarten, (PV nr. 244/JD. Bijlage 3), voor zover inhoudende, als verklaring van [getuige 1], -zakelijk weergegeven-:
Ik ben bewaker bij hotel "[A]." Vanmorgen 22 juni 2004 klopte iemand op de voordeur van het kantoor. Door de glazen deur zag ik het gezicht van een van aanzien bekende man die regelmatig een kamer had gehuurd. Hij gaf mij vijftig dollars en zei tegen mij dat hij een kamer wilde. Ik zag dat hij een grote jeep in de parkeerruimte van het hotel had. Op het moment dat hij de jeep instapte zag ik dat een politiewagen de jeep blokkeerde. Bedoelde man sprong uit de jeep en rende ergens achter het hotel. Bedoelde man ken ik heel goed. De reden waarom ik hem zo goed herinner is doordat er enkele maanden een incident plaatsvond.
6. Een proces-verbaal van fotoconfrontatie (in kopie), in de wettelijke vorm opgemaakt en op 23 juni 2004 gesloten en getekend door [verbalisant 2], hoofdagent bij het Korps Politie Sint Maarten, Saba en Sint Eustatius, standplaats Sint Maarten, (PV nr. 244/JD, bijlage 7). voor zover inhoudende, -zakelijk weergegeven-:
a. als verklaring van [getuige 1]:
De man afgebeeld op foto nummer 4 is dezelfde man die mij vijftig dollars had gegeven voor een hotelkamer bij [A] Hotel. Ik herken hem meteen. Hij is een vaste klant bij [A] Hotel.
b. als relaas van de verbalisant:
Foto nummer 4 is van de man genaamd [verdachte], alias [verdachte], geboren op [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973.
7. De verklaring van de verdachte, op 23 juni 2005 afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende, -zakelijk weergegeven-:
We zijn met zijn allen de slaapkamer in gegaan en toen hebben we ook de vrouw vastgetaped. De man van [geboorteplaats] heeft daarna de vrouw naar een andere slaapkamer gebracht."
14. In zijn vonnis heeft het Hof voorts in een nadere bewijsoverweging nog het volgende overwogen:
"Nadere bewijsmotivering
In de procedure is betoogd dat verdachte niet van de verkrachting, die door een of meer mededaders gepleegd zou zijn, op de hoogte was en in elk geval dat hij daarvoor niet verantwoordelijk kon worden gehouden. Het Hof stelt thans vast dat verdachte zelf samen met een van zijn mededaders, te weten [betrokkene 2], de vrouw daadwerkelijk heeft verkracht, blijkende uit het feit, dat
- aangeefster opgeeft overvallen te zijn door drie personen, te weten: een mager persoon met een lichtblauw hemd met witte strepen, een man met een rond en vol gezicht, gekleed in het zwart en een magere man in een rood/wit hemd; zij verklaarde tevens dat de man met het lichtblauwe hemd met witte strepen als eerste de slaapkamer was binnengekomen, met een pistool in zijn hand (bijlage 18);
- zij voorts verklaart verkracht te zijn door de persoon met het lichtblauwe hemd en de man met het ronde gezicht, nadat de man met het ronde gezicht haar naar het bed had gedragen (bijlage 18);
- beide mededaders verklaren dat verdachte degene was die als eerste, gewapend met een pistool, de slaapkamer naar binnen ging (bijlage 28 en 35);
- mededader [betrokkene 1] verklaart dat hij gekleed was in een rood/wit T-shirt (bijlage 28);
- mededader [betrokkene 2] verklaart dat hij degene was, die de vrouw naar de plaats van verkrachting had gedragen (bijlage 35), hetgeen beaamd wordt door mededader [betrokkene 1] (bijlage 28);
Voorts weegt het Hof mee, dat de politie, die verdachte enige uren na het misdrijf ziet wegrennen, melding maakt van het feit, dat de verdachte gekleed was in een wit en blauwe windsaver (bijlage 1)."
15. Voor alle duidelijkheid stel ik voorop dat de Hoge Raad in de onderhavige zaak eerder arrest heeft gewezen (HR 5 juni 2007, LJN: BA1765). Het gebrek in de bewijsmotivering op grond waarvan de bestreden uitspraak toen werd vernietigd (het Hof had medeplegen aangenomen hoewel niet vastgesteld kon worden dat verdachte één van de twee verkrachters was en (anders dan het Hof had aangenomen) uit de bewijsmiddelen niet kon volgen dat voor de verdachte duidelijk was dat het slachtoffer werd verkracht), doet zich thans niet voor. Het Hof oordeelt thans dat verdachte één van de twee verkrachters was. Over dat oordeel klaagt het middel niet.
16. Waar wel over wordt geklaagd is dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan volgen dat beide verkrachtingen hebben plaatsgehad in aanwezigheid van ieder van de verkrachters. Dat echter is niet bewezenverklaard en vormt ook geen voorwaarde om medeplegen van verkrachting te kunnen aannemen. Hetzelfde geldt voor de klacht dat uit de bewijsmiddelen niet kan volgen dat verdachte weet had van de door zijn mededader [betrokkene 2] gepleegde verkrachting. Ik merk daarbij op dat ten laste van verdachte (het medeplegen van) één verkrachting is bewezenverklaard, zoals door de kwalificatie ("medeplegen van verkrachting" en niet: "medeplegen van verkrachting, meermalen gepleegd") wordt bevestigd. Dat het Hof desondanks medeplegen heeft aangenomen, heeft kennelijk te maken met de samenwerking tussen mededader [betrokkene 2] en de verdachte bij het geweld en de bedreiging met geweld.
17. De tweede grief van het middel houdt in dat uit de verklaring van het slachtoffer niet kan volgen dat de bedreiging met een vuurwapen heeft plaatsgehad in de slaapkamer waar de verkrachtingen plaatsvonden. Ik zie weer niet in waarom dit aan de bewezenverklaring van het medeplegen van verkrachting in de weg zou staan. Omdat de klacht niet verder is toegelicht, wilde ik het hier maar bij laten.
18. Het middel faalt.
19. Het derde middel klaagt dat de bewezenverklaring dan wel het vonnis van het Hof innerlijk tegenstrijdige beslissingen bevat, omdat het Hof eerst heeft bewezen verklaard dat het slachtoffer uitsluitend door geweld is gedwongen, waarbij vrijgesproken is van bedreiging met geweld, met welke beslissing en vrijspraak onverenigbaar is dat (kort) voorafgaand aan de verkrachting toch sprake is geweest van bedreiging met geweld zoals feitelijk nader is omschreven en bewezenverklaard.
20. Aan verdachte is ten laste gelegd:
"dat hij, op of omstreeks 22 juni 2004, op het Nederlands Antilliaanse gedeelte van het eiland Sint Maarten, tezamen en in vereniging met een anderen of anderen, althans alleen, door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of bedreiging met (een) andere feitelijkhe(i)d(en) iemand, te weten [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit, of mede bestonden uit, het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1], namelijk uit het
- met de penis, en/of een of meer vinger(s), binnendringen/gaan in/van de vagina van die [slachtoffer 1] en/of
- brengen en/of houden van de penis in de vagina van die [slachtoffer 1] en/of,
- heen en weer bewegen van de penis in de vagina van die [slachtoffer 1],
het geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld en/of de bedreiging met (een) andere feitelijkhe(i)d(en) hierin heeft/hebben bestaan dat hij, verdachte en/of een of meer van mededader(s),
- die [slachtoffer 1] heeft/hebben bedreigd met een vuurwapen, alsthans een op een vuruwapen gelijkend voorwerp, in elk geval die [slachtoffer 1] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft/hebben voorgehouden en/of getoond en/of
- de handen van die [slachtoffer 1] heeft/hebben vastgebonden met (zogenaamd) duet-tape en/of
- haar kleding van haar lichaam heeft/hebben afgerukt, althans haar kleding heeft/hebben uitgetrokken en/of
(artikel 248 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen)"
21. Het Hof heeft ten laste van verdachte bewezenverklaard:
"dat hij, op of omstreeks 22 juni 2004, op het Nederlands Antilliaanse gedeelte van het eiland Sint Maarten, tezamen en in vereniging met een ander, door geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1], namelijk uit het
- met de penis binnendringen in de vagina van die [slachtoffer 1] en
- houden van de penis in de vagina van die [slachtoffer 1] en
- heen en weer bewegen van de penis in de vagina van die [slachtoffer 1];
Het geweld en de bedreiging met geweld hebben hierin bestaan dat hij, verdachte en zijn mededader,
- die [slachtoffer 1] hebben bedreigd met een vuurwapen en
- de handen van die [slachtoffer 1] hebben vastgebonden met zogenaamd duct-tape."
22. Het komt mij voor dat het Hof per abuis de woorden "en bedreiging met geweld" heeft weggelaten in de zin "door geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen ...". Gelet op de bedreiging met een vuurwapen die bewezen is verklaard lijkt mij dit aannemelijk. De Hoge Raad kan de bewezenverklaring in die zin verbeterd lezen.
23. Hierdoor ontvalt de feitelijke grondslag aan het middel en faalt het bij gebrek daaraan.
24. Het vierde middel bevat de klacht dat het Hof aan de redelijke termijn-overschrijding van meer dan 16 maanden in de vorige cassatiefase een te geringe strafvermindering heeft verbonden.
25. Anders dan waar de steller van het middel van uit gaat is de redelijke termijn in de vorige cassatiefase niet met meer dan 16 maanden overschreden. Immers, op 8 juli 2005 was beroep in cassatie ingesteld en op 5 juni 2007, derhalve na 23 maanden, heeft de Hoge Raad uitspraak gedaan. De 16-maanden-termijn, waarvan bij een voorlopige gehechte verdachte wordt uitgegaan bij de beoordeling of de redelijke termijn overschreden is, was derhalve met zeven maanden overschreden.
26. In beginsel zou in dezen, gelet op r.o. 3.6.2. sub A in het arrest van de Hoge Raad van 17 juni 2008, NJ 2008, 358, m.nt. P.A.M. Mevis, zoals ook in de toelichting op het middel wordt opgemerkt, de straf vermindert worden met 10%. In dezelfde rechtsoverweging, maar dan onder B, overweegt de Hoge Raad echter dat de omvang van de vermindering bij een gevangenisstraf nooit meer dan zes maanden bedraagt.
27. Het oordeel van het Hof dat de straf in verband met de overschrijding van de redelijke termijn met zes maanden verminderd wordt, getuigt derhalve niet van een onjuiste rechtsopvatting.
28. Hetgeen in de toelichting op het middel verder aangevoerd wordt omtrent het effect van 'tropenjaren' acht ik geen bespreking waardig.
29. Het middel faalt.
30. Het vijfde middel klaagt dat uit het proces-verbaal van de terechtzitting niet kan blijken dat de zaak is voorgedragen door de procureur-generaal en evenmin dat de raadsvrouw het recht is gelaten het laatst te spreken.
31. Het proces-verbaal van de terechtzitting houdt onder het kopje "voordracht" het volgende in:
"De zaak wordt geacht te zijn voorgedragen."
32. De griffier en de voorzitter van het Hof hebben hiermee kennelijk tot uitdrukking willen brengen dat het door hetgeen ervoor heeft plaatsgehad voor alle procesdeelnemers (dus ook voor de raadsvrouw van de verdachte) voldoende duidelijk is welke de zaak is die wordt behandeld. Ik merk daarbij op dat de raadsvrouw zonder te protesteren het woord ter verdediging heeft gevoerd. Dat het achterwege blijven van een uitdrukkelijke voordracht van de zaak desondanks - en in weerwil van HR 16 december 1947, NJ 1948, 95 - tot nietigheid zou moeten leiden, vermag ik niet in te zien.
33. Wat betreft de grief dat niet blijkt dat de raadsvrouw het laatste woord heeft gehad, merk ik op dat het voldoende is dat de raadsvrouw het recht wordt gelaten om als laatste het woord te krijgen.(2)
34. Overigens heeft de raadsvrouw met haar pleidooi het laatste woord gehad. Het Hof heeft immers na het pleidooi het onderzoek gesloten verklaard.
35. Het middel faalt derhalve.
36. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
37. Alle middelen falen. Zij kunnen, met uitzondering van het eerste middel, worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering.
38. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Het verschil met HR 2 oktober 2007, NJ 2007, 546 is dat de verdachte in dat arrest weigerde met het transport mee te gaan omdat het busje veel eerder was verschenen dan aangekondigd. Als ik het goed begrijp sloot die weigering niet de mogelijkheid uit dat de verdachte ervan uitging dat er nog een latere transportmogelijkheid zou zijn, zodat in zijn weigering geen afstand van recht kon worden gezien.
2 Vgl. HR 13 september 2005, NJ 2005, 502 en HR 14 oktober 1997, NJ 1998, 243.
Uitspraak 17‑02‑2009
Inhoudsindicatie
Antilliaanse zaak. Verstekverlening. ’s Hofs oordeel dat in deze zaak tegen verdachte verstek kon worden verleend, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting, nu het Hof o.g.v. de f&o als weergegeven in het p-v van de tz heeft kunnen aannemen dat verdachte op de hoogte was van de tz en dat hij desalniettemin geweigerd heeft om met de parketpolitie mee te gaan toen die hem kwam ophalen voor de tz. Die weigering is immers in beginsel een keuze die voor rekening van verdachte komt, waaraan niet afdoet de omstandigheid dat die keuze mogelijk werd ingegeven door het feit dat hij nog niet had gegeten. Dat oordeel behoefde geen nadere motivering, mede gelet op de opstelling van de wel ttz verschenen raadsvrouwe die immers het Hof verzocht de behandeling van de zaak buiten aanwezigheid van verdachte voort te zetten.
17 februari 2009
Strafkamer
nr. 07/13328 A
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 13 november 2007, nummer H-113/2005, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd op Sint Maarten.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel bevat onder meer de klacht dat het Hof ten onrechte, althans op onbegrijpelijke gronden, verstek heeft verleend tegen de verdachte.
2.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 2 november 2007 houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"verstek
De voorzitter merkt op dat de zaak aanvankelijk op de rol van gisteren stond. Verdachte was toen aangevoerd. Toen het Hof in de ochtenduren aan de behandeling van deze zaak niet toekwam, is de zaak op verzoek van de raadsvrouw - die 's middags verhinderd was - verschoven naar heden. De voorzitter merkt op dat van de procureur-generaal is vernomen dat verdachte heden weigert met de parketpolitie mee te gaan naar de Courthouse voor de behandeling van zijn zaak.
(...)
De procureur-generaal merkt het volgende op:
Ik heb de parketpolitie gisteren verzocht om verdachte heden om 13:00 uur wederom aan te voeren. Het is nu 13:30 uur. Ik heb van de officier van justitie, mr. D. Sarian vernomen dat verdachte niet met de parketpolitie mee wil gaan, omdat hij nog geen eten heeft gekregen.
(...)
De voorzitter merkt op dat het gerucht gaat dat er momenteel wordt gestaakt in het huis van bewaring, in ieder geval door het keukenpersoneel.
(...)
De procureur-generaal merkt op dat hij ervan uit gaat dat verdachte bewust heeft gekozen om niet bij de behandeling van zijn zaak aanwezig te zijn en verzoekt het Hof om tegen de niet verschenen verdachte verstek te verlenen.
(...)
De raadsvrouw verzoekt het Hof om de behandeling van de zaak buiten aanwezigheid van de verdachte voort te zetten.
Tegen de niet-verschenen verdachte wordt verstek verleend, waarna het onderzoek wordt voortgezet."
2.3. Het oordeel van het Hof dat in deze zaak tegen de verdachte verstek kon worden verleend, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting, nu het Hof op grond van de feiten en omstandigheden als weergegeven in het hiervoor weergegeven gedeelte van het proces-verbaal van de terechtzitting heeft kunnen aannemen dat de verdachte op de hoogte was van de terechtzitting en dat hij desalniettemin geweigerd heeft om met de parketpolitie mee te gaan toen die hem kwam ophalen voor de terechtzitting. Die weigering is immers in beginsel een keuze die voor rekening van de verdachte komt, waaraan niet afdoet de omstandigheid dat die keuze mogelijk werd ingegeven door het feit dat hij nog niet had gegeten. Dat oordeel behoefde geen nadere motivering, mede gelet op de opstelling van de wel ter terechtzitting verschenen raadsvrouwe die immers het Hof verzocht de behandeling van de zaak buiten aanwezigheid van de verdachte voort te zetten.
2.4. Het middel is in zoverre tevergeefs voorgesteld.
3. Beoordeling van de middelen voor het overige
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 17 februari 2009.