HR, 03-02-2009, nr. S 07/11283
ECLI:NL:HR:2009:BG2191
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
03-02-2009
- Zaaknummer
S 07/11283
- LJN
BG2191
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Bestuursrecht algemeen / Overheid en privaatrecht
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2009:BG2191, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 03‑02‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BG2191
ECLI:NL:HR:2009:BG2191, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 03‑02‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BG2191
- Wetingang
- Vindplaatsen
NbSr 2009/84
Conclusie 03‑02‑2009
Inhoudsindicatie
Beklagzaak. Omvang art. 552 Sv. Begrip “zaak” in artt. 591 en 591a Sv. Rb heeft klager deels n-o verklaard, nu a) vermeerdering met wettelijke rente b) verlenen van akte van de aansprakelijkstelling en c) kosten raadsman buiten art. 552a Sv vallen. Ad a en b. Art. 552a Sv voorziet noch in de mogelijkheid om te doen vaststellen dat een recht bestaat op de uitkering van wettelijke rente noch in de mogelijkheid akte te vragen van een aansprakelijkstelling. V.w.b. het verzoek om vermeerdering van de terug te geven geldbedragen met wettelijke rente verdient nog opmerking dat de daaraan ten grondslag liggende opvatting dat i.c. op de Staat de plicht rust om de “wettelijke rente” te vergoeden geen steun vindt in art. 6:119 BW noch in enig andere wetsbepaling. O.g.v. art. 6:119 BW is voor vergoeding van (gefixeerde) wettelijke rente eerst plaats indien schadevergoeding verschuldigd is wegens vertraging in de voldoening van een geldsom. Tevens verdient in dit verband opmerking van de Aanwijzing ontneming 2005 inhoudt dat de Staat sinds 01-01-1998 rente vergoedt over door het OM inbeslaggenomen geld volgens een percentage gelijk aan dat van de heffingsrente a.b.i. art. 30f.6 AWR. Ad c. Artt. 591.2 en 5 en 591a.2 en 4 Sv voorzien in de mogelijkheid van vergoeding van de kosten van een raadsman voor het indienen van een klaagschrift a.b.i. art. 552a Sv. Een verzoek tot toekenning van een dergelijke vergoeding kan, gelet op het van overeenkomstige toepassing verklaarde art. 591.2 Sv, worden ingediend “binnen drie maanden na het eindigen van de zaak”. Onder het eindigen van de zaak dient in dit verband te worden verstaan het onherroepelijk worden van de beslissing op het ex art. 552a Sv ingediende klaagschrift. Daarbij verdient nog opmerking dat in gevallen als i.c. o.g.v. het eveneens van overeenkomstige toepassing verklaarde art. 591a.2 Sv in dit verband moet worden gedacht aan zaken die eindigen met een gegrondverklaring van het klaagschrift. Conclusie AG: anders.
Nr. 07/11283 B
Mr. Vellinga
Zitting: 28 oktober 2008
Conclusie inzake:
[Klager]
1. De Rechtbank te Amsterdam heeft gegrond verklaard het door klager ingediende beklag voor zover dit strekte tot teruggave aan hem van inbeslaggenomen geldbedragen en klager voor wat betreft het overige niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag.
2. Namens klager heeft mr. P. Garretsen, advocaat te 's-Gravenhage, een schriftuur houdende één middel van cassatie ingediend.
3. Het middel bevat de klacht dat het Hof ten onrechte het klaagschrift niet in behandeling heeft genomen voor zover dat inhield het (bovenop het verzoek om teruggave gedane) verzoek tot het gelasten van uitbetaling van de wettelijke rente over onder klager inbeslaggenomen gelden en tot veroordeling van de Staat in de proceskosten. Daarbij wordt er op gewezen dat de bestreden beschikking (reeds) niet in stand kan blijven omdat daarbij niet de uitbetaling van de werkelijk gekweekte rente is gelast.
4. Het op 22 januari 2007 ingediende klaagschrift houdt kort gezegd in dat in het kader van een onderzoek naar het voorhanden hebben van sigaretten die niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de Accijns in de heffing waren betrokken onder klager onder meer geldbedragen inbeslaggenomen zijn. In de strafzaak is het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard en die beslissing is inmiddels onherroepelijk, waarmee de strafzaak is geëindigd. Niettemin heeft de Officier van Justitie, ondanks aanmaning daartoe namens klager, (onder meer) de inbeslaggenomen gelden nog niet teruggegeven, aldus de klager. Het klaagschrift houdt voorts het volgende in:
"Beklag en verzoek:
12. Verzoeker wenst zich over het uitblijven van (een last tot) teruggave van de in beslaggenomen voorwerpen en gelden te beklagen en verzoekt uw rechtbank thans een daarmee overeenkomende last te geven. Verzoeker wenst op dit klaagschrift te worden gehoord.
13. Volgens hierbij overgelegde renteberekening is over het in beslaggenomen totaal guldensbedrag ad fl. 25.900,--; thans € 11.752,90, een wettelijke rente verschuldigd van € 4.232,07, zodat terzake sprake is van een vordering van verzoeker op de Staat per heden ad € 15.984,97. (productie 7)
14. Volgens hierbij overgelegde koersberekening was de waarde van het in beslaggenomen totaal pondenbedrag ad £ 16.920,-- aan € 27.054,59 (productie 8); volgens hierbij overgelegde renteberekening is over dit bedrag een wettelijke rente verschuldigd van € 9.742,02, zodat terzake sprake is van een vordering van verzoeker op de Staat per heden ad € 36.796,91. (productie 9)
15. In totaal heeft verzoeker op de Staat een bedrag van € 52.78 1,88 te vorderen wegens de in beslaggenomen gelden.
REDENEN WAAROM:
Verzoeker uw Rechtbank eerbiedig verzoekt:
1. De beslagen op te heffen en te gelasten dat de voorwerpen en gelden worden teruggegeven aan verzoeker. Voor wat de gelden betreft in totaal, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 maart 2001 tot aan heden zijnde een bedrag van € 52.781,88 en over dit bedrag te vermeerderen de wettelijke rente vanaf heden tot aan de dag der algehele voldoening.
2. Akte vragend van de aansprakelijkheidstelling.
3. Met veroordeling van de Staat in de kosten wegens het indienen en behandelen van het klaagschrift."
5. De bestreden beschikking houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"Standpunten
De officier van justitie heeft verklaard zich niet te verzetten tegen teruggave van de inbeslaggenomen geldbedragen aan klager. Het verzoek tot toekenning van wettelijke rente, het verzoek tot akte vragend van de aansprakelijkheidstelling en het verzoek tot veroordeling van de staat in de kosten wegens het indienen en behandelen van het klaagschrift, dienen te worden afgewezen, nu deze niet onder de reikwijdte van artikel 552a Sv vallen.
De raadsman van klager heeft aangevoerd dat de geldbedragen onder klager zijn inbeslaggenomen en aan hem dienen te worden teruggegeven. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat de officier van justitie niet gehandeld heeft conform het bepaalde in artikel 116 Sv, ondanks zijn toezegging ter terechtzitting van 9 november 2006 tot teruggave over te zullen gaan.
Beoordeling
De rechtbank overweegt het volgende.
Nu de officier van justitie zich niet verzet tegen teruggave van de inbeslaggenomen geldbedragen aan klager, dient het beklag gegrond te worden verklaard.
De rechtbank verklaart het meer of anders verzochte niet ontvankelijk daar dit buiten de reikwijdte van artikel 552a Sv valt."
6. Degene die vergoeding wil van door hem gemaakte kosten van een raadsman als gevolg van de beklagprocedure ex art. 552a Sv zal ingevolge art. 591a lid 4 jo. art 591 lid 5 Sv het in art. 591a lid 2 Sv bedoelde verzoek tot vergoeding van de in die procedure gemaakte kosten van een raadsman kunnen doen.(1) Dat verzoek is verder niet aan enige formaliteit gebonden. Nu het klaagschrift onmiskenbaar een verzoek inhoudt tot vergoeding van voor de behandeling van het klaagschrift gemaakte kosten van een raadsman is onbegrijpelijk dat de Rechtbank dit verzoek kennelijk niet als zodanig heeft opgevat doch het, hoewel art. 591a lid 4 jo. art 591 lid 5 Sv grondslag biedt voor een dergelijk verzoek, niet-ontvankelijk heeft verklaard.(2)
7. Voor zover het middel klaagt over de door de Rechtbank uitgesproken niet-ontvankelijkheid in het verzoek tot toekenning van de wettelijke rente over de inbeslaggenomen geldbedragen geldt het volgende. In HR 22 april 1986, NJ 1986, 783, m.nt. ThWvV, waarin bij de Rechtbank geklaagd was dat alsnog betaling van rente over een inmiddels teruggegeven geldbedrag diende te volgen, hield het cassatiemiddel onder meer het volgende in:
9. Voor wat betreft de wettelijke rente: niet valt in te zien waarom de OvJ, weigerende een bepaald bedrag te betalen, indien hij achteraf door de rechter in het ongelijk gesteld wordt geclaimde wettelijke rente niet verschuldigd zou zijn. Aangezien het zeer ondoelmatig zou zijn, indien de hoofdzaak via art. 552a Sv wordt uitgemaakt, de vertragingsrente bij de burgerlijke rechter geldend te moeten maken, bepleit verzoeker dat om redenen van doelmatigheid ook in de strafrechtelijke procedure wordt aangenomen, dat de geclaimde wettelijke rente kan worden toegewezen.
10. Verzoeker meent, dat Uw Raad ingevolge art. 448 Sv de zaak zelf kan afdoen door te gelasten, dat aan verzoeker zal worden teruggegeven de rente als vermeld in het aanvullend klaagschrift."
De Hoge Raad zag echter geen grond voor toekenning van wettelijk rente:
"5.2. Uit het bepaalde in art. 552a Sv in verbinding met art. 10 derde lid Besluit inbeslaggenomen voorwerpen (thans art. 11 vierde lid van dat Besluit, WHV) volgt dat in het recht van belanghebbenden om zich te beklagen over het uitblijven van een last tot teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen is begrepen het recht van beklag omtrent het uitblijven van een last tot afgifte van de natuurlijke vruchten van inbeslaggenomen voorwerpen, tijdens het beslag ontstaan. Er is geen reden anders te oordelen ten aanzien van tijdens het beslag verkregen burgerlijke vruchten.
5.3. Uit het vorenstaande volgt dat indien op een onder N. inbeslaggenomen geldsbedrag gedurende het beslag in feite rente is gekweekt, een last tot teruggave tevens die rente moet betreffen. Derhalve heeft de Rb. ten onrechte beschikt als onder 1 vermeld en is het middel, voor zover het daarover klaagt, gegrond. Na verwijzing zal alsnog moeten worden onderzocht of tijdens het beslag rente is gekweekt.
5.4. De regeling van de art. 552a e.v. Sv voorziet niet in de mogelijkheid van toekenning van schadevergoeding als gevolg van inbeslagneming, daaronder begrepen de wijze van bewaring."
8. In het licht van deze uitspraak, gelezen in samenhang met de verplichting van de bewaarder een inbeslaggenomen geldbedrag zo spoedig mogelijk te storten op de postbankrekening van het gerecht (art. 4 Besluit inbeslaggenomen voorwerpen) kan het klaagschrift bezwaarlijk anders worden opgevat dan strekkende tot teruggave van de burgerlijke vruchten van de inbeslaggenomen geldbedragen, te weten de op die bedragen gekweekte rente, welke bij gebrek aan wetenschap van de hoogte daarvan is gesteld op de over die bedragen berekende wettelijke rente.
9. In het voorgaande ligt besloten dat ik, anders dan kennelijk de Rechtbank, een welwillende uitleg van het klaagschrift voorsta. Het mag immers opmerkelijk heten dat de gewezen verdachte nog een klaagschrift moet indienen ter teruggave van de onder hem inbeslaggenomen voorwerpen als het strafproces tegen hem op niets is uitgelopen en dan nog wel omdat het justitiële apparaat - zoals de Rechtbank bij vonnis van 9 november 2006 heeft geoordeeld(3) - veel te lang heeft stilgezeten.
10. Het middel slaagt.
11. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.
12. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar de Rechtbank teneinde - voor wat betreft het verzoek tot betaling van de gekweekte rente - op het bestaande beklag opnieuw te worden berecht en afgedaan, alsmede voor wat betreft het verzoek tot vergoeding van proceskosten op dat verzoek te beslissen op de voet van art. 591a Sv.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Zie Kamerstukken II, 6647, nr. 3, p. 9: "Het lijkt redelijk de bepalingen van dit artikel (591, WHV) van overeenkomstige toepassing te doen zijn op zaken, betreffende beklag bij inbeslagneming (...)." Zie ook Melai/Groenhuijsen e.a., aant. 16 op art. 591a (suppl. 156, augustus 2006), waarin er op wordt gewezen dat een verwijzing naar art. 591 lid 5 Sv zinloos zou zijn als de gewezen verdachte geen vergoeding zou kunnen krijgen van de kosten van een raadsman, gemaakt in een procedure ex art. 552a Sv.
3 Zie bijlage 5 bij het klaagschrift.
Uitspraak 03‑02‑2009
Inhoudsindicatie
Beklagzaak. Omvang art. 552 Sv. Begrip “zaak” in artt. 591 en 591a Sv. Rb heeft klager deels n-o verklaard, nu a) vermeerdering met wettelijke rente b) verlenen van akte van de aansprakelijkstelling en c) kosten raadsman buiten art. 552a Sv vallen. Ad a en b. Art. 552a Sv voorziet noch in de mogelijkheid om te doen vaststellen dat een recht bestaat op de uitkering van wettelijke rente noch in de mogelijkheid akte te vragen van een aansprakelijkstelling. V.w.b. het verzoek om vermeerdering van de terug te geven geldbedragen met wettelijke rente verdient nog opmerking dat de daaraan ten grondslag liggende opvatting dat i.c. op de Staat de plicht rust om de “wettelijke rente” te vergoeden geen steun vindt in art. 6:119 BW noch in enig andere wetsbepaling. O.g.v. art. 6:119 BW is voor vergoeding van (gefixeerde) wettelijke rente eerst plaats indien schadevergoeding verschuldigd is wegens vertraging in de voldoening van een geldsom. Tevens verdient in dit verband opmerking van de Aanwijzing ontneming 2005 inhoudt dat de Staat sinds 01-01-1998 rente vergoedt over door het OM inbeslaggenomen geld volgens een percentage gelijk aan dat van de heffingsrente a.b.i. art. 30f.6 AWR. Ad c. Artt. 591.2 en 5 en 591a.2 en 4 Sv voorzien in de mogelijkheid van vergoeding van de kosten van een raadsman voor het indienen van een klaagschrift a.b.i. art. 552a Sv. Een verzoek tot toekenning van een dergelijke vergoeding kan, gelet op het van overeenkomstige toepassing verklaarde art. 591.2 Sv, worden ingediend “binnen drie maanden na het eindigen van de zaak”. Onder het eindigen van de zaak dient in dit verband te worden verstaan het onherroepelijk worden van de beslissing op het ex art. 552a Sv ingediende klaagschrift. Daarbij verdient nog opmerking dat in gevallen als i.c. o.g.v. het eveneens van overeenkomstige toepassing verklaarde art. 591a.2 Sv in dit verband moet worden gedacht aan zaken die eindigen met een gegrondverklaring van het klaagschrift. Conclusie AG: anders.
3 februari 2009
Strafkamer
nr. S 07/11283
BLF/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Amsterdam van 24 mei 2007, nummer RK 07/396, op een beklag als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[Klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep - dat kennelijk niet is gericht tegen de beschikking voor zover daarbij de teruggave aan de klager is gelast van een geldbedrag van ƒ 25.900,- en een geldbedrag van £ 16.920 - is ingesteld door de klager. Namens deze heeft mr. P. Garretsen, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing van de zaak naar de Rechtbank teneinde deze op het bestaande beklag wat betreft het verzoek tot betaling van de gekweekte rente opnieuw te berechten en af te doen en om op de voet van art. 591a Sv te beslissen op het verzoek tot vergoeding van de proceskosten.
2. De procesgang
2.1. In cassatie moet van het volgende worden uitgegaan. Op 23 maart 2001 zijn bij een doorzoeking van de woning van de klager op de voet van art. 94 Sv onder meer geldbedragen van fl. 25.900,- en £ 16.920 in beslag genomen. Het voortduren van dit beslag is nadien gegrond op art. 94a Sv. De strafvervolging in het kader waarvan de inbeslagneming plaatsvond, is geëindigd door het onherroepelijk worden van het vonnis van de Rechtbank te Amsterdam van 9 november 2006, onder parketnummer 13/077039-01, waarin het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is verklaard in de vervolging.
2.2. Op 22 januari 2007 is door de raadsman van de klager bij de Rechtbank te Amsterdam het klaagschrift ingediend waarop door de Rechtbank de beschikking is gegeven waartegen het onderhavige cassatieberoep zich richt. Op 29 januari 2007 zijn door de raadsman van de klager voorts verzoekschriften ingediend op de voet van de art. 89 en 591a Sv. Deze verzoekschriften zijn door de Rechtbank op dezelfde dag en in een gelijke samenstelling in openbare raadkamer behandeld als het op de voet van art. 552a Sv ingediende beklag.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel komt op tegen de beslissing van de Rechtbank voor zover de klager daarbij niet-ontvankelijk is verklaard in zijn verzoeken tot (i) vermeerdering van de terug te geven geldbedragen met wettelijke rente vanaf de dag van de inbeslagneming, (ii) vergoeding van de kosten van de raadsman voor het indienen van het klaagschrift en (iii) het verlenen van akte van de aansprakelijkstelling van de Staat ter zake van de vordering die de klager op de Staat meent te hebben van € 52.781,88, bestaande uit de terug te ontvangen geldbedragen, vermeerderd met wettelijke rente.
3.2. De bestreden beschikking houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"Standpunten
De officier van justitie heeft verklaard zich niet te verzetten tegen teruggave van de inbeslaggenomen geldbedragen aan klager. Het verzoek tot toekenning van wettelijke rente, het verzoek tot akte [vragend] van de aansprakelijkheidstelling en het verzoek tot veroordeling van de staat in de kosten wegens het indienen en behandelen van het klaagschrift, dienen te worden afgewezen, nu deze niet onder de reikwijdte van artikel 552a Sv vallen.
De raadsman van klager heeft aangevoerd dat de geldbedragen onder klager zijn inbeslaggenomen en aan hem dienen te worden teruggegeven. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat de officier van justitie niet gehandeld heeft conform het bepaalde in artikel 116 Sv, ondanks zijn toezegging ter terechtzitting van 9 november 2006 tot teruggave over te zullen gaan.
Beoordeling
De rechtbank overweegt het volgende.
Nu de officier van justitie zich niet verzet tegen teruggave van de inbeslaggenomen geldbedragen aan klager, dient het beklag gegrond te worden verklaard.
De rechtbank verklaart het meer of anders verzochte niet ontvankelijk daar dit buiten de reikwijdte van artikel 552a Sv valt."
3.3. Het middel faalt voor zover daarin wordt opgekomen tegen de niet-ontvankelijkverklaring van de klager in zijn verzoeken tot vermeerdering van de terug te geven geldbedragen met wettelijke rente en tot het verlenen van akte van de aansprakelijkstelling van de Staat. Art. 552a Sv voorziet noch in de mogelijkheid om te doen vaststellen dat een recht bestaat op de uitkering van wettelijke rente noch in de mogelijkheid akte te vragen van een aansprakelijkstelling, zodat de Rechtbank de klager in zoverre terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Wat betreft het verzoek om vermeerdering van de terug te geven geldbedragen met wettelijke rente verdient nog opmerking dat de daaraan kennelijk ten grondslag liggende opvatting dat in een geval als het onderhavige op de Staat de plicht rust om de "wettelijke rente" te vergoeden, geen steun vindt in art. 6:119 BW noch in enige andere wetsbepaling. Op grond van art. 6:119 BW is voor vergoeding van (gefixeerde) wettelijke rente eerst plaats indien schadevergoeding verschuldigd is wegens vertraging in de voldoening van een geldsom.
Tevens verdient in dit verband opmerking dat de Aanwijzing ontneming 2005 in § 4.4.2 inhoudt dat de Staat sinds 1 januari 1998 rente vergoedt over door het Openbaar Ministerie inbeslaggenomen geld volgens een percentage gelijk aan dat van de heffingsrente als bedoeld in art. 30f, zesde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
3.4. Voor zover het middel klaagt over de niet-ontvankelijk-verklaring van de klager in zijn verzoek tot veroordeling van de Staat in de kosten wegens de indiening en behandeling van het klaagschrift, geldt het volgende. De art. 591, tweede en vijfde lid, in verbinding met art. 591a, tweede en vierde lid, Sv voorzien in de mogelijkheid van vergoeding van de kosten van een raadsman voor het indienen van een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv. Een verzoek tot toekenning van een dergelijke vergoeding kan, gelet op het van overeenkomstige toepassing verklaarde tweede lid van art. 591 Sv, worden ingediend "binnen drie maanden na het eindigen van de zaak". Onder het eindigen van de zaak dient in dit verband te worden verstaan het onherroepelijk worden van de beslissing op het op de voet van art. 552a Sv ingediende klaagschrift.
De klacht faalt derhalve. Daarbij verdient nog opmerking dat in gevallen als de onderhavige op grond van het eveneens van overeenkomstige toepassing verklaarde art. 591a, tweede lid, Sv in dit verband moet worden gedacht aan zaken die eindigen met een gegrondverklaring van het klaagschrift.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 februari 2009.