HR, 13-01-2009, nr. 07/11157
ECLI:NL:HR:2009:BF3292
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
13-01-2009
- Zaaknummer
07/11157
- LJN
BF3292
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2009:BF3292, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑01‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BF3292
ECLI:NL:HR:2009:BF3292, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 13‑01‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BF3292
- Wetingang
- Vindplaatsen
VA 2010/22 met annotatie van J. Silvis
VA 2010/22 met annotatie van J. Silvis
NbSr 2009/67
Conclusie 13‑01‑2009
Inhoudsindicatie
Vervolg op de zaak “Anja Joos”. Vooropgesteld moet worden dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het misdrijf van art. 141.1 Sr – ook in het licht van art. 261 Sv – genoegzaam is omschreven in het 1e deel van de tll. Het 2e deel van de tll, aanvangend met “waarbij hij, verdachte”, kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als behelzende een omschrijving van het persoonlijk aandeel van verdachte in het gepleegde geweld, hetgeen evenwel voor een veroordeling t.z.v. art. 141.1 Sr niet nodig is. Dat neemt niet weg dat nu het OM heeft gekozen voor de tll van dit overbodige verwijt (“lachen en schreeuwen en schelden en joelen”) en het Hof dit verwijt bewezen heeft geacht, de bewezenverklaring ook in dat opzicht moet kunnen volgen uit de gebezigde bewijsmiddelen. Uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverweging kan wel worden afgeleid dat door verdachte openlijk in vereniging geweld is gepleegd tegen A.I. Joos, maar niet dat het verdachte zelf is geweest die daarbij “door het lachen en schreeuwen en schelden en joelen” de gewelddadige handelingen heeft ondersteund. In zoverrre is de bestreden uitspraak niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
Nr. 07/11157
Mr Jörg
Zitting 23 september 2008
Conclusie inzake:
[Verzoeker = verdachte]
1. Het gerechtshof te Amsterdam heeft in hoger beroep bij arrest van 15 maart 2007 - met vernietiging van een vonnis van de rechtbank te Amsterdam van 21 februari 2005 - verzoeker ter zake van "openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen" en "opzettelijk deelnemen aan een aanval of vechterij waarin onderscheiden personen zijn gewikkeld, terwijl de aanval of vechterij iemands dood ten gevolge heeft" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar alsmede tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, met teruggave van een inbeslaggenomen voorwerp zoals in het arrest omschreven.
2. Deze zaak betreft de openlijke geweldpleging tegen de ten onrechte van winkeldiefstal verdachte [slachtoffer] op 6 oktober 2003 in Amsterdam. De verzoeker maakte deel uit van een groep personen, die zich tegen [slachtoffer] richtte. Eén van die personen heeft [slachtoffer], toen zij op de grond lag, zo hard geschopt dat zij ten gevolge daarvan is komen te overlijden. De verzoeker heeft niet eigenhandig gewelddadige handelingen verricht.(1)
3. Namens verzoeker hebben mr. J.W. Soeteman en mr. A.F. van Kooij, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld.
4. Het eerste middel behelst de klacht dat het Hof openlijke geweldpleging met daarbij specifiek door de verzoeker zelf verrichte handelingen bewezen heeft verklaard, terwijl deze bewezenverklaring niet door de bewijsmiddelen wordt onderbouwd.
5. Ten laste van de verzoeker is, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, bewezenverklaard dat:
"hij op 6 oktober 2003 te Amsterdam met anderen op de openbare weg, het Gerard Douplein, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het lachend en schreeuwend en scheldend omsingelen van [slachtoffer] en het gooien van een stoel in de richting van [slachtoffer] en het schoppen tegen het lichaam van [slachtoffer], waarbij hij, verdachte, door het lachen en schreeuwen en schelden en joelen en insluiten van [slachtoffer] de gewelddadige handelingen heeft ondersteund."
6. Deze bewezenverklaring steunt onder meer op de volgende bewijsmiddelen, die ik met het oog op de klachten in cassatie ook nog ietwat heb ingekort:
(1.a.) een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
"Ik ben parttime werkzaam bij Dirk van den Broek, gevestigd op het Marie Heinekenplein (het hof begrijpt: te Amsterdam). Op 6 oktober 2003 stond ik, buiten mijn werktijden, in de winkel. Op een gegeven moment zag ik een vrouw (het hof begrijpt: [slachtoffer]) naar buiten rennen en via de passage in de richting van het Gerard Douplein gaan. Ik zag dat de vrouw een plastic tasje van Dirk van den Broek bij zich had en dat daar iets in zat. Ik dacht dat zij iets gestolen had en heb via de intercom omgeroepen dat er personeel moest komen. [Betrokkene 2] kwam aangerend. Ik vertelde hem dat ik dacht dat de vrouw iets gestolen had. Ik zei tegen [betrokkene 2]: "Kom, we gaan er achteraan". [Betrokkene 2] stemde daarmee in en wij renden achter de vrouw aan. Wij renden achter de vrouw aan via de Eerste van der Helststraat in de richting van het Gerard Douplein. Ik keek achterom en zag dat [betrokkene 3] (het hof begrijpt: [betrokkene 3]) en vier andere jongens ook aan het rennen waren.
Op de hoek van het Gerard Douplein en de Eerste van der Helststraat hadden wij de vrouw ingehaald. Zij stopte met rennen. De groep met [betrokkene 3] stond ongeveer 5 meter bij ons vandaan stil. Ik hoorde de vrouw direct zeggen dat zij niets gestolen had. [Betrokkene 2] vroeg of wij in haar tas mochten kijken. De vrouw liet dit toe. Zij hield de tas voor ons open. Ik zei tegen [betrokkene 2]: "Laat maar, we gaan terug".
Ik hoorde de vrouw roepen: "Kutmarokkanen, ik ben niet bang voor jullie, jullie krijgen mij niet klein". Hierop hoorde ik iemand, ik denk uit de groep van [betrokkene 3], zeggen: "Wat kutmarokkanen?"
Ik zag dat er een terrasstoel uit de richting van de groep van [betrokkene 3] kwam en door de lucht vloog in de richting van de vrouw. De stoel raakte de vrouw niet, maar kwam voor haar op de grond terecht. De vrouw pakte de stoel en liep daarmee in de richting van de groep. Zij bracht de stoel boven haar hoofd, bewoog in de richting van de groep en maakte een slaande beweging. Een van de jongens pakte daarop een stoel en maakte eenzelfde beweging. Ze hadden alle twee een stoel boven hun hoofd en sloegen deze tegen elkaar aan. Ik zag dat de vrouw toen op de grond viel."
(2.b.) een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 2]:
"[Betrokkene 1] was in de winkel (het hof begrijpt: van Dirk van den Broek op 6 oktober 2003). [Betrokkene 1] was vrij. Hij riep mij. Ik ben naar [betrokkene 1] toegegaan. Hij vertelde mij dat een vrouw wat had gestolen. [Betrokkene 1] liet mij de vrouw zien, die inmiddels buiten in de Eerste van der Helststraat liep. [Betrokkene 1] en ik zijn achter de vrouw aangerend. [Betrokkene 4] kwam later aanrennen. Op de hoek van het Gerard Douplein voor het café sprak ik de vrouw aan. Tijdens het aanspreken zie ik dat [betrokkene 4] en [betrokkene 3] er ook bij staan. [Betrokkene 3] stond samen met 5 tot 6 jongens. Op het moment dat ik de vrouw aanspreek staan er ongeveer 10 jongens.
Ik ken [betrokkene 4], [betrokkene 1] en [betrokkene 3]. De andere jongens zijn vrienden van [betrokkene 3].
Nadat ik de vrouw had aangesproken, opende zij zelf haar tas en liet zij een bonnetje zien. Toen bleek dat zij geen goederen had gestolen. Zij had een bierblikje van het merk Best. Zij had dit bij Dirk III gekocht. Toen ik haar bedankt had, liep de vrouw een stukje weg en begon ons toen uit te schelden. Zij schreeuwde: "Klootzakken, vuile kutmarokkanen". Eén van de jongens gooide een terrasstoel naar haar toe. De stoel raakte haar niet. De vrouw pakte dezelfde stoel op.
Ik hoorde dat de jongens van de groep terug begonnen te schelden. De jongen, met de bijnaam [betrokkene 8], loopt vanuit de groep naar de vrouw. Ik zag dat hij haar begon te schoppen. Ik zag dat het schoppen achter elkaar was. Ik stond op dat moment op ongeveer 4 meter van de vrouw en [betrokkene 8] af en ik had goed zicht. [Betrokkene 3], [betrokkene 5], [betrokkene 6], [verdachte] en [betrokkene 7] stonden erbij. [Betrokkene 8] stopte met schoppen. Vervolgens zag ik dat de groep jongens rende. [Betrokkene 6] wordt ook wel [betrokkene 6] genoemd. [Verdachte] is [verdachte]. De achternaam van [betrokkene 7] is [betrokkene 7]. Er is maar één persoon geweest die geschopt heeft."
(2.c.) een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 2]:
"(...) Ik hoorde veel geschreeuw, er werd gescholden en gelachen. Het was een luid gejoel."
(2.d.) een proces-verbaal van de Rechter-Commissaris, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 2]:
"Nadat ik [slachtoffer] had gesproken, hoorde ik een klap. Ik zag een stoel liggen. Die stoel lag naast [slachtoffer] op de grond. Ik schat de afstand tussen de groep en [slachtoffer] ongeveer op 5 tot 6 meter. Die groep bestond uit [betrokkene 6], [betrokkene 8], [betrokkene 3], [betrokkene 4], [verdachte] en [betrokkene 7].
Toen ik weer keek, zag ik dat [slachtoffer] werd geschopt door een lange jongen. Hij viel op omdat hij lang was en bij haar stond. Ik weet nu dat dit [betrokkene 8] was."
(3.) een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 8]:
"(...) Toen d()e stoel weer op de grond lag, zijn wij als groep in de richting van de vrouw gelopen. Wij stonden als groep en de vrouw stond ongeveer twee meter voor ons. Op een gegeven moment kwam de vrouw om te vallen. Ik hoorde haar schreeuwen. Op het moment dat ze op de grond lag, ben ik naar haar gelopen. Ik heb de vrouw met mijn rechtervoet kort achter elkaar twee trappen gegeven. Ik heb mij toen omgedraaid en ben weggelopen.
Toen wij achter die vrouw aanrenden, was er wel iets van gelach om die vrouw heen.
De jongens die mij kennen, kennen mij als [betrokkene 8]."
(5.) een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 7]:
"(...) [Betrokkene 3] heeft de bijnaam [betrokkene 3]. [Betrokkene 5] heeft de voornaam [voornaam betrokkene 5] en wordt [...] genoemd. [Betrokkene 4] wordt [betrokkene 4] genoemd. [Verdachte] is [verdachte]."
(6.a.) de verklaring van verzoeker ter terechtzitting in eerste aanleg, voor zover inhoudende:
"Ik ben op 6 oktober 2003 naar Dirk van den Broek gegaan. Ik ken jongens die daar werken. Een groep mensen rende naar buiten, ik was met [betrokkene 7]. Ik was nieuwsgierig en liep achter de groep aan. Ik zag dat [betrokkene 8] (het hof begrijpt: [betrokkene 8]) een trap gaf."
(6.b.) een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verzoeker:
"Ik ben afgelopen maandag (het hof begrijpt: 6 oktober 2003) tegen de avond naar het Smaragdplein in de Pijp gegaan. Ik kwam [betrokkene 3], [betrokkene 7], [betrokkene 5] en [betrokkene 6] tegen.
Er was een Tunesier, een grote jongen (postuur).
De jongens waren:
[betrokkene 3] (noot verbalisanten: achternaam is [betrokkene 3]),
[betrokkene 7]
[betrokkene 5]
[betrokkene 6]
de Tunesiër met als bijnaam [betrokkene 8].
We zijn toen allemaal naar Dirk van de Broek aan het M. Heinekenplein gelopen. Ik zag werknemers van de Dirk van de Broek rennend de kassa passeren. Ik zag de jongens van de Dirk van de Broek richting Gerard Douplein rennen. Ik zag [betrokkene 2] voorop rennen. Ik liep samen met [betrokkene 7] (het hof begrijpt: [betrokkene 7]) en [betrokkene 5] (het hof begrijpt: [betrokkene 5]) liep achter mij. [Betrokkene 3] (het hof begrijpt telkens: [betrokkene 3]) en de Tunesiër (het hof begrijpt telkens: [betrokkene 8]) zijn voor ons uit gelopen. Ik zag dat er een groepje ontstond voor het café op het Gerard Douplein. Ik zag dat de medewerkers van de Dirk van den Broek met een vrouw stonden te praten. Ik hoorde dat er luid werd gesproken. Ik zag dat [betrokkene 3] en de Tunesier bij de medewerkers van de Dirk van de Broek zijn gaan staan. Ik zag dat er een stoel werd gegooid in de richting van de vrouw. Ik zag dat de stoel uit het groepje mannen kwam. Ik zag dat de vrouw werd getrapt. Ik zag dat de vrouw op de grond viel. Toen de vrouw op de grond viel kwam de Tunesiër en ik zag dat hij de vrouw schopte. Volgens mij heeft hij twee keer getrapt. Ik zag dat hij de vrouw trapte ter hoogte van de zijkant van haar buik. [Betrokkene 7] stond naast mij en [betrokkene 5] achter mij. De medewerkers van de Dirk van de Broek, [betrokkene 3] en de Tunesiër zijn hardlopend richting Dirk van de Broek gelopen. Ik ben ook richting Dirk van de Broek gelopen."
(7.a.) een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 1]:
"Op 6 oktober 2003 omstreeks 20.40 was ik in de Gerard Doustraat (het hof begrijpt: te Amsterdam). Mijn aandacht werd getrokken door schreeuwende mensen. Ik keek om en zag een groep jongens staan vlakbij het terras (het hof begrijpt: op het Gerard Douplein) van 't Paardje. Ik hoorde duidelijk dat het joelen en schreeuwen vanuit die groep kwam. Ik zag dat iemand uit de groep wegliep. Later begreep ik dat dat een vrouw was. Opeens zag ik dat er van uit de groep een stoel werd gegooid in de richting van de weglopende vrouw. De stoel raakte haar niet, maar kwam op de grond terecht.
Ik zag dat de vrouw zich omdraaide en ik hoorde haar hard schreeuwen. Ze leek mij woedend. Ik zag dat zij de stoel oppakte en richting groep liep. Vervolgens zag ik dat zij de stoel omhoog tilde en in de richting van de groep gooide. Zij liep door in de richting van de groep. Ik zag dat de jongens om haar heen gingen staan. Ik zag ook dat er niemand uit de groep wegliep. Op een bepaald moment zag ik dat er van uit de groep geschopt werd op de inmiddels op de grond liggende vrouw. Ik zag een vrij lange jongen schoppen. Ik hoorde hem en anderen lachen. Ik hoorde de groep nog steeds schreeuwen en zelfs lachen." (Cursiveringen. van NJ.)
(7.b.) een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 1]:
"() [slachtoffer] [pakte] d()e stoel met beide handen op en gooide de stoel naar de jongens terug. De stoel miste hen.
De reactie van de jongens was dat zij allemaal naar haar toe liepen en haar insloten. Niemand bleef achter staan. De jongens waren lacherig en treiterig met haar bezig. Ik zag trapbewegingen. De groep bleef compact, niemand is weggelopen. Tijdens het trappen, bleven de jongens roepen. (cursiveringen van NJ)
De groep jongens was tijdens het gebeuren opgefokt en treiterend. Er was saamhorigheid. Niemand liep weg uit de groep. De hele tijd bleven de jongens roepen.
In het begin was er een lacherige sfeer. Ze waren aan het joelen. Het leek op uitlachen. Er was een opgefokte lacherige sfeer. Het leek op lachen, treiteren, pesten. Het was één groep bij elkaar.
Uit hun houding maakte ik op dat er sprake was van agressie. Het was niet vriendelijk zoals zij deden. Het was een compacte groep." (cursiveringen van NJ.)
(9.) een verslag, opgemaakt door de deskundige H.A. Tromp, arts en patholoog, voor zover inhoudende als relaas van bevindingen van de deskundige:
"Bij sectie op het lijk van [slachtoffer], geboren [geboortedatum] I960, is het navolgende gebleken.
Al in de flank links en rechts elk één vage huidverkleuring, met patroon, met onderliggende bloeduitstortingen in het buikvlies links en rechts.
Bl meerdere zeer diepe scheuren in de milt.
B2 bloeduitstortingen in het vetweefsel van de buik en aan het oppervlak van de darmen.
Conclusie:
De letsels aan de milt hebben geleid tot veel bloedverlies en verklaren het overlijden volledig.
De letsels aan de milt zijn ontstaan ten gevolge van een trauma, in samenhang met de bevindingen onder Al."
7. Voorts heeft het hof in de bestreden uitspraak onder het hoofd "nadere bewijsoverweging" het volgende overwogen:
"Op grond van het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof het volgende vast.
Op 6 oktober 2003 rond 20.30 uur loopt [slachtoffer] in de passage tussen het Marie Heinekenplein en de 1e Van der Helststraat te Amsterdam. In de passage zijn onder meer, tegenover elkaar, de supermarkt Dirk van den Broek en de slijterij Dirk III gevestigd. [slachtoffer] gaat bij Dirk III naar binnen, pakt een blikje bier en betaalt hiervoor. Zij verlaat Dirk III en loopt door de passage in de richting van de 1e Van der Helststraat. Hierbij passeert zij in de passage [betrokkene 1]. [betrokkene 1] is een medewerker van Dirk van den Broek. Hij is op dat moment niet in dienst en niet gekleed in een Dirk van den Broek-uniform. [Betrokkene 1] heeft niet gezien dat [slachtoffer] uit Dirk III is gekomen en hij verkeert in de veronderstelling dat zij met het blikje bier, zonder dit te hebben afgerekend, uit Dirk van de Broek is komen lopen. Omdat hij op dat moment niet in dienst is, vertelt hij enkele in dienst zijnde medewerkers van Dirk van den Broek, onder wie [betrokkene 2], dat [slachtoffer], naar zijn mening, zonder te betalen de winkel is uitgelopen met een blikje bier.
Hierop verlaten [betrokkene 1] en [betrokkene 2], die wel gekleed is in een Dirk van den Broek-uniform, depassage en rennen achter [slachtoffer] aan, die via de 1e Van der Helststraat richting Gerard Douplein loopt. Terwijl [betrokkene 1] en [betrokkene 2] door de passage lopen naar de uitgang aan de 1e Van der Helststraat, hoort [betrokkene 6] dat [betrokkene 2] "dief" roept. [Betrokkene 5] hoort [betrokkene 2] roepen: "Zij heeft iets gestolen". [Betrokkene 1] en [betrokkene 2] rennen via de 1e Van der Helststraat achter [slachtoffer] aan richting Gerard Douplein. Tevens rennen, in willekeurige volgorde, via de passage de 1e Van der Helststraat in: onder anderen [betrokkene 4], gekleed in een Dirk van den Broek-uniform en op dat moment in dienst, [betrokkene 8], [betrokkene 6], [betrokkene 3], [betrokkene 7] en verdachte, die zich kort daarvoor ophielden in de passage bij de inpaktafels van Dirk van den Broek.
Naar het oordeel van het hof is het voldoende aannemelijk dat de jongens die in de richting van het Gerard Douplein renden het vermoeden hadden dat er achter een winkeldief werd aangezeten en/of dat er iets stond te gebeuren.
Als een ieder op of in de directe omgeving van het Gerard Douplein is aangekomen, stellen [betrokkene 4], [betrokkene 8], [betrokkene 6], [betrokkene 3], [betrokkene 7] en verdachte zich op enig moment op in de onmiddellijke omgeving van [betrokkene 2], [betrokkene 1] en [slachtoffer].
Nadat [betrokkene 1] had aangegeven dat voor hem de zaak was afgedaan toen hem gebleken was dat [slachtoffer] voor het bier had betaald en dat hij terugwilde naar de winkel van Dirk van den Broek en daartoe ook aanstalten maakte, zijn de andere jongens blijven staan. Vanaf dat moment werd er over en weer door personen uit de overgebleven groep jongens en [slachtoffer] naar elkaar geschreeuwd en gescholden.
Vervolgens wordt er vanuit die groep een stoel gegooid in de richting van [slachtoffer], terwijl er ook nog in haar richting werd geschreeuwd en gescholden. Daarop is die groep, nadat [slachtoffer] de stoel had opgepakt en daarmee in de richting van de groep was gelopen en de stoel in de richting van de groep had gegooid, als een homogene groep opgedrongen in de richting van [slachtoffer]. Beide partijen zochten een confrontatie. [Slachtoffer] is vervolgens door een in deze strafzaak niet vast te stellen oorzaak komen te vallen. De jongens zijn toen als een groep in de buurt van [slachtoffer] blijven staan en er werd vanuit die groep, duidelijk waarneembaar voor omstanders, geschreeuwd en gejoeld in de richting van [slachtoffer]. Op grond hiervan komt het hof tot de conclusie dat zowel de leden van de groep als [slachtoffer] de confrontatie niet uit de weg zijn gegaan, doch haar juist hebben versterkt.
Vervolgens heeft [betrokkene 8], toen [slachtoffer] op de grond lag, haar minstens twee maal hard geschopt tegen de linkerkant van haar lichaam.
Enige tijd later is [slachtoffer] overleden. Uit het sectierapport blijkt dat de doodsoorzaak is gelegen in een verbloeding ten gevolge van een gescheurde milt.
Tevens blijkt uit het sectierapport dat op het lichaam van [slachtoffer] aan de rechterkant nog enkele blauwe plekken zijn waar te nemen. Uit het dossier noch uit het verhandelde ter terechtzitting zijn duidelijke feiten naar voren gekomen waaruit afgeleid kan worden wanneer zij dit letsel heeft opgelopen, noch door wat en/of door wie dit letsel veroorzaakt is. Het hof stelt echter vast dat dit letsel van zodanige aard is dat niet gezegd kan worden dat het mede-oorzaak is van het letsel dat [slachtoffer] heeft opgelopen ten gevolge waarvan haar milt is gescheurd.Op grond van het vorenstaande komt het hof tot het afsluitend oordeel dat [betrokkene 8], [betrokkene 4], [betrokkene 3], [betrokkene 6], [betrokkene 7], [betrokkene 2] en verdachte zich hebben schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer]. Vervolgens heeft [betrokkene 8] zich ook - in eendaadse samenloop - schuldig gemaakt aan zware mishandeling, de dood ten gevolge hebbend. [Betrokkene 8] heeft bij de openlijke geweldpleging de feitelijke geweldshandeling verricht, terwijl de significante bijdrage - zoals in rechtspraak en literatuur bedoeld - van [betrokkene 4], [betrokkene 3], [betrokkene 6], [betrokkene 7], [betrokkene 2] en verdachte heeft bestaan uit het ieder voor zich besluiten de confrontatie te zoeken, het ieder voor zich getalmatig versterken van de groep en het zich niet distantiëren van de groep tijdens het schreeuwen, schelden en joelen en insluiten van [slachtoffer] door leden van de groep en het gooien van een stoel door één van de leden van de groep en het zich niet distantiëren van de confrontatie. Het hof is zich ervan bewust dat de gebeurtenissen op het Gerard Douplein zich in luttele minuten hebben afgespeeld. Desondanks meent het hof dat voor [betrokkene 4], [betrokkene 3], [betrokkene 6], [betrokkene 7], [betrokkene 2] en verdachte de mogelijkheid om zich van een en ander te distantiëren heeft bestaan. Door een groep te (blijven) vormen is voor [betrokkene 8] de sfeer en de mogelijkheid geschapen om de fatale schoppen te geven. Onder die omstandigheden moet worden gezegd dat [betrokkene 4], [betrokkene 3], [betrokkene 6], [betrokkene 7], [betrokkene 2] en verdachte, ieder voor zich, zich hebben schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging in vereniging alsmede (wat betreft verdachte) in eendaadse samenloop aan opzettelijke deelname aan een aanval of vechterij waarin onderscheiden personen zijn gewikkeld, terwijl de aanval of vechterij iemands dood ten gevolge heeft."
8. Blijkens de toelichting klaagt het middel er in de eerste plaats over dat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat de verzoeker de bewezenverklaarde gedragingen, te weten het ondersteunen van de gewelddadige handelingen door zich schuldig te maken aan lachen, schreeuwen, schelden, joelen en het insluiten van [slachtoffer], zelf heeft verricht.
9. Voldoende voor een bewezenverklaring van openlijke geweldpleging is dat vast is komen te staan dat een verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld. Het hoeft niet eens zo te zijn dat hij daadwerkelijk zelf een geweldshandeling heeft verricht, laat staan welke geweldshandeling precies.(2)
10. Uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen en de hiervoor onder 7 weergegeven nadere bewijsoverweging volgt dat het Hof ten aanzien van de toedracht van de eigenlijke openlijke geweldpleging het volgende heeft vastgesteld:
- a. Wegens de verdenking dat zij bier zou hebben gestolen controleren medewerkers van Dirk van den Broek de tas van [slachtoffer].
- b. Als blijkt dat zij niets heeft gestolen zegt [betrokkene 1] tegen [betrokkene 2]: "Laat maar, we gaan terug".
- c. [Slachtoffer] roept vervolgens: "Kutmarokkanen", waarop iemand uit de groep reageert met "Wat Kutmarokkanen?".
- d. Uit de groep jongens wordt gejoeld, geschreeuwd en gelachen. Als [slachtoffer] van de groep wegloopt, wordt een terrasstoel in haar richting gegooid.
- e. [Slachtoffer] pakt de stoel op en loopt daarmee in de richting van de groep jongens. Een jongen uit de groep pakt ook een stoel, waarna [slachtoffer] en de jongen de stoelen, die zij boven hun hoofden hebben, tegen elkaar aan slaan.
- f. De jongens van de groep lopen naar voren tot op een afstand van twee meter van [slachtoffer] en sluiten haar in. De jongens zijn lacherig en treiterig bezig, waarbij ze trapbewegingen maken en blijven roepen.
- g. [Slachtoffer] komt te vallen op haar rechterkant.
- h. Eén van de jongens uit de groep, [betrokkene 8], geeft [slachtoffer], terwijl ze op de grond ligt,twee harde schoppen tegen de linkerkant van haar lichaam.
- i. Er wordt geschreeuwd, gescholden en gelachen. Het is een luid gejoel. De groep blijft steeds bijeen; niemand loopt er uit weg.
11. Het Hof heeft in zijn nadere bewijsoverweging geoordeeld dat de significante bijdrage van verzoeker en zijn mededaders aan het geweld heeft bestaan uit het ieder voor zich besluiten de confrontatie te zoeken, het ieder voor zich getalsmatig versterken van de groep en het zich niet distantiëren van de groep tijdens de gebeurtenissen. Tegen de achtergrond van de hiervoor onder 10 genoemde vaststellingen en gelet op de eisen voor strafbaarheid wegens openlijke geweldpleging geeft dit oordeel geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl het evenmin onbegrijpelijk is.(3) Het hof heeft dan ook ook uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen kunnen afleiden dat verzoeker samen met anderen openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] en dat dit geweld bestond uit het lachend, schreeuwend en scheldend omsingelen van [slachtoffer], het gooien van een stoel in de richting van [slachtoffer] en het schoppen tegen het lichaam van [slachtoffer].
12. Wat betreft de laatste passage van de bewezenverklaring van openlijke geweldpleging, inhoudende dat de verzoeker de gewelddadige handelingen heeft ondersteund door (zelf) te lachen, te schreeuwen, te schelden en te joelen houden de bewijsmiddelen evenwel niets in waaruit kan volgen dat verzoeker dit persoonlijk heeft gedaan; wel dat hij met anderen [slachtoffer] heeft ingesloten (zie de verklaring van [getuige 1], bewijsmiddel 7b). Het moet er derhalve voor worden gehouden dat het hof kennelijk bij vergissing in de bewezenverklaring de door mij gecursiveerde woorden "waarbij hij, verdachte, door het lachen en schreeuwen en schelden en joelen (...) de gewelddadige handelingen heeft ondersteund" heeft opgenomen. Nu genoemde woorden uit de bewezenverklaring kunnen worden weggelaten zonder dat daardoor de grondslag van de tenlastelegging wordt verlaten en voorts in die lezing de aard en de ernst van het bewezenverklaarde in zijn geheel beschouwd niet worden aangetast, behoeft 's hofs kennelijke vergissing niet tot cassatie te leiden.(4)
13. Blijkens de toelichting bevat het middel voorts de klacht dat het arrest van het hof innerlijk tegenstrijdig is, nu het hof in de nadere bewijsoverweging heeft overwogen dat de door de verzoeker gepleegde openlijke geweldpleging onder meer heeft bestaan uit het zich niet distantiëren van de groep tijdens het schreeuwen, schelden en joelen door leden van de groep, terwijl het hof bewezen heeft verklaard dat de verzoeker deze gedragingen zelf heeft verricht.
14. In aanmerking genomen dat - zoals hiervoor onder 12 uiteen is gezet - het hof bij kennelijke vergissing in de bewezenverklaring heeft opgenomen dat de verzoeker de geweldadige handelingen heeft ondersteund door te lachen, te schreeuwen, te schelden en te joelen, kan ook deze klacht bij gebrek aan feitelijke grondslag niet tot cassatie leiden.
15. Het middel faalt.
16. Het tweede middel behelst de klacht dat het hof een onderdeel van de nadere bewijsoverweging dat redengevend is voor de bewezenverklaring niet heeft ontleend aan een in de uitspraak opgenomen bewijsmiddel en evenmin heeft aangegeven dat die omstandigheid aan een niet in zijn arrest tot het bewijs gebezigd wettig bewijsmiddel is ontleend.
17. Het in het middel bedoelde onderdeel van de nadere bewijsoverweging van het Hof luidt als volgt:
"[Betrokkene 8] heeft bij de openlijke geweldpleging de feitelijke geweldshandeling verricht, terwijl de significante bijdrage - zoals in rechtspraak en literatuur bedoeld - van [betrokkene 4], [betrokkene 3], [betrokkene 6], [betrokkene 7], [betrokkene 2] en verdachte heeft bestaan uit het ieder voor zich besluiten de confrontatie te zoeken, (...)."
18. In de toelichting op het middel wordt erover geklaagd dat de overweging van het hof dat de verzoeker heeft besloten de confrontatie te zoeken, strijdig is met de niet als bewijsmiddel opgenomen bij de politie afgelegde verklaring van de verzoeker dienaangaande, inhoudende dat hij niet wist wat er aan de hand was, dat ze wel nieuwsgierig waren en dat ze daarom naar buiten zijn gelopen.
19. Bij de beoordeling van deze klacht dient vooropgesteld te worden dat de selectie en waardering van het voorhanden zijnde bewijsmateriaal is voorbehouden aan de feitenrechter. Gelet op hetgeen het hof blijkens de gebezigde bewijsmiddelen en zijn nadere bewijsoverweging heeft vastgesteld, heeft het hof kennelijk aan de verklaring van de verzoeker geen geloof gehecht, hetgeen het hof vrij stond.
20. In de toelichting op het middel wordt er voorts over geklaagd dat de overweging van het hof dat de verzoeker heeft besloten de confrontatie te zoeken, niet is ontleend aan een door het hof in de bestreden uitspraak opgenomen bewijsmiddel en dat het hof evenmin heeft aangegeven dat die omstandigheid aan een niet in het arrest tot bewijs gebezigd wettig bewijsmiddel is ontleend.
21. De omstandigheid dat de verzoeker heeft besloten de confrontatie te zoeken volgt naar mijn mening -anders dan in de toelichting op het middel wordt betoogd - uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen. Onder meer uit de bewijsmiddelen 1a, 2b, 7a en 7b blijkt dat de groep jongens, waarvan de verzoeker deel uitmaakte, ook nog nadat was geconstateerd dat [slachtoffer] geen diefstal had gepleegd in reactie op haar gescheld naar haar bleef joelen en schreeuwen. Voorts houden de bewijsmiddelen 1a, 3 en 5 in dat tussen de groep jongens en [slachtoffer] vervolgens met stoelen naar elkaar is geslagen. Bovendien volgt uit de bewijsmiddelen 3, 7a en 7b dat de groep jongens intussen in homogeen verband naar [slachtoffer] is opgedrongen en haar heeft ingesloten. Tenslotte houden de bewijsmiddelen 2b, 2c, 3, 6b en 7a in dat door iemand uit de groep voor ieder zichtbaar tegen [slachtoffer] is getrapt terwijl zij op de grond lag. Hieruit heeft het hof - niet onbegrijpelijk - afgeleid dat verzoeker en de anderen ieder voor zich hadden besloten de confrontatie te zoeken.
22. Het middel faalt.
23. Beide middelen falen. Het tweede middel kan worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende overweging.
Ambtshalve gronden waarop Uw Raad de aangevallen beslissing zou moeten vernietigen heb ik niet aangetroffen.
24. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
1 De Hoge Raad heeft op 20 juni 2006 uitspraak gedaan in de zaken van de mededaders [betrokkene 7] en [betrokkene 6]: HR 20 juni 2006, LJN AV7266, NJ 2006, 381 en HR 20 juni 2006, LJN AV7268.
2 Vgl. HR 20 juni 2006, LJN AV7266, NJ 2006, 381, HR 20 juni 2006, LJN AV7268, HR 13 september 2005, LJN AT5755, NJ 2006, 449 en HR 11 november 2003, LJN AL6209.
3 Vgl. HR 20 juni 2006, LJN AV7266, NJ 2006, 381 en HR 20 juni 2006, LJN AV7268.
4 Vgl. HR 4 maart 2008, LJN BC3667, HR 17 april 2007, LJN AZ0220, NJ 2007, 248, HR 18 januari 2005, nr. 01060/04 (niet gepubliceerd) en HR 18 maart 2003, nr. 02507/01 (niet gepubliceerd).
Uitspraak 13‑01‑2009
Inhoudsindicatie
Vervolg op de zaak “Anja Joos”. Vooropgesteld moet worden dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het misdrijf van art. 141.1 Sr – ook in het licht van art. 261 Sv – genoegzaam is omschreven in het 1e deel van de tll. Het 2e deel van de tll, aanvangend met “waarbij hij, verdachte”, kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als behelzende een omschrijving van het persoonlijk aandeel van verdachte in het gepleegde geweld, hetgeen evenwel voor een veroordeling t.z.v. art. 141.1 Sr niet nodig is. Dat neemt niet weg dat nu het OM heeft gekozen voor de tll van dit overbodige verwijt (“lachen en schreeuwen en schelden en joelen”) en het Hof dit verwijt bewezen heeft geacht, de bewezenverklaring ook in dat opzicht moet kunnen volgen uit de gebezigde bewijsmiddelen. Uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverweging kan wel worden afgeleid dat door verdachte openlijk in vereniging geweld is gepleegd tegen A.I. Joos, maar niet dat het verdachte zelf is geweest die daarbij “door het lachen en schreeuwen en schelden en joelen” de gewelddadige handelingen heeft ondersteund. In zoverrre is de bestreden uitspraak niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
13 januari 2009
Strafkamer
nr. 07/11157
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 15 maart 2007, nummer 23/001342-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. J.W. Soeteman en mr. A.F. van Kooij, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
1.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van mr. Soeteman voornoemd op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring van het als eerste tenlastegelegde feit niet kan volgen uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen.
2.2.1. Aan de verdachte is als eerste feit tenlastegelegd dat:
"hij op of omstreeks 06 oktober 2003 te Amsterdam met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, het Gerard Douplein en/of de Eerste v.d. Helstraat, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het achtervolgen en/of het lachend en/of schreeuwend en/of scheldend omsingelen van [slachtoffer] en/of het gooien van een stoel in de richting van [slachtoffer] en/of het schoppen en/of slaan tegen de buik en/of de rug en/of de zij, althans het lichaam van [slachtoffer], waarbij hij, verdachte, door het achtervolgen van [slachtoffer] en/of het lachen en/of schreeuwen en/of schelden en/of joelen en/of omsingelen en/of insluiten van [slachtoffer] de gewelddadige handelingen heeft ondersteund en/althans hij, verdachte, heeft nagelaten de gewelddadige handelingen te verhinderen althans te temperen althans te beëindigen, in elk geval zich niet van de gewelddadige handelingen heeft gedistantieerd."
2.2.2. Daarvan is door het Hof bewezenverklaard dat:
"hij op 6 oktober 2003 te Amsterdam met anderen op de openbare weg, het Gerard Douplein, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het lachend en schreeuwend en scheldend omsingelen van [slachtoffer] en het gooien van een stoel in de richting van [slachtoffer] en het schoppen tegen het lichaam van [slachtoffer], waarbij hij, verdachte, door het lachen en schreeuwen en schelden en joelen en insluiten van [slachtoffer] de gewelddadige handelingen heeft ondersteund."
2.2.3. Voor de bewijsvoering verwijst de Hoge Raad naar de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 6 en 7.
2.3. Vooropgesteld moet worden dat het verwijt dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het misdrijf van art. 141, eerste lid, Sr - ook in het licht van de eisen van art. 261 Sv - genoegzaam is omschreven in het eerste deel van de tenlastelegging. Het tweede deel van de tenlastelegging, aanvangend met "waarbij hij, verdachte", kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als behelzende een omschrijving van het persoonlijk aandeel van de verdachte in het gepleegde geweld, hetgeen evenwel voor een veroordeling ter zake van art. 141, eerste lid, Sr niet nodig is. Dat neemt niet weg dat nu het Openbaar Ministerie heeft gekozen voor de tenlastelegging van dit overbodige verwijt en het Hof dit verwijt bewezen heeft geacht, de bewezenverklaring ook in dat opzicht moet kunnen volgen uit de gebezigde bewijsmiddelen.
2.4. Uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverweging kan wel worden afgeleid dat door de verdachte openlijk in vereniging geweld is gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het lachend en schreeuwend en scheldend omsingelen van [slachtoffer] en het gooien van een stoel in de richting van [slachtoffer] en het schoppen tegen het lichaam van [slachtoffer], maar niet dat het de verdachte zelf is geweest die daarbij "door het lachen en schreeuwen en schelden en joelen" de gewelddadige handelingen heeft ondersteund. In zoverre is de bestreden uitspraak niet naar de eis der wet met redenen omkleed. Het middel klaagt daarover terecht.
2.5. De Hoge Raad zal om redenen van doelmatigheid de verdachte alsnog vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging. Voor terugwijzing of verwijzing van de zaak voor een nieuwe behandeling bestaat onvoldoende grond, aangezien door deze vrijspraak de aard en de ernst van het bewezenverklaarde in zijn geheel beschouwd niet worden aangetast.
3. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt het vorenoverwogene mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend voor zover bewezen is verklaard dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan "lachen en schreeuwen en schelden en joelen" en spreekt hem daarvan vrij;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, B.C. de Savornin Lohman, J.W. Ilsink en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 13 januari 2009.
Mr. Splinter-van Kan is buiten staat dit arrest te ondertekenen.