HR, 16-12-2008, nr. 07/10389
ECLI:NL:HR:2008:BF3779
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
16-12-2008
- Zaaknummer
07/10389
- LJN
BF3779
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2008:BF3779, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 16‑12‑2008
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2008:BF3779
ECLI:NL:HR:2008:BF3779, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 16‑12‑2008; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BF3779
- Vindplaatsen
Conclusie 16‑12‑2008
Inhoudsindicatie
1. Redelijke termijn. 2. Verjaring. Ad 1. O.g.v. HR LJN BD2578 kan het middel niet leiden tot n-o van het OM. Strafkorting. Ad 2. HR ambtshalve: o.g.v. art. 72.2 Sr, zoals dat luidde van 1-1-2006 tot 7-7-2006, beloopt de verjaringstermijn v.w.b. de feiten 2 en 3 ten hoogste tweemaal 2 jaar. Derhalve is het recht tot strafvervolging wegens verjaring vervallen.
Nr. 07/10389
Mr. Vellinga
Zitting: 23 september 2008 (bij vervroeging)
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Verdachte is door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch in de zaak met parketnummer 02-019015-02 wegens "diefstal", in de zaak met parketnummer 02-006149-02 wegens 1. "overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994", en in de zaak met parketnummer 02-017891-02 wegens 1. "medeplichtigheid aan medeplegen van oplichting", 3. "diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd" en 4. "diefstal door twee of meer verenigde personen" veroordeeld tot zes maanden gevangenisstraf. Daarnaast is verdachte in de zaak met parketnummer 02-006149-02 wegens 2. "overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994", en 3. "als bestuurder van een motorrijtuig daarmede op een weg rijden zonder dat er voor dat motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen is gesloten en in stand gehouden" veroordeeld tot telkens twee weken hechtenis. Voorts heeft het Hof de teruggave gelast van een inbeslaggenomen voorwerp, als in het arrest vermeld.
2. Namens verdachte heeft mr. M.C. van der Want, advocaat te Middelburg, één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel klaagt dat de redelijke termijn in cassatie is overschreden.
4. De verdachte heeft op 4 mei 2005 beroep in cassatie ingesteld. Blijkens een op de inventaris van de stukken geplaatst stempel zijn deze op 5 juli 2007 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. Voorts zal de Hoge Raad uitspraak doen nadat sedert het instellen van cassatie ruim meer dan 24 maanden zijn verstreken. Dat brengt mee dat de redelijke termijn is overschreden. Het middel is dus in zoverre terecht voorgesteld.
5. Anders dan in de toelichting van het middel wordt verdedigd leidt de overschrijding van bedoelde termijn - gelet op HR 17 juni 2008, LJN BD2578 (r.o.v. 3.5.1- 3.5.2), niet tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging maar - zoals subsidiair wordt betoogd - tot strafvermindering.
6. Het middel slaagt ten dele.
7. Ambtshalve wijs ik op het volgende.
8. In de zaak met parketnummer 02-006149-02 is aan verdachte onder 2 en 3 tenlastegelegd dat:
"2.
hij op 22 mei 2002 te Wouw, gemeente Roosendaal, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, de Molensingel, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;
3.
hij op 22 mei 2002 te Wouw, gemeente Roosendaal, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede heeft gereden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Molensingel, zonder dat er voor dit motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen was gesloten en in stand gehouden;"
9. Het hiervoor onder 2 genoemde feit is strafbaar gesteld bij art. 107 lid 1 (oud) Wegenverkeerswet 1994 in verbinding met art. 177 lid 1 onder a (oud) van de Wegenverkeerswet 1994 en is op grond van art. 178 lid 2 Wegenverkeerswet 1994 een overtreding. Het hiervoor onder 3 genoemde feit is strafbaar gesteld bij art. 30 lid 4 (oud) Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen en is ingevolge art. 36 van die wet een overtreding.
10. Ingevolge het bij Wet van 16 oktober 2005, Stb. 2005, 595, per 1 januari 2006 gewijzigde art. 72 lid 2 Sr, gold voor overtredingen een maximale verjaringstermijn van vier jaren; vgl. HR 30 mei 2006, NJ 2006, 366. De nadien in werking getreden wijziging van deze bepaling, bij Wet van 5 juli 2006, Stb. 2006, 310, in werking getreden op 7 juli 2006 heeft geen gevolgen voor feiten die voor die datum reeds zijn verjaard.
11. In aanmerking genomen dat op grond van art. 71 aanhef Sr de verjaringstermijn ten aanzien van genoemde tenlastegelegde feiten is aangevangen op 22 mei 2002, is de verjaring op grond van art. 72 lid 2 (oud) Sr voltooid op 22 mei 2006. Dit heeft tot gevolg dat het Openbaar Ministerie in zoverre niet-ontvankelijk zal moeten worden verklaard in de vervolging van de verdachte.
12. Overigens heb ik ambtshalve geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.
13. Deze conclusie strekt ten aanzien van de in de zaak met parketnummer 02-006149-02 onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten tot vernietiging van het bestreden arrest en niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging, alsmede ten aanzien van de overige bewezenverklaarde feiten tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft de hoogte van de opgelegde straf en vermindering van de hoogte daarvan naar de gebruikelijke maatstaf. Voor het overige dient het beroep te worden verworpen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Uitspraak 16‑12‑2008
Inhoudsindicatie
1. Redelijke termijn. 2. Verjaring. Ad 1. O.g.v. HR LJN BD2578 kan het middel niet leiden tot n-o van het OM. Strafkorting. Ad 2. HR ambtshalve: o.g.v. art. 72.2 Sr, zoals dat luidde van 1-1-2006 tot 7-7-2006, beloopt de verjaringstermijn v.w.b. de feiten 2 en 3 ten hoogste tweemaal 2 jaar. Derhalve is het recht tot strafvervolging wegens verjaring vervallen.
16 december 2008
Strafkamer
Nr. 07/10389
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 28 april 2005, nummer 20/000270-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], ten tijde van de betekening van de aanzegging uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Zuid-West, locatie Torentijd" te Middelburg.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.C. van der Want, advocaat te Middelburg, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft ten aanzien van de in de zaak met parketnummer 02-006149-02 onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten, geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging, en voor het overige geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft de hoogte van de opgelegde straf en tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden en dat dit dient te leiden tot niet-ontvankelijk-
verklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging dan wel tot strafvermindering.
2.2. Het middel klaagt terecht dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn. Overschrijding van die termijn kan niet leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging (vgl. HR 17 juni 2008, LJN BD2578, NJ 2008, 358). In de omstandigheid dat de Hoge Raad als gevolg van de bij de inzending van de stukken opgetreden vertraging de zaak pas in behandeling kan nemen nadat meer dan tweeënveertig maanden waren verstreken na het instellen van het cassatieberoep, vindt de Hoge Raad aanleiding de opgelegde gevangenisstraf van zes maanden te verminderen met één maand.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
3.1.1. Bij inleidende dagvaarding is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
"2. hij op 22 mei 2002 te Wouw, gemeente Roosendaal, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, de Molensingel, zonder dat aanhem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;
3. hij op 22 mei 2002 te Wouw, gemeente Roosendaal, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) daarmede heeft gereden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Molensingel, zonder dat er voor dit motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen was gesloten en in stand gehouden;"
3.1.2. Het hiervoor onder 2 genoemde feit is strafbaar gesteld bij art. 107, eerste lid, (oud) in verbinding met art. 177, eerste lid onder a, (oud) Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994). Het tenlastegelegde wordt in art. 178, eerste lid, WVW 1994 als een overtreding aangemerkt. Het hiervoor onder 3 genoemde feit is strafbaar gesteld bij art. 30, vierde lid, van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen. Het tenlastegelegde wordt in art. 30 van die wet als een overtreding aangemerkt.
3.2. De onderhavige overtredingen zijn volgens de tenlastelegging begaan op 22 mei 2002. Op grond van het tweede lid van art. 72 Sr zoals dat luidde van 1 januari 2006 tot 7 juli 2006, beloopt de verjaringstermijn in het onderhavige geval ten hoogte twee maal twee jaar. Wat betreft deze feiten is derhalve het recht tot strafvordering wegens verjaring vervallen.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak voor zover deze de feiten 2 en 3 in de zaak met parketnummer 02-006149-02 betreft, behoudens voor zover daarbij het vonnis van de Politierechter is vernietigd;
verklaart de Officier van Justitie in zoverre alsnog niet-ontvankelijk in de vervolging;
vernietigt de bestreden uitspraak voor zover deze de overige feiten betreft, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze vijf maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 16 december 2008.