HR, 28-10-2008, nr. S 01672/07
ECLI:NL:PHR:2008:BE9804
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
28-10-2008
- Zaaknummer
S 01672/07
- LJN
BE9804
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2008:BE9804, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 28‑10‑2008; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BE9804
ECLI:NL:PHR:2008:BE9804, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 28‑10‑2008
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2008:BE9804
- Vindplaatsen
Uitspraak 28‑10‑2008
Inhoudsindicatie
Vervolg op HR 20-06-2006, LJN AV8241. HR thans: 81 RO.
28 oktober 2008
Strafkamer
nr. S 01672/07
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 11 december 2006, nummer 24/001724-06, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1948, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 28 oktober 2008.
Mr. Thomassen is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
Conclusie 28‑10‑2008
Inhoudsindicatie
Vervolg op HR 20-06-2006, LJN AV8241. HR thans: 81 RO.
Nr. 01672/07
Mr. Knigge
Zitting: 26 augustus 2008
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. De verdachte is door het Gerechtshof te Leeuwarden wegens "doodslag" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren en ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de periode van drie jaren.
2. Namens de verdachte heeft mr. Boksem, advocaat te Leeuwarden, een middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel bevat de klacht dat het Hof ten onrechte tot de bewezenverklaring is gekomen, nu het 'opzet' niet uit de bewijsmiddelen volgt.
4. In de toelichting op het middel wordt betoogd dat er geen sprake is geweest van een aanmerkelijke kans en evenmin van bewuste aanvaarding.
5. Ter zake van de verdachte is bewezen verklaard dat hij op 21 september 2003, te Goor, gemeente Hof van Twente, opzettelijk een vrouw genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een vrachtauto (trekker met oplegger) die [slachtoffer] overreden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
6. Het Hof bezigt met betrekking tot hetgeen inzake verdachte is bewezenverklaard de navolgende bewijsmiddelen:
"1. De verklaring van verdachte ter terechtzitting van het hof van 27 november 2006, zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende:
Op die dag, 21 september 2003, zat [slachtoffer] in de vrachtauto televisie te kijken. Ze wilde uit de vrachtauto. Ik tilde haar er uit, want ze was zo dronken dat ze niet meer op haar eigen benen kon staan.
Op een gegeven moment heb ik het hondje van de weg gehaald en in de auto gezet en heb toen voor ik ging rijden 15 à 20 minuten in de auto zitten prakkiseren over wat de klanten zouden zeggen als [slachtoffer] weer dronken was. Ik maakte me zorgen over het gedrag van [slachtoffer]. Ze was dronken als ik bij klanten kwam en ik was bang om klanten te verliezen.
Ik heb rechts drie spiegels. Ik heb in de spiegels gekeken toen ik ging rijden. Ik ben daarna met de auto gaan rijden. De auto ging iets naar achteren, daarna stuurde ik iets naar rechts en reed ik naar voren en vervolgens heb ik de auto gedraaid. Toen ik na de draai achteruit reed zag ik haar liggen.
Het klopt dat ik heb gezegd dat ik haar zat was. Ik wilde haar graag kwijt, uit de auto hebben.
2. Proces-verbaal van bevindingen op 22 september 2003 op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 1], agent van politie, en [verbalisant 2], brigadier van politie, beiden werkzaam bij Politie Twente, District Minot (dossierpagina 34 en 35 van het dossier met nummer PL0500/03-005720), voor zover als relaas van verbalisanten, althans van één hunner,- zakelijk weergegeven - onder meer inhoudende:
Op 21 september 2003 omstreeks 18.03 uur waren wij ter plaatse bij de Haven te Goor. Wij zagen een vrouw op de grond liggen. Voor ons was meteen duidelijk dat deze vrouw was overreden en niet meer leefde. Wij zagen namelijk een spoor op de openbare weg van bloed en resten van de inhoud van het bovenlichaam van de vrouw. De vrouw lag een aantal meters verwijderd van de voorzijde van de vrachtwagen. Tevens zagen wij een man voor de vrachtwagen staan. Ik, tweede verbalisant, zag dat deze man de mij bekende [verdachte] was.
3. Proces-verbaal op 15 oktober 2003 op respectievelijk ambtseed en ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 3], [verbalisant 4] en [verbalisant 5], allen brigadier van politie, werkzaam bij Politie Twente, District Minot (dossierpagina 13 tot en met 18 van het onder 2 genoemde dossier), voor zover als relaas van verbalisanten, althans van één hunner,- zakelijk weergegeven - onder meer inhoudende:
Op 21 september 2003 om 18.00 uur kregen collega's [verbalisant 2] en [verbalisant 1] het verzoek van de meldkamer om te gaan naar de Haven in Goor alwaar een vrouw zou zijn overreden door een vrachtwagen. Ter plaatse zagen ze een vrouw op de grond liggen.
Uit informatie bleek dat het slachtoffer was genaamd: [slachtoffer].
4. Proces-verbaal op 22 september 2003 op respectievelijk ambtseed en ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 3], brigadier van politie, en [verbalisant 6], hoofdagent van politie, beiden werkzaam bij Politie Twente, District Minot (dossierpagina 31 en 32 van het onder 2 genoemde dossier), voor zover als relaas van verbalisanten, althans van één hunner,- zakelijk weergegeven - onder meer inhoudende:
Onnatuurlijke dood van:Naam: [slachtoffer]
Voornamen: [slachtoffer]
Datum/tijdstip melding:21 september 2003 te 18.00 uur
Plaats Delict:Haven te Goor
Melder(ster):[getuige 1]
Doodsoorzaak:overleden ten gevolge van uitwendige geweldsuitwerking
Tijdstip overlijden:18.00 uur
5. Proces-verbaal VerkeersOngevalsAnalyse op 7 oktober 2003 op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 7], hoofdagent van politie, werkzaam bij Politie Twente (dossierpagina 46 tot en met 55 van het onder 2 genoemde dossier), voor zover als relaas van verbalisant,- zakelijk weergegeven - onder meer inhoudende:
Op zondag 21 september 2003, omstreeks 18.25 uur heb ik een onderzoek ingesteld naar de toedracht van het plaatsgevonden incident.
De Volvobestuurder reed vanuit stilstand weg. Rechts voor zijn voertuig lag het slachtoffer op de grond. Gelet op de sporen, reed de Volvo met het rechter voorwiel over het slachtoffer. Het slachtoffer werd achter het voorwiel vastgeklemd tegen de aldaar aanwezige spatlap en werd op deze wijze over een afstand van circa 62 meter onder de Volvo meegetrokken over het wegdek. De Volvobestuurder reed vervolgens over een afstand van circa 6 meter achteruit. Hierbij reed hij wederom over het slachtoffer, waarna hij zijn voertuig tot stilstand bracht.
Het slachtoffer is overleden.
Gelet op de positie van het slachtoffer op het moment dat de Volvobestuurder vanuit stilstand wegreed, had hij haar kunnen zien in de rechter trottoirspiegel. In ieder geval had hij haar kunnen zien direct voor het moment dat hij over haar heen reed. De Volvobestuurder had het slachtoffer, die tegen de rechter spatlap achter het rechter voorwiel zat geklemd, tijdens de door hem afgelegde weg, in de rechter trottoirspiegel kunnen waarnemen. Tevens heeft de Volvobestuurder kunnen merken dat hij over het slachtoffer reed.
Het incident had plaatsgevonden op de Haven, gelegen binnen de als zodanig aangeduide bebouwde kom van Goor in de gemeente Hof van Twente.
Betrokken voertuigen:
- merk Volvo, kenteken [AA-BB-00]; het betrof hier een trekker;
- merk Broshuis, kenteken [CC-00-DD]; het betrof hier een oplegger.
6. Proces-verbaal van verhoor op 21 september 2003 op respectievelijk ambtseed en ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 3], brigadier van politie, en [verbalisant 6], hoofdagent van politie, beiden werkzaam bij Politie Twente, District Minot (dossierpagina 78 tot en met 80 van het onder 2 genoemde dossier), voor zover als verklaring van [getuige 1], - zakelijk weergegeven - onder meer inhoudende:
Ik woon aan de [a-straat] te [woonplaats]. Dit is een straat gelegen op het industrieterrein "de Haven". Vanuit de voortuin van mijn woning heb ik vrij zicht op het Twentekanaal en op de parkeerplaats van de vrachtwagens.
Vandaag, 21 september 2003, zag ik dat de vrachtwagen met de grijze oplegger op de parkeerplaats geparkeerd stond. Ook zag ik dat de vrouw voor het rechter voorwiel zat. Ik kon aan de houding van de vrouw zien dat zij dronken was. Ik herkende dit omdat zij vaker dronken was en in zo'n houding zat. Vervolgens zie ik dat de man een klep aan de bijrijderskant dicht doet. Deze klep zit net naast het portier. Ik zag dat de man een stukje naar zijn hondje toeliep. Het hondje liep vervolgens met de man mee terug naar de vrachtwagen. Op dat moment zag ik dat de vrouw omviel. De vrouw lag op haar zij met gezicht in de richting van mijn woning. Ik zag dat zij trachtte zich aan het wiel van de vrachtwagen omhoog te trekken. Dit lukte haar echter niet. De man liep vervolgens voor de cabine van de vrachtwagen langs. De vrouw lag op dat moment nog steeds op de grond voor het rechter voorwiel. De man liep nog geen meter langs de vrouw heen. Hij moet haar hebben zien liggen. Ik zag dat de man in de vrachtwagen stapte en achter het stuur ging zitten. De vrouw lag nog steeds op dezelfde plaats.
Ik zag dat de man de vrachtwagen 3 à 4 meter achteruit reed. Vervolgens zag ik dat de man vooruit reed. Tot mijn grote schrik zag ik dat de man met de vrachtwagen over de vrouw heen reed.
7. Proces-verbaal van verhoor op 21 september 2003 op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 8] en [verbalisant 9], beiden brigadier van politie, beiden werkzaam bij Politie Twente, District Minot (dossierpagina 121 tot en met 123 van het onder 2 genoemde dossier), voor zover als verklaring van verdachte [verdachte], - zakelijk weergegeven - onder meer inhoudende:
Ik ben van beroep zelfstandig vrachtwagenchauffeur. Ik heb een eigen vrachtauto, merk Volvo, voorzien van het kenteken [AA-BB-00]. De oplegger heeft het kenteken [CC-00-DD].
Sinds vorig jaar wonen mijn vriendin [slachtoffer] - ik noem haar [slachtoffer] - en ik in de vrachtauto. Elk weekend sta ik met de vrachtauto in Goor. Ik parkeer de vrachtauto dan - net als dit weekend - bij de Haven in Goor.
8. Proces-verbaal van verhoor op 23 september 2003 op respectievelijk ambtsbelofte en ambtseed opgemaakt door [verbalisant 6], hoofdagent van politie, en [verbalisant 10], brigadier van politie, beiden werkzaam bij Politie Twente, District Minot (dossierpagina 137 en 138 van het onder 2 genoemde dossier), voor zover als verklaring van verdachte [verdachte], - zakelijk weergegeven - onder meer inhoudende:
Zondagmorgen (naar het hof begrijpt: 21 september 2003) heeft [slachtoffer] mij het bloed onder de nagels vandaan gehaald. Dit is de hele dag doorgegaan. [Slachtoffer] treiterde mij constant. [Slachtoffer] had de hele dag bier gedronken en wilde constant meer drank hebben. [Slachtoffer] had 's ochtends ook al een fles port gedronken.
Ik kropte het hele weekend de spanning al op.
Op het moment dat we zondagmiddag bij de haven stonden bleef [slachtoffer] bier door drinken. Ik zag het toen echt niet meer zitten. Ik zat constant te denken hoe ik het de komende week allemaal moest regelen en het met [slachtoffer] op de rij moest houden. [Slachtoffer] maakte compleet de dienst uit.
Zondag 21 september 2003 kon ik hier niet meer tegen en kreeg een beklemmend gevoel. Ik was [slachtoffer] zondag compleet zat. Ik wilde haar wel kwijt.
9. Proces-verbaal van verhoor op 25 september 2003 op respectievelijk ambtsbelofte en ambtseed opgemaakt door [verbalisant 6], hoofdagent van politie, en [verbalisant 10], brigadier van politie, beiden werkzaam bij Politie Twente, District Minot (dossierpagina 140 tot en met 143 van het onder 2 genoemde dossier), voor zover als verklaring van verdachte [verdachte], - zakelijk weergegeven - onder meer inhoudende:
Ik heb [slachtoffer] geholpen om uit de cabine te stappen. Zij kon dit zelf niet meer omdat zij teveel had gedronken. Ik heb [slachtoffer] toen op die plaats - 3 meter naast de auto - neergezet. [Slachtoffer] was erg dronken en had geen goede controle meer over haar lichaam. Zij kon niet meer rechtop zitten.
10. het (als bijlage bij het proces-verbaal op 7 oktober 2003 op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 2], brigadier van politie, [verbalisant 1], agent van politie, [verbalisant 3], brigadier van politie, en [verbalisant 8], brigadier van politie, allen werkzaam bij Politie Twente, District Minot, deeluitmakend van dossiernummer PL0500/03-005709, gevoegde) ademanalyseformulier met volgnummer A 111769, voor zover - zakelijk weergegeven - onder meer inhoudende:
21 september 2003
naam verdachte: [verdachte]
geboortedatum: [geboortedatum]-1948
ademtest: 19.07
ademtest: 19.08
Onderzoeksresultaat: 655 ug/l
Nadere bewijsoverweging
Uit de verklaring van [getuige 1] blijkt dat verdachte op zeer korte afstand voor zijn vrachtwagen is langsgelopen en dat volgens [getuige 1] [slachtoffer] toen voor het rechter voorwiel lag.
Verdachte heeft verklaard dat hij in de spiegels heeft gekeken toen hij ging rijden. Ook verklaarde hij dat ze zo dronken was dat ze niet meer op haar eigen benen kon staan.
Terwijl verdachte in de auto zat heeft hij zitten denken over wat de klanten zouden zeggen als [slachtoffer] weer dronken was. Hij maakte zich zorgen over haar gedrag en verklaarde dat hij haar die zondag compleet zat was.
Uit het ingesteld onderzoek van de Verkeersongevalsanalyse blijkt dat verdachte [slachtoffer] - toen hij vanuit stilstand wegreed - heeft kunnen zien in de rechtertrottoirspiegel. In ieder geval had hij haar kunnen zien direct voor het moment dat hij over haar heen reed.
Uit deze feiten en omstandigheden leidt het hof af dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] door haar met de door hem bestuurde vrachtwagen te overrijden.
De hierboven weergegeven inhoud van de bewijsmiddelen levert op de redengevende feiten en omstandigheden, op grond waarvan het hof bewezen acht en de overtuiging heeft verkregen dat verdachte het hem primair ten laste gelegde heeft begaan."
7. Het Hof had bovendien reeds in het verkorte arrest naar aanleiding van het verweer van de raadsman betreffende de afwezigheid van (voorwaardelijk) opzet het volgende overwogen.
"Verweer
De raadsman heeft - samengevat weergegeven - betoogd dat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer]. Er is sprake van een verkeersongeluk, zo stelt de raadsman.
Het hof heeft het navolgende overwogen.
-Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] wel eens tussen de wielen van een vrachtauto is gaan zitten. Eind augustus / begin september 2003 (drie tot vier weken voor het ten laste gelegde) was dat voor het laatst gebeurd.
- Verdachte wist dat [slachtoffer] op 21 september 2003 veel alcohol had gedronken; zelfs zoveel dat hij haar - na een woordenwisseling - uit de vrachtauto heeft getild, omdat zij niet meer op eigen benen kon staan.
- Verdachte heeft verklaard dat hij haar ongeveer drie meter naast de vrachtauto heeft neergezet.
- Enige tijd later wilde verdachte de vrachtauto startklaar neerzetten voor de volgende ochtend. Voordat hij dit deed is hij eerst zijn hondje gaan halen die achter een fietser aanliep. Bij het teruglopen naar de vrachtauto is verdachte volgens getuigen [getuige 1] pal (op nog geen meter afstand) langs het rechtervoorwiel en voor de cabine van de vrachtauto langsgelopen, terwijl [slachtoffer] op dat moment op de grond voor het rechter voorwiel van de vrachtauto lag.
- Verdachte heeft - zo heeft hij ter zitting van het hof op 27 november 2006 verklaard - de hond in de auto gezet, is zelf achter het stuur gaan zitten en heeft ongeveer vijftien tot twintig minuten zitten prakkiseren hoe het de komende week moest. "Ik maakte me zorgen over het gedrag van [slachtoffer]. Dat ze dronken was als ik bij klanten was. Ik was bang om klanten te verliezen."
- Vervolgens heeft verdachte eerst de vrachtauto achteruit laten rollen, heeft de motor gestart en is vooruitgereden, zonder uit te stappen om te kijken waar [slachtoffer] was.
- Uit de gehouden reconstructie is naar voren gekomen dat [slachtoffer] binnen het bereik van de rechter trottoirspiegel van de vrachtwagen heeft gelegen, op het moment dat verdachte de vrachtauto in beweging heeft gebracht.
- Verdachte was ten tijde van het besturen van de vrachtauto onder invloed van alcohol, zodanig dat zijn ademalcoholgehalte circa één uur later (nog) 655 tg/l bedroeg.
Op grond van voormelde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij met zijn vrachtauto over [slachtoffer] heen zou rijden en haar daardoor van het leven zou beroven, welk gevolg verdachte op de koop toe heeft genomen."
8. Ik stel voorop dat, hoewel het Hof maar liefst twee bewijsoverwegingen aan het voorwaardelijk opzet heeft gewijd, het inzicht in de gedachtegang van het Hof daardoor niet wordt vergroot. Het tegendeel is veeleer het geval. Dat komt doordat in de nadere bewijsoverwegingen iedere vorm van redenering of argumentatie zorgvuldig lijkt te zijn vermeden. Die overwegingen bevatten niet meer dan een selectie uit de redengevende feiten die reeds in de bewijsmiddelen zijn te vinden met daaraan verbonden de mededeling dat het Hof op grond daarvan van oordeel is dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet had. Die werkwijze roept onmiddellijk de vraag op of de uit de bewijsmiddelen blijkende feiten die buiten de selectie zijn gehouden, door het Hof niet redengevend zijn geacht voor het bewijs van het opzet en dus buiten beschouwing moeten blijven. Daar komt bij dat de selectie niet volledig identiek is. In het verkorte arrest wordt van belang geacht dat verdachte wist dat het slachtoffer eerder (laatstelijk drie tot vier weken tevoren) tussen de wielen van de auto was gaan zitten, in de nadere bewijsoverweging in de aanvulling wordt van dat gegeven geen melding gemaakt. Eenzelfde opmerking kan worden gemaakt met betrekking tot de dronkenschap van de verdachte. In het verkorte arrest wordt dit feit als relevant gegeven opgevoerd, in de aanvullende overweging wordt daarover gezwegen. Het feit dat de verdachte voordat hij wegreed in de spiegels heeft gekeken, wordt daarentegen alleen in de nadere overweging in de aanvulling vermeld en niet in de bewijsoverweging in het verkorte arrest. Hetzelfde geldt voor het feit dat de verdachte het slachtoffer had kunnen zien direct voordat hij over haar heen reed.
9. Het is daarbij niet zo dat de geselecteerde feiten voor zich spreken. Zo is mij niet geheel duidelijk welke betekenis het Hof heeft gehecht aan het feit dat de verdachte het slachtoffer (afgaande op de bewijsmiddelen en de selectie daaruit in de aanvulling op het verkorte arrest) op drie momenten (toen hij langs haar liep, toen hij de auto in beweging zette en vlak voordat hij over haar heenreed) bij het rechtervoorwiel heeft kunnen zien. Het kan zijn dat het Hof daaruit de conclusie heeft getrokken dat de verdachte het slachtoffer ook inderdaad heeft gezien. Daarop wijst het feit dat verdachte (zoals het Hof in de aanvulling uitdrukkelijk naar voren brengt) voordat hij de wagen in beweging bracht in de spiegels heeft gekeken. Daarop wijst ook de verklaring van getuige [getuige 1] zoals die door het Hof onder de bewijsmiddelen is opgenomen: "Hij moet haar hebben zien liggen". Maar als het Hof zo heeft geredeneerd, is de vraag waarom het over het bewijs van het opzet zo moeilijk doet. Als de verdachte wist dat het slachtoffer voor het wiel van de vrachtwagen lag, lijkt immers sprake van noodzakelijkheidsbewustzijn of wellicht zelfs van de bedoeling om te doden. Het kan ook zijn dat het Hof de genoemde conclusie niet heeft getrokken en dus rekening heeft gehouden met de mogelijkheid dat de verdachte niet wist waar het slachtoffer zich bevond toen hij de wagen in gang zette. In dat geval is de vraag waarom het Hof zoveel betekenis heeft toegekend aan het feit dat de verdachte het slachtoffer wel had kunnen zien.
10. Onduidelijk is ook waarom het Hof betekenis heeft toegekend aan het feit dat het ademalcoholgehalte van de verdachte ongeveer een uur later (nog) 655 µl bedroeg. Moet dat als verklaring dienen voor het feit dat, hoewel de verdachte vlak langs het slachtoffer is gelopen en ook nog in de spiegels heeft gekeken, het toch niet tot zijn benevelde brein is doorgedrongen dat het slachtoffer voor het wiel van de wagen lag? Is sprake van een dolus in causa-argument? Heeft het Hof geredeneerd langs de lijn van onder meer HR 22 juli 1963, NJ 1968, 217 en heeft het opzet aangenomen omdat bij verdachte niet elk inzicht in de draagwijdte van zijn handelen ontbrak?
11. Met enige aarzeling meen ik, nu daarover niet direct wordt geklaagd, dat het gebrekkige inzicht dat het Hof in zijn gedachtegang biedt niet tot cassatie behoeft te leiden. Ik zou het ervoor willen houden dat het Hof op grond van de door hem vastgestelde feiten diverse (alternatieve) scenario's voor mogelijk heeft gehouden die alle leiden tot het oordeel dat sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet. Dat oordeel moet dan zo begrepen worden dat zelfs als aangenomen moet worden (hoewel veel op het tegendeel wijst) dat de verdachte niet wist dat het slachtoffer voor het wiel van zijn vrachtwagen lag (hetgeen op grond van verdachtes alcoholgebruik niet valt uit te sluiten), toch sprake is van opzet en wel in de voorwaardelijke vorm. Dit omdat de verdachte zich bewust was van de mogelijkheid dat het slachtoffer zich zo niet tussen de wielen, dan toch wel in de onmiddellijke nabijheid van de auto bevond en desondanks de vrachtwagen, zonder zich om het slachtoffer te bekommeren, heeft verplaatst. Het feit dat verdachte het slachtoffer niet heeft gezien, hoewel hij haar gemakkelijk had kunnen zien, zal het Hof daarbij gezien hebben als een aanwijzing voor de onverschilligheid die de verdachte jegens het slachtoffer aan de dag legde. Kennelijk heeft hij zelfs de meest voor de hand liggende voorzorgsmaatregel (kijken) opzettelijk achterwege gelaten.
12. Dan nu de klachten die in de schriftuur naar voren worden gebracht.
13. Aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer
'De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. (...) Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten.'(1)
14. De vraag die voorligt, is of het Hof uit de bewijsmiddelen heeft kunnen afleiden dat de manoeuvre van de verdachte met de vrachtauto de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer in het leven heeft geroepen. Objectief gezien was die kans zeer groot, aangezien het slachtoffer voor het wiel van de vrachtwagen lag. De klacht heeft als ik het goed begrijp echter betrekking op de vraag of in de subjectieve voorstelling van de verdachte sprake was van een aanmerkelijke kans. Het gaat daarbij om de vraag of de verdachte zich van die kans bewust was.
15. Uit de overwegingen van het Hof blijkt dat het Hof in zijn oordeel onder andere heeft betrokken dat de verdachte het slachtoffer, vóór het uitvoeren van de manoeuvre met de vrachtauto met oplegger, op drie meter afstand van de vrachtauto heeft gelegd. Voorts heeft het Hof in zijn overweging meegenomen dat het slachtoffer zo dronken was dat zij niet meer op haar eigen benen kon staan. Reeds op basis van deze omstandigheden heeft het Hof m.i. kunnen oordelen dat in de ontstane situatie sprake was van een aanmerkelijke kans dat verdachte het slachtoffer zou overrijden. Het slachtoffer kon zich immers gezien haar conditie slechts met de grootste moeite verplaatsen zodat er een aanmerkelijke kans was dat zij zich op het moment van de manoeuvre in de onmiddellijke nabijheid van de vrachtauto bevond.
16. De suggestie die van de schriftuur uitgaat, namelijk dat de kans op de dood van het slachtoffer naar algemene ervaringsregelen niet aanmerkelijk is, indien iemand op een nagenoeg verlaten parkeerterrein zijn vrachtwagen met oplegger keert, vormt een miskenning van de feitelijke situatie van het onderhavige geval en van het besef dat de verdachte van die situatie had. Als iemand die zich nauwelijks kan of wil verplaatsen in de onmiddellijke nabijheid van de vrachtwagen ligt, kan inderdaad gesproken worden van een nagenoeg verlaten parkeerterrein, maar dan abstraheert men wel erg van de details.
17. Voorts komt daar nog de bijzondere omstandigheid bij dat, zo blijkt uit de overwegingen van het Hof, het slachtoffer, blijkens de verklaring van verdachte al eerder tussen de wielen van een vrachtwagen was gaan zitten. Deze omstandigheid maakte de kans op een fatale afloop in het besef dat de verdachte van de situatie had alleen nog maar groter.
18. Bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans dat de dood van het slachtoffer in zou treden
'Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Uit de enkele omstandigheid dat die wetenschap bij de verdachte aanwezig is dan wel bij hem moet worden verondersteld, kan niet zonder meer volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg ook bewust heeft aanvaard, omdat in geval van die wetenschap ook sprake kan zijn van bewuste schuld.
Van degene die weet heeft van de aanmerkelijke kans op het gevolg, maar die naar het oordeel van de rechter ervan is uitgegaan dat het gevolg niet zal intreden, kan wel worden gezegd dat hij met (grove) onachtzaamheid heeft gehandeld maar niet dat zijn opzet in voorwaardelijke vorm op dat gevolg gericht is geweest.
Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van bewuste schuld dan wel van voorwaardelijk opzet zal, indien de verklaringen van de verdachte en/of bijvoorbeeld eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in de verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.'(2)
19. De tweede vraag die het voorgestelde middel opwerpt, is of het Hof uit de bewijsmiddelen heeft kunnen afleiden dat de verdachte de aanmerkelijke kans dat hij door zijn manoeuvre met de vrachtauto het slachtoffer zou doden bewust heeft aanvaard.
20. Ik meen dat het Hof, gezien zijn vaststelling (1) dat de verdachte hoewel hij wist dat het dronken slachtoffer op korte afstand van zijn vrachtauto zat/lag en dat zij wel eens vaker tussen de wielen van een vrachtauto is gaan zitten, is gaan rijden zonder daarvóór ook maar enige moeite te doen om te kijken waar het slachtoffer zich bevond en (2) dat de verdachte het slachtoffer die dag "compleet zat" was, heeft kunnen oordelen dat de verdachte de aanmerkelijke kans op een fatale afloop bewust heeft aanvaard.
21. Gezien het bovenstaande acht ik het oordeel van het Hof dat er sprake was van een aanmerkelijke kans die de verdachte bovendien bewust heeft aanvaard niet getuigen van een verkeerde rechtsopvatting en bovendien niet onbegrijpelijk.
22. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
23. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Hoge Raad 25 maart 2003, NJ 2003, 552, r.o. 3.6.
2 Hoge Raad 25 maart 2003, NJ 2003, 552, r.o. 3.6.