HR, 07-10-2008, nr. 00530/07
ECLI:NL:PHR:2008:BD7257
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
07-10-2008
- Zaaknummer
00530/07
- LJN
BD7257
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Verkeersstrafrecht
Bijzonder strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2008:BD7257, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 07‑10‑2008; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BD7257
ECLI:NL:PHR:2008:BD7257, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 07‑10‑2008
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2008:BD7257
Beroepschrift, Hoge Raad, 26‑06‑2007
- Wetingang
art. 5.1.6 Voertuigreglement
- Vindplaatsen
VR 2009, 25
Jwr 2008/121
VR 2009, 25
Jwr 2008/121
Uitspraak 07‑10‑2008
Inhoudsindicatie
1. Bewijsklacht. Radardetectieapparaat a.b.i. art. 5.1.6 Voertuigreglement. 2. Afwijzing getuigenverzoek. Ad 1.’s Hofs oordeel dat sprake was van een dergelijk radardetectieapparaat (hoewel het niet werkte omdat de techniek uit het controlekastje ontbrak) getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting. Voor het bewijs van geschiktheid a.b.i. art. 5.1.6 Voertuigreglement hoeft niet vast te staan dat het apparaat t.t.v. het constateren van de overtreding was aangesloten en functioneerde. Het oordeel dat het enkele ontbreken van een bedieningspaneel bij een radarontvangstapparaat dit apparaat niet volledig ongeschikt maakt om de aanwezigheid aan te tonen van een apparaat dat tot doel had om een overschrijding van de max. snelheid vast te stellen, is niet onbegrijpelijk. Ad 2. Het verzoek tot het horen van getuigen omtrent bedoelde “technische kwestie”, is een verzoek waaromtrent het Hof op straffe van nietigheid uitdrukkelijk een met redenen omklede beslissing had moeten geven. Zodanige beslissing ontbreekt maar dat behoeft niet tot cassatie te leiden nu het voor de strafrechtelijke betekenis van overtreding van art. 5.1.6 Voertuigreglement niet van belang is of een radarontvangstapparaat t.t.v. het constateren van de overtreding daadwerkelijk functioneerde of niet. Conclusie AG anders tav punt 2.
7 oktober 2008
Strafkamer
nr. 00530/07
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van de Enkelvoudige Kamer van het Gerechtshof te Arnhem van 6 oktober 2006, nummer 21/005888-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een bij verstek gewezen vonnis van de Rechtbank te Arnhem van 2 november 2005 - de verdachte ter zake van "overtreding van artikel 5.1.6 Voertuigreglement" veroordeeld tot een geldboete van € 300,-, subsidiair zes dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. K. Karakaya, advocaat te Ede, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het bewezenverklaarde feit niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen. Daartoe wordt, in navolging van het ter terechtzitting gevoerde verweer, aangevoerd dat bij het ontbreken van een bedieningspaneel een radardetectieapparaat volledig ongeschikt is om de aanwezigheid aan te tonen van een apparaat dat tot doel had om een overschrijding van de maximumsnelheid vast te stellen en dat het onderhavige apparaat daarom geen radardetectieapparaat is als bedoeld in art. 5.1.6 van het Voertuigreglement.
3.2.1. Ten laste van de verdachte is, overeenkomstig de tenlastelegging, bewezenverklaard dat:
"zij op 8 juli 2004 te Arnhem als bestuurder van een personenauto, heeft gereden over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Koningsweg, terwijl in of aan dat motorrijtuig een radarontvangstapparaat aanwezig was dat geschikt was om de aanwezigheid aan te tonen van een apparaat dat tot doel had om een overschrijding van de maximumsnelheid vast te stellen."
3.2.2. De tenlastelegging is toegesneden op art. 5.1.6 van het Voertuigreglement. Deze bepaling luidt:
"Het is de bestuurder van een motorrijtuig verboden daarmee te rijden en de eigenaar of houder verboden daarmee te laten rijden, indien in of aan het motorrijtuig een radarontvangstapparaat aanwezig is, dat geschikt is om de aanwezigheid aan te tonen van een apparaat dat tot doel heeft om een overschrijding van de maximumsnelheid vast te stellen."
3.2.3. De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting van het Hof, voor zover inhoudende:
"Op 8 juli 2004 reed ik met mijn personenauto over de Koningsweg te Arnhem. Achter de bumper van mijn auto zat een gedeelte van een radarontvangstapparaat."
b. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Ik constateerde dat op 8 juli 2004 te Arnhem, een persoon als bestuurder van een voertuig met het kenteken [AA-00-BB] heeft gereden terwijl in of aan het motorrijtuig een radarontvangstapparaat aanwezig was, dat geschikt is om de aanwezigheid aan te tonen van een apparaat dat tot doel heeft om een overschrijding van de maximumsnelheid vast te stellen."
Locatie: Koningsweg, een voor het openbaar verkeer openstaande weg buiten de bebouwde kom, in de gemeente Arnhem.
Verdachte werd staande gehouden en verstrekte mij, daarnaar gevraagd, de volgende persoonsgegevens:
Naam [achternaam verdachte]
Voornamen [voornamen]
Geboorteplaats [geboorteplaats]
Geboortedatum [geboortedatum]-1962
Straatnaam [a-straat 1]
Postcode / Woonplaats [woonplaats]."
3.3. Het Hof heeft het in het middel bedoelde, ter terechtzitting gevoerde, bewijsverweer als volgt verworpen:
"Dat van een radarontvangstapparaat als bedoeld in artikel 5.1.6 Voertuigreglement geen sprake was omdat de techniek uit het controlekastje ontbrak, is niet juist. Beslissend is de technische bestemming van het apparaat in die zin, dat het kennelijk is ontworpen en tot doel heeft de aanwezigheid te signaleren van in gebruik zijnde radarapparatuur waarmee een overschrijding van de maximumsnelheid kan worden vastgesteld. De enkele omstandigheid dat het apparaat ten tijde van ontdekking niet werkt, is dus niet van belang."
3.4. Dit oordeel van het Hof getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting (vgl. HR 29 augustus 2006, LJN AX6420, NJ 2006, 486). Voor het bewijs van de geschiktheid als bedoeld in art. 5.1.6 van het Voertuigreglement behoeft niet vast te staan dat het apparaat ten tijde van het constateren van de overtreding was aangesloten en functioneerde. Het kennelijk oordeel van het Hof dat het enkele ontbreken van een bedieningspaneel bij een radarontvangstapparaat dit apparaat niet volledig ongeschikt maakt om de aanwezigheid aan te tonen van een apparaat dat tot doel had om een overschrijding van de maximumsnelheid vast te stellen, is niet onbegrijpelijk.
De bewezenverklaring is toereikend gemotiveerd.
3.5. Het middel faalt.
4. Beoordeling van het vierde middel
4.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof niet gemotiveerd heeft beslist op het verzoek van de verdediging tot het horen van de verbalisant [verbalisant 1] en [getuige 1] als getuige.
4.2.1. Het proces-verbaal ter terechtzitting in hoger beroep houdt omtrent dit verzoek het volgende in:
"De advocaat-generaal voert het woord, waarbij hij opmerkt dat de politie bezig was met een radardetector controle. De radardetectordetector die de politie hierbij gebruikt gaat alleen af als er een werkende radardetector aanwezig is. De radardetectordetector is afgegaan, terwijl de unit van het bedieningspaneel niet in de houder aanwezig was. Er is geen sprake van een buitenwerking gestelde radardetector. Verdachte heeft onvoldoende gedaan om de radardetector te verwijderen.
(...)
De raadsman van verdachte verklaart - zakelijk weergegeven - als volgt:
Ik ben zelf op dit gebied geen deskundige. Rekening houdend met de deskundigheid van de advocaat-generaal zouden wij aanhouding nodig hebben om te onderzoeken hoe dit werkt met een radardetectordetector. Ik wil dan graag verbalisant [verbalisant 1] en [getuige 1] onder ede horen over de werking van een radardetectordetector."
4.2.2. In de toelichting op het middel wordt omtrent de strekking van dit verzoek, voor zover hier van belang, het volgende aangevoerd:
"Het belang voor de verdediging van het horen van deze getuigen is, gelet op de door haar gevoerde verweren, evident.
Allereerst is er op de zitting een discussie geweest over de vraag of het gedeelte van het radarontvangstapparaat dat in de bumper van de auto van [verdachte] was gemonteerd, een kastje zonder techniek was of niet. Dat is een vraag die bij uitstek door verbalisant [verbalisant 1] op de zitting beantwoord had kunnen worden. Dit is van belang om te beoordelen of [verdachte] al dan niet in overtreding was. (...) Mocht de verdediging immers bevestigd worden in haar standpunt dat het hier inderdaad ging om een volledig ongeschikt kastje zonder techniek, dan zou men niet kunnen spreken van een overtreding en had vrijspraak moeten volgen.
Bovendien had men de verbalisant kunnen vragen naar de feiten zoals die door de verdediging op de zitting uitdrukkelijk zijn gesteld en onderbouwd. Verwezen wordt naar de toelichting van middel 1 (...).
Het horen van verbalisant [verbalisant 1] en de getuige [getuige 1] was dan ook noodzakelijk om opheldering over het feitenrelaas alsmede de technische kwestie te krijgen. Opheldering was noodzakelijk ter beoordeling van de uitdrukkelijk gevoerde verweren strekkende tot onder andere niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie dan wel vrijspraak van het ten laste gelegde feit."
4.3.1. Voor zover het middel blijkens de toelichting kennelijk ervan uitgaat dat het Hof het verzoek had moeten opvatten als ertoe strekkende de bedoelde getuigen te doen horen omtrent de feiten die ten grondslag zijn gelegd aan het verweer dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn strafvervolging - kort gezegd: dat de verbalisant [verbalisant 1] aan de verdachte heeft toegezegd dat hij haar geen boete zou opleggen - kan het niet tot cassatie leiden. De bewoordingen van het verzoek laten zodanige uitleg niet toe.
4.3.2. Het hiervoor in 4.2.1 weergegeven verzoek van de verdediging, voor zover ertoe strekkende de getuigen te doen horen omtrent de bedoelde "technische kwestie", is een verzoek waaromtrent het Hof op straffe van nietigheid uitdrukkelijk een met redenen omklede beslissing had moeten geven. Aangezien zodanige beslissing in de bestreden uitspraak niet voorkomt, is het middel in zoverre gegrond.
Dat verzuim behoeft evenwel niet tot cassatie te leiden, nu de klacht daarover belang mist. Het verzoek strekte kennelijk ertoe de bedoelde getuigen te doen horen omtrent de werking van het radarontvangstapparaat. Uit de beoordeling van het tweede middel, zoals hiervoor onder 3 is weergegeven, volgt dat het voor de strafrechtelijke betekenis van overtreding van art. 5.1.6 van het Voertuigreglement niet van belang is of een radarontvangstapparaat ten tijde van het constateren van de overtreding daadwerkelijk functioneerde of niet.
4.4. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
5. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
6. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
7. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 7 oktober 2008.
Conclusie 07‑10‑2008
Inhoudsindicatie
1. Bewijsklacht. Radardetectieapparaat a.b.i. art. 5.1.6 Voertuigreglement. 2. Afwijzing getuigenverzoek. Ad 1.’s Hofs oordeel dat sprake was van een dergelijk radardetectieapparaat (hoewel het niet werkte omdat de techniek uit het controlekastje ontbrak) getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting. Voor het bewijs van geschiktheid a.b.i. art. 5.1.6 Voertuigreglement hoeft niet vast te staan dat het apparaat t.t.v. het constateren van de overtreding was aangesloten en functioneerde. Het oordeel dat het enkele ontbreken van een bedieningspaneel bij een radarontvangstapparaat dit apparaat niet volledig ongeschikt maakt om de aanwezigheid aan te tonen van een apparaat dat tot doel had om een overschrijding van de max. snelheid vast te stellen, is niet onbegrijpelijk. Ad 2. Het verzoek tot het horen van getuigen omtrent bedoelde “technische kwestie”, is een verzoek waaromtrent het Hof op straffe van nietigheid uitdrukkelijk een met redenen omklede beslissing had moeten geven. Zodanige beslissing ontbreekt maar dat behoeft niet tot cassatie te leiden nu het voor de strafrechtelijke betekenis van overtreding van art. 5.1.6 Voertuigreglement niet van belang is of een radarontvangstapparaat t.t.v. het constateren van de overtreding daadwerkelijk functioneerde of niet. Conclusie AG anders tav punt 2.
Nr. 00530/07
Mr. Knigge
Zitting: 1 juli 2008 (bij vervroeging)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Verdachte is door het Gerechtshof te Amsterdam, Enkelvoudige Kamer, op 6 oktober 2006 wegens overtreding van artikel 5.1.6 van het Voertuigreglement veroordeeld tot het betalen van een geldboete van € 300,- subsidiair zes dagen hechtenis.
2. Tegen deze uitspraak heeft verdachte cassatieberoep ingesteld.
3. Namens verdachte heeft mr. K. Karakaya, advocaat te Ede, vier middelen van cassatie voorgesteld.
4. Het gaat in deze zaak om het volgende. Verdachte is bij een controle staandegehouden toen de radardetector-detector van de politie aangaf dat er in de auto van verdachte mogelijk een werkende radardetector aanwezig was. Achter de bumper van haar auto werd inderdaad een radardetector aangetroffen. Onder het dashboard van de auto zat het bedieningskastje gemonteerd. Daarin hoort een bedieningsunit te zitten.(1) De bedieningsunit werd niet aangetroffen.
5. Ik begin met het vierde middel. Dat klaagt erover dat het Hof niet heeft gereageerd op het ter terechtzitting gedane verzoek om de verbalisant [verbalisant 1] en de getuige [getuige 1] onder ede te horen.
6. Het verzoek om getuigen op te roepen of te doen horen, is een verzoek waarop ex art. 330 junco art. 415 Sv expliciet moet worden gereageerd. Voorwaarde daarbij is wel dat het verzoek uitdrukkelijk, stelling en ondubbelzinnig is gedaan.
7. In het proces-verbaal van de terechtzitting staat vermeld dat de Advocaat-Generaal het woord voert en daarbij onder meer opmerkt:
"De radardetectordetector die de politie hierbij gebruikt gaat alleen af als er een werkende radardetector aanwezig is. De radardetectordetector is afgegaan, terwijl de unit van het bedieningspaneel niet in de houder aanwezig was. Er is geen sprake van een buitenwerking gestelde radardetector. Verdachte heeft onvoldoende gedaan om de radardetector te verwijderen."
Daarop reageerde de raadsman als volgt:
"Ik ben zelf op dit gebied geen deskundige. Rekening houdend met de deskundigheid van de advocaat-generaal zouden wij aanhouding nodig hebben om te onderzoek hoe dit werkt met een radardetectordetector. Ik wil dan graag verbalisant [verbalisant 1] en [getuige 1](2) onder ede horen over de werking van een radardetectordetector."
8. Noch het proces-verbaal van de zitting, noch de daarin opgenomen aantekening mondeling arrest van het Hof bevat een beslissing aangaande dit verzoek. Het Hof heeft dat verzoek kennelijk niet opgevat als een verzoek als bedoeld in art. 330 juncto art. 415 Sv, hetgeen ik evenwel niet begrijpelijk vind. Ik meen dat het verzoek voldoende stellig is gedaan en dat niet gesproken kan worden van een vrijblijvende suggestie. (3) Wel geven de zinsnede "zouden wij aanhouding nodig hebben" en het woordje "dan" aan het verzoek een zweem van voorwaardelijkheid, zodat ik het niet onbegrijpelijk zou hebben gevonden als het Hof het verzoek zou hebben opgevat in die zin dat het gedaan werd voor het geval het Hof de gevoerde verweren (waaronder een beroep op de niet-ontvankelijkheid van het OM) niet aanstonds zou willen honoreren. Nu die voorwaarde is vervuld, had het Hof in elk geval in de aantekening van het mondeling arrest een beslissing op het verzoek moeten geven.
9. Het middel slaagt. Voor het geval de Hoge Raad daarover anders mocht oordelen, bespreek ik kort de overige middelen.
10. In het eerste middel wordt geklaagd dat het Hof het verweer dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, heeft verworpen.
11. Het bedoelde verweer houdt blijkens de overgelegde pleitaantekeningen(4) in dat sprake is geweest van een politiesepot omdat de verbalisant te kennen zou hebben gegeven dat verdachte niet in overtreding was, althans dat hij haar daarvoor niet zou beboeten. Daarbij wordt verwezen naar een als bijlage bij de pleitaantekeningen gevoegde schriftelijke verklaring van [getuige 1], die destijds als passagier bij verdachte in de auto zat. Die verklaring houdt onder meer in dat de verbalisant heeft verklaard dat de verdachte geen boete zou krijgen als zij het bedieningskastje zou inleveren.
12. Het Hof heeft het verweer als volgt verworpen:
"Dat van een politiesepot, althans een toezegging door de verbalisant [verbalisant 1], dat verdachte niet zal worden vervolgd, sprake is, is niet aannemelijk geworden, gelet op het feit dat de verbalisant het hiervoor onder 1 vermelde proces-verbaal heeft opgemaakt en in aanmerking genomen zijn hiervoor onder 2 vermelde proces-verbaal. Uit dat laatste proces-verbaal komt naar voren dat de verbalisant het kentekenbewijs deel I onder zich heeft genomen onder de toezegging dat dit tegen inlevering van het controlekastje binnen veertien dagen teruggegeven wordt."
13. De steller van het middel komt tevergeefs op tegen deze feitelijke en niet onbegrijpelijke weerlegging van het verweer. Ik merk daarbij op dat het onder 2 vermelde proces-verbaal waarnaar het Hof verwijst, op 9 december 2004 is opgemaakt op verzoek van het openbaar ministerie naar aanleiding van een brief van de verdachte. Dat proces-verbaal houdt als commentaar op die brief het relaas in van verbalisant [verbalisant 1] over de gang van zaken rond de staandehouding van verdachte. De verbalisant relateert daarin onder meer het innemen van het kentekenbewijs deel I (dat de verdachte zou terugkrijgen wanneer zij de bedieningsunit zou inleveren, hetgeen ook is geschied) maar ook dat hij haar een "geeltje"(5) heeft overhandigd en dat het zijns inziens dus duidelijk was dat mevrouw een proces-verbaal kreeg voor het gebruik maken van een radardetector.
14. Het eerste middel faalt.
15. Het tweede middel klaagt erover dat de gebezigde bewijsmiddelen de bewezenverklaring niet kunnen dragen, met name niet dat verdachte heeft gereden met een radarontvangstapparaat.
16. Ten laste van verdachte is bewezenverklaard dat
"zij op 8 juli 2004 te Arnhem als bestuurder van een personenauto, heeft gereden over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Koningsweg, terwijl in of aan dat motorrijtuig een radarontvangstapparaat aanwezig was dat geschikt was om de aanwezigheid aan te tonen van een apparaat dat tot doel had om een overschrijding van de maximumsnelheid vast te stellen."
17. De in cassatie herhaalde stelling van de verdediging komt erop neer dat als iemand rijdt zonder bedieningspaneel, geen sprake is van een radardetectieapparaat als bedoeld in art. 5.1.6 Voertuigreglement.(6) Het Hof heeft het op die stelling gebaseerde verweer als volgt verworpen:
"Dat van een radarontvangstapparaat als bedoeld in artikel 5.1.6 Voertuigreglement geen sprake was omdat de techniek uit het controlekastje ontbrak, is niet juist. Beslissend is de technische bestemming van het apparaat in die zin, dat het kennelijk is ontworpen en tot doel heeft de aanwezigheid te signaleren van in gebruik zijnde radarapparatuur waarmee een overschrijding van de maximumsnelheid kan worden vastgesteld. De enkele omstandigheid dat het apparaat ten tijde van ontdekking niet werkt, is dus niet van belang."
18. Gezien HR 29 augustus 2006, NJ 2006, 486, r.o. 3.4. (waarin ook nog werd overwogen dat het feit dat het apparaat mogelijk een gebrek vertoont, niet van belang is) getuigt deze weerlegging niet van een onjuiste rechtsopvatting. Zij is evenmin onbegrijpelijk. De steller van het middel beroept zich op de conclusie bij het genoemde arrest. Kennelijk heeft hij het oog dan op één zin in de conclusie van mijn ambtgenoot mr. Vellinga, die opmerkt dat als het radarontvangstapparaat als zodanig volledig ongeschikt is, niet meer van een radarontvangstapparaat kan worden gesproken. Het kennelijke oordeel van het Hof dat het ontbreken van de bedieningsunit in het bedieningskastje niet maakt dat het radarontvangstapparaat volledig ongeschikt is, is niet onbegrijpelijk. Van volledige ongeschiktheid is immers pas sprake als die ongeschiktheid permanent is en niet door reparatie of anderszins weer kan worden opgeheven. Dat sprake was van een irreparabel defect is bij het Hof niet aangevoerd.
19. Ik merk daarbij nog op dat de verbalisant heeft gerelateerd dat de radardetector-detector afging, hetgeen erop duidt dat er mogelijk een werkende radardetector in de auto van verdachte aanwezig was. Het feit dat de auto van de verdachte en de mannelijke bijrijder op de aanwezigheid van de bedieningsunit is onderzocht(7) (en het feit dat het kentekenbewijs deel I werd ingehouden om de unit in handen te krijgen) wijst erop dat de verbalisant van oordeel was dat de bedieningsunit op eenvoudige wijze weer in het bedieningskastje was terug te plaatsen en dat het radarontvangstapparaat daardoor weer bruikbaar was.
20. Ook het tweede middel faalt.
21. Het derde middel klaagt over 's Hofs verwerping van het beroep op afwezigheid van alle schuld. Dat beroep hield in dat de verdachte op het moment waarop het verboden werd om radarontvangstapparaat in de auto te hebben, dat apparaat door de verwijdering van het bedieningsunit onbruikbaar had gemaakt en dat zij in de veronderstelling verkeerde dat zij daardoor niet in overtreding was.
22. Het Hof heeft dit verweer als volgt verworpen
"Afwezigheid van alle schuld, als door de raadsman aangevoerd, is niet aannemelijk geworden. De enkele veronderstelling bij verdachte, dat omdat de techniek uit het controlekastje was verwijderd, er van een overtreding geen sprake was, is daartoe niet voldoende. Niet gesteld, noch overigens aannemelijk is geworden, dat verdachte zich van de juistheid van haar veronderstelling heeft vergewist door raadpleging van een deskundige op dit terrein."
23. Daarmee heeft het Hof, anders dan de steller in cassatie meent, het verweer op de afwezigheid van alle schuld, op juiste en toereikende gronden verworpen. Voor het slagen van een beroep op afwezigheid van alle schuld wegens rechtsdwaling is vereist dat aannemelijk is dat de verdachte heeft gehandeld in een verontschuldigbare onbewustheid ten aanzien van de ongeoorloofdheid van de hem verweten gedraging. Daarvan kan in de regel pas sprake zijn indien verdachte is afgegaan op het advies van een persoon of instantie aan wie of waaraan zodanig gezag valt toe te kennen dat verdachte in redelijkheid op de deugdelijkheid van het advies mocht vertrouwen.(8)
24. Ten overstaan van het Hof is geen beroep gedaan op feiten en omstandigheden die maken dat de dwaling in casu verschoonbaar was. Als zodanig kan niet gelden dat de politie verdachte nadat zij was staandegehouden, heeft laten doorrijden met het gedeelte van de radardetector dat achter de voorbumper was ingebouwd. Dit reeds omdat dit een omstandigheid betreft die zich na het plegen van het feit heeft voorgedaan.
25. Het derde middel faalt.
26. Het vierde middel slaagt. De overige middelen falen en zouden kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering.
27. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
28. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
1 In de stukken ook wel aangeduid met bedieningspaneel of controlekastje.
2 [Getuige 1] reed als passagier met verdachte mee.
3 Vgl. HR 25 september 2007, LJN BA7658, waar de Advocaat-Generaal bij het Hof slechts stelde dat het aanbeveling verdiende om de getuige te horen en HR 11 november 2003, LJN AL6822 (nr. 00607/03, niet gepubliceerd), waarin het Hof in overweging werd gegeven getuigen te horen. Zie voorts HR 16 november 2004, LJN AR3217 en HR 29 maart 2005, LJN AS6009.
4 Nu die pleitnota zich bij de stukken van het geding bevindt, mag ervan uitgegaan worden dat zij ter zitting is overgelegd. Van Dorst, Cassatie in strafzaken, vijfde druk, p. 82 en het daar aangehaalde HR 26 juni 1979, NJ 1979, 615.
5 Het zogenaamde miniproces-verbaal, met in een hokje geschreven de letter "K", hetgeen staat voor de kennisgeving van bekeuring.
6 In werking getreden op 1 januari 2004, zie het Besluit van 3 november 2003, houdende wijziging van het Voertuigreglement tot opneming van een verbod voor radarontvangstapparaat en de daar bij opgenomen Nota van Toelichting, Stb. 2003, 464.
7 De verdachte zelf werd niet gefouilleerd omdat er geen vrouwelijke collega ter plaatse was.
8. Ontleend aan HR 23 mei 1995, NJ 1995, 631 en HR 4 april 2006, LJN AU4664.
Beroepschrift 26‑06‑2007
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Griffienummer: 00530/07
SCHRIFTUUR, HOUDENDE VIER MIDDELEN VAN CASSATIE
in de zaak van:
[verdachte] (geboren [geboortedatum] 1962), verzoekster van cassatie van een haar betreffende arrest van het Gerechtshof Arnhem van 6 oktober 2006, parketnummer 21/005888-05, waarbij verzoekster tot straf is veroordeeld.
Middel 1
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming uitdrukkelijk met nietigheid is bedreigd of zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vorm. Immers heeft het gerechtshof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, een uitdrukkelijk gevoerd verweer (art. 359 lid 2 Sv.), strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie, verworpen.
Toelichting
De verdediging heeft bij de behandeling van het hoger beroep uitdrukkelijk een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, aangezien uit de verklaringen van [verdachte] en [getuige 1] duidelijk blijkt, dat verbalisant [verbalisant 1] [verdachte] toegezegd heeft dat hij haar geen boete zou opleggen. Verwezen wordt naar de pleitaantekeningen die bij de behandeling in hoger beroep over zijn gelegd (productie 1) maar niet aan het proces-verbaal van de zitting is gehecht, althans zich niet bij de stukken bevindt die de verdediging in verband met de cassatie van het gerechtshof ontvangen heeft.
Er is met andere woorden, sprake geweest van een politiesepot, althans een toezegging daartoe, waaraan het Openbaar Ministerie kan worden gehouden. De verdediging heeft ter ondersteuning van haar standpunt tevens een schriftelijke verklaring overgelegd van de getuige [getuige 1] (productie 2).
Anders dan het gerechtshof heeft overwogen, meent de verdediging dat het enkele feit dat bedoelde verbalisant een proces-verbaal heeft opgemaakt en het kentekenbewijs deel 1 onder zich heeft genomen onder de toezegging dat dit tegen inlevering van het bedieningskastje binnen 14 dragen teruggegeven wordt, niet betekent dat er geen sprake kan zijn geweest van een politiesepot, althans een toezegging daartoe.
Uit het aanvullende proces-verbaal van 9 december 2004 van verbalisant [verbalisant 1], blijkt immers dat hij de verklaring van [verdachte] heeft laten ondertekenen omdat deze tevens gold als afstandverklaring. En dus niet omdat hij uiteindelijk een boete wilde (laten) opleggen.
Wat verder opvalt, is de reactie van verbalisant [verbalisant 1] op de brief van [verdachte] van 24 november 2004. De reactie van de verbalisant s weergegeven in het aanvullende proces-verbaal van 9 december 2004. De verbalisant gaat daar niet in op de stelling van [verdachte] dat hij gezegd zou hebben dat het[…]n de bumper hebben van bedoelde gedeelte van het apparaat, geen probleem was en wat hem betreft niet verwijderd hoefde te worden. De verbalisant laat verder in het midden of hij nu wel of niet gezegd heeft dat [verdachte] geen boete zou krijgen bij tijdige inlevering van het bedieningskastje.
Ook uit het feit dat verbalisant [verbalisant 1] tijdelijk het kentekenbewijs van [verdachte] heeft ingenomen, kan niet zonder meer de conclusie worden getrokken dat er geen sprake kan zijn geweest van een politiesepot of een toezegging daartoe. Het één sluit het ander niet uit.
Blijkbaar is er later een reden geweest waarom het proces-verbaal toch is ingestuurd. Dat kan echter in strijd geweest zijn met de gedane toezegging. Bovendien heeft de verdediging het gerechtshof gevraagd verbalisant [verbalisant 1] ter zake te horen, maar aan dat verzoek is geen gevolg gegeven. Evenmin heeft het gerechtshof aangegeven waarom het horen van de betreffende verbalisant niet noodzakelijk zou zijn.
Middel 2
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming uitdrukkelijk met nietigheid is bedreigd of zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vorm. Immers heeft het gerechtshof het bewezenverklaarde doen steunen op bewijsmiddelen die die bewezenverklaring niet kunnen dragen en/of is de bewijsoverweging van het gerechtshof ontoereikend en/of onbegrijpelijk.
Toelichting
Ten laste is gelegd dat [verdachte] een radarontvangstapparaat aanwezig had, dat geschikt was om de aanwezigheid aan te tonen van een apparaat dat tot doel had om een overschrijding van de maximumsnelheid vast te stellen.
Zowel [verdachte] als de verdediging hebben gemotiveerd gesteld dat daar geen sprake van was. Omdat [verdachte] het bedieningspaneel uit haar auto had verwijderd, werkte het gedeelte van het radarontvangstapparaat dat achter de voorbumper was ingebouwd, niet meer.
Dat dat zo was, blijkt ook uit het feit dat [verdachte] van de politie met het gedeelte van het radarontvangstapparaat dat achter de voorbumper was ingebouwd, mocht blijven rijden. Dat was volgens de politie blijkbaar geen radarontvangstapparaat dat geschikt was om de aanwezigheid aan te tonen van een apparaat dat tot doel had om een overschrijding van de maximumsnelheid vast te stellen. NB terwijl [verdachte] de mogelijkheid had om een nieuw bedieningspaneel aan te schaffen.
Het achter de voorbumper ingebouwde gedeelte van het radarontvangstapparaat was een volledig ongeschikt apparaat, zodat niet meer gesproken kon worden van een radarontvangstapparaat als bedoeld. Het […]og achter de bumper aanwezige gedeelte van het radarontvangstapparaat, was in wezen een kastje zonder techniek Ook al kon een nieuw bedieningspaneel worden aangeschaft. Verwezen wordt naar HR 26 augustus 2006, NJ 2006, 486 en met name naar de conclusie.
Conclusie, als men van de politie door mag blijven rijden, met een achter de bumper ingebouwd gedeelte van een radarontvangstapparaat, mag er van worden uitgegaan dat er niet langer sprake is van een situatie dat betrokkene een radarontvangstapparaat aanwezig had, dat geschikt was om de aanwezigheid aan te tonen van een apparaat dat tot doel had om een overschrijding van de maximumsnelheid vast te stellen. En aangezien die situatie gelijk was aan die op het moment dat [verdachte] werd aangehouden, was zij ook op het moment dat zij staande gehouden werd, niet in overtreding. Dat betekent dat [verdachte] vrijgesproken had moeten worden wat niet is gebeurd. Ten onrechte besteedt het gerechtshof aan dit uitdrukkelijk gevoerd verweer geen aandacht in de bewezenverklaring. In de wel gegeven overwegingen van het gerechtshof, kan ook geen reactie op dit verweer worden gelezen.
Middel 3
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming uitdrukkelijk met nietigheid is bedreigd of zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vorm. Immers heeft het gerechtshof in haar arrest het beroep van verzoekster op de afwezigheid van alle schuld ten onrechte verworpen althans de verwerping ontoereikend dan wel onbegrijpelijk heeft gemotiveerd door te overwegen zoals weergegeven onder het kopje: ‘Beslissing omtrent de strafbaarheid van verdachte.’
Toelichting
De verdediging heeft bij de behandeling van het hoger beroep uitdrukkelijk gesteld dat [verdachte], vanaf het moment dat zij wist dat het verboden was om radarontvangstapparaten in voertuigen aanwezig te hebben, het in haar auto gemonteerde apparaat onbruikbaar had gemaakt. Zij had dit gedaan door het bedieningskastje uit haar auto te verwijderen.
[verdachte] verkeerde dus oprecht in de veronderstelling dat zij zich hiermee aan de regels hield. Het deel van het radarontvangstapparaat dat achter de voorbumper van haar auto gemonteerd bleef, was immers volledig ongeschikt en daarmee onbruikbaar om de aanwezigheid van apparaten die de overschrijding van de maximumsnelheden vaststellen, aan te tonen.
Dat [verdachte] terecht in deze veronderstelling verkeerde, bleek later, toen verbalisant [verbalisant 1], [verdachte] toestond te blijven rijden met het deel van het radarontvangstapparaat dat achter de voorbumper van haar auto gemonteerd was.
Gelet op het vorenstaande moet er dan ook van uit worden gegaan, dat de gestelde overtreding [verdachte] niet aan te rekenen valt wegens afwezigheid van alle schuld.
De overweging van het gerechtshof dat ‘niet gesteld, noch overigens aannemelijk is geworden, dat verdachte zich van de juistheid van haar veronderstelling heeft vergewist door raadpleging van een deskundige op dit terrein’, is overigens onjuist, althans onbegrijpelijk. Evenmin is immers gesteld, noch aannemelijk geworden dat [verdachte] zich niet van de juistheid van haar veronderstelling heeft vergewist.
Bovendien is de beslissing van het gerechtshof dat het verwijderen van de techniek uit een radarontvangstapparaat, met als gevolg de veronderstelling dat er dan geen sprake meer kan zijn van een overtreding, niet voldoende is om afwezigheid van alle schuld aannemelijk te maken, zonder nadere motivering onjuist althans onbegrijpelijk. Voor een willekeurige burger is de handelwijze van [verdachte] immers de meest eenvoudige en efficiënte manier om zich te ontdoen van een radarontvangstapparaat.
Middel 4
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming uitdrukkelijk met nietigheid is bedreigd of zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vorm. In het bijzonder zijn de artt. 315, 328, 330 en 415 Sv geschonden, doordien het gerechtshof ten onrechte heeft afgewezen, althans niet toereikend is ingegaan op het op de zitting namens [verdachte] door de verdediging uitdrukkelijk gedane verzoek om een politieambtenaar en een andere persoon als getuige te horen.
Toelichting
Blijkens het proces-verbaal van de zitting van 6 oktober 2006 heeft de verdediging om aanhouding van de zitting gevraagd om de verbalisant [verbalisant 1] en de getuige [getuige 1] op de zitting te horen. Het belang voor de verdediging van het horen van deze getuigen is, gelet op de door haar aangevoerde verweren, evident.
Allereerst is er op de zitting een discussie geweest over de vraag of het gedeelte van het radarontvangstapparaat dat in de bumper van de auto van [verdachte] was gemonteerd, een kastje zonder techniek was of niet. Dat is een vraag die bij uitstek door verbalisant [verbalisant 1] op de zitting beantwoord […]ad kunnen worden. Dit is van belang om te beoordelen of [verdachte] al dan niet in overtreding was. Het enkele feit dat [verdachte] van bedoelde verbalisant met het apparaat mocht blijven rijden, geeft al voldoende aanleiding om hem hierover te horen. Mocht de verdediging immers bevestigd worden in haar standpunt dat het hier inderdaad ging om een volledig ongeschikt kastje zonder techniek, dan zou men niet kunnen spreken van een overtreding en had vrijspraak moeten volgen.
Bovendien had men de verbalisant kunnen vragen naar de feiten zoals die door de verdediging op de zitting uitdrukkelijk zijn gesteld en onderbouwd. Verwezen wordt hier naar de toelichting van middel 1, waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast wordt beschouwd. Men had de verbalisant in dit verband ook kunnen vragen om een reactie te geven op de getuigenverklaring van [getuige 1].
Het horen van verbalisant [verbalisant 1] en de getuige [getuige 1] was dan ook noodzakelijk om opheldering over het feitenrelaas alsmede de technische kwestie te krijgen. Opheldering was noodzakelijk ter beoordeling van de uitdrukkelijk gevoerde verweren strekkende tot onder andere niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie dan wel vrijspraak van het ten laste gelegde feit.
Ten onrechte heeft het gerechtshof bedoeld verzoek afgewezen, althans is niet toereikend op het verzoek ingegaan. Uit het proces-verbaal van het onderzoek blijkt immers dat de verdediging bedoeld verzoek heeft gedaan. Het gerechtshof had moeten vaststellen of het horen van bedoelde getuigen al dan niet noodzakelijk was en dit moeten onderbouwen, wat niet is gebeurd.
Gelet op de ingediende middelen, kan het arrest van het gerechtshof niet in stand blijven.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. K. Karakaya advocaat te Ede, die hierbij verklaart tot die ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door verzoekster van cassatie.
Ede, 26 juni 2007
K. Karakaya