NJ 2008, 430
HR, 08-07-2008, nr. 00576/07
HR 08-07-2008, ECLI:NL:HR:2008:BC9186
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
8 juli 2008
- Magistraten
Mrs. G.J.M. Corstens, A.J.A. van Dorst, W.A.M. van Schendel, J.W. Ilsink, H.A.G. Splinter-van Kan
- Zaaknummer
00576/07
- Conclusie
A-G Schipper
- LJN
BC9186
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
- Brondocumenten
ECLI:NL:PHR:2008:BC9186, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑07‑2008
ECLI:NL:HR:2008:BC9186, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 08‑07‑2008
Beroepschrift, Hoge Raad, 22‑06‑2007
- Wetingang
Sr art. 261; Sv art. 359 lid 1 en 3
Essentie
Smaad. Verdachte heeft een brief, waarin de indruk werd gewekt dat aangever ontuchtige handelingen pleegde met zijn minderjarige dochter, toegezonden aan de moeder van het kind. Onder 'ruchtbaarheid geven' als bedoeld in art. 261 Sr moet worden verstaan 'het ter kennis van het publiek brengen', waarmee een bredere kring van betrekkelijk willekeurige derden wordt bedoeld. De enkele omstandigheid dat de moeder de inhoud van die brief ter kennis heeft gebracht van aangever en van de huisarts, is onvoldoende om te komen tot een bewezenverklaring van het kennelijke doel om aan die feiten ruchtbaarheid te geven.