HR, 10-06-2008, nr. 07/13198 W
ECLI:NL:HR:2008:BC8133
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
10-06-2008
- Zaaknummer
07/13198 W
- LJN
BC8133
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht (V)
Materieel strafrecht (V)
Internationaal strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2008:BC8133, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑06‑2008
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2008:BC8133
ECLI:NL:HR:2008:BC8133, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 10‑06‑2008; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BC8133
Beroepschrift, Hoge Raad, 04‑01‑2008
- Vindplaatsen
Conclusie 10‑06‑2008
Inhoudsindicatie
WOTS-zaak. Toelaatbaarheid tul van naar NL recht niet strafbare veroordeelde. Door de Belgische autoriteiten wordt tul in NL gevraagd van een Belgische rechterlijke beslissing, waarbij is vastgesteld dat veroordeelde de strafbare feiten heeft gepleegd en waarbij hij terzake is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende interneringsmaatregel voor onbep. duur. De Rb heeft de tul van deze beslissing toelaatbaar verklaard, daartoe verlof verleend en heeft tbs met dwangverpleging opgelegd. De opvatting dat tul van een buitenlandse rechterlijke beslissing waarbij de betrokkene is veroordeeld t.z.v. een feit dat naar NL recht eveneens strafbaar is en waarbij aan deze een vrijheidsbenemende sanctie is opgelegd, niet toelaatbaar is ingeval de veroordeelde naar NL recht niet strafbaar zou zijn o.g.v. art. 39 Sr, is onjuist. In art. 3.1.d WOTS is, naar mede volgt uit de wetsgeschiedenis en strookt met doel en systeem van de WOTS, erin voorzien dat tul van een door de buitenlandse rechter aan de veroordeelde opgelegde sanctie die bestaat uit een gedwongen opname in een inrichting voor psychiatrische verpleging, toelaatbaar kan worden verklaard, indien naar NL recht zodanige sanctie aan de veroordeelde eveneens kan worden opgelegd. Het oordeel van de Rb dat de tul van de door de Belgische rechter aan veroordeelde opgelegde interneringsmaatregel toelaatbaar is, dat het feit naar NL recht veroordeelde wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet kan worden toegerekend en daarom naar NL recht ovar zou zijn gevolgd en dat aan veroordeelde de in art. 37a Sr voorziene maatregel van tbs met dwangverpleging moet worden opgelegd, is dus noch onjuist, noch onbegrijpelijk en is toereikend gemotiveerd.
Nr. 07/13198 W
Mr Machielse
Zitting 25 maart 2008
Conclusie inzake:
[Veroordeelde]
1. De Rechtbank te Amsterdam heeft op 18 oktober 2007 verlof verleend tot tenuitvoerlegging van een door de Rechtbank van eerste aanleg te Veurne (België) aan veroordeelde op 15 december 2003 opgelegde interneringsmaatregel en de veroordeelde ter zake van de in die beslissing vermelde feiten een maatregel van terbeschikkingstelling met een bevel tot dwangverpleging opgelegd.
2. Namens verzoeker heeft Mr J.J. Lieftink, advocaat te Amsterdam, cassatie ingesteld. Mr G.P. Hamer en Mr B.P. de Boer, advocaten te Amsterdam, hebben een schriftuur ingezonden houdende een middel van cassatie.
3. Het middel richt zich primair tegen het oordeel van de rechtbank om de tenuitvoerlegging toelaatbaar te verklaren, nu de rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker een naar Nederlands recht niet strafbare dader zou zijn geweest, ten gevolge waarvan de rechtbank een toelaatbaarverklaring van de tenuitvoerlegging op grond van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder d van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (hierna: WOTS) had moeten uitsluiten, en de tenuitvoerlegging conform artikel 30, eerste lid WOTS ontoelaatbaar had moeten verklaren. Subsidiair stelt het middel dat de uitspraak van de rechtbank innerlijk tegenstrijdig is op het hier aan de orde zijnde punt, althans de uitspraak van de rechtbank voor wat betreft het hier aan de orde zijnde onderwerp in ieder geval onvoldoende (begrijpelijk) is gemotiveerd.
4.1. De Belgische rechtbank heeft bewezenverklaard dat verzoeker op 12 oktober 2003 aanranding van de eerbaarheid en verkrachting van een minderjarige onder de 14 jaar heeft gepleegd en heeft zijn internering voor onbepaalde duur gelast, op grond van de omstandigheid dat verzoeker ten tijde van het plegen van het feit in een ernstige staat van geestesstoornis verkeerde. Deze rechterlijke beslissing is onherroepelijk geworden en voor tenuitvoerlegging vatbaar.
4.2. De uitspraak van de Nederlandse rechtbank bevat ten aanzien van de strafbaarheid van de dader de volgende overweging:
"3.2.
De rechtbank is op grond van voornoemde rapportages van oordeel dat veroordeelde bij veroordeling voor voornoemd feit in Nederland niet strafbaar zou worden verklaard en dat ontslag van alle rechtsvervolging zou volgen. Hierbij neemt de rechtbank, evenals Van Giessen en Onkenhout, de rapportage van psychiater Hellebuyck als uitgangspunt. Hellebuyck concludeert dat veroordeelde ten tijde van het ten laste gelegde psychotisch was en daardoor niet in staat was zijn daden te controleren. De rechtbank overweegt hierbij dat Hellebuyck veroordeelde reeds 2 weken na het ten laste gelegde feit heeft onderzocht en wel kennis heeft genomen van de Belgische processtukken.
(...)
Voorts wordt in deze uitspraak in de strafmotivering het navolgende overwogen ten aanzien van de strafbaarheid van de dader:
"4. (...)
Op grond van hetgeen hiervoor reeds onder 3.2. is overwogen acht de rechtbank veroordeelde niet strafbaar nu hij als ontoerekeningsvatbaar moet worden aangemerkt. Veroordeelde dient derhalve te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. (...)"
4.3. Voorts bevat de uitspraak de navolgende motivering van de strafoplegging:
" (...)
De rechtbank is voorts van oordeel dat het opleggen van de door de officier van justitie gevorderde TBS-maatregel passend en geboden is. De rechtbank heeft hierbij, zoals eveneens onder 3.2 overwogen, de conclusies van de deskundigen omtrent het ziektebeeld en de noodzakelijk geachte lange duur van de behandeling van veroordeelde als uitgangspunt genomen en voorts in belangrijke mate rekening gehouden met de documentatie van veroordeelde, het hoge tot zeer hoge recidiverisico en de mate van langdurige beveiliging in psychiatrische ziekenhuizen."
4.4. Een in een vreemde staat opgelegde sanctie kan in Nederland slechts worden tenuitvoergelegd voor zover is voldaan aan het vereiste van dubbele strafbaarheid, zoals verankerd in artikel 3, eerste lid onder c en d van de WOTS. Hierin wordt gesteld dat een in een vreemde staat opgelegde sanctie in Nederland slechts ten uitvoer kan worden gelegd voor zover 'de rechterlijke beslissing is gewezen ter zake van een feit dat naar Nederlands recht eveneens strafbaar is' (c); en 'in geval van veroordeling, de dader naar Nederlands recht eveneens strafbaar zou zijn geweest' (d). Naar Nederlands recht is hij die een feit begaat, dat hem wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet kan worden toegerekend, niet strafbaar (artikel 39 Sr), zodat ontslag van rechtsvervolging volgt. In geval van ontslag van rechtsvervolging heeft de rechter wel de mogelijkheid te gelasten dat de betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis wordt geplaatst (art. 37 Sr) of dat hij ter beschikking wordt gesteld (art. 37a Sr). Blijkens de Memorie van Toelichting op het ontwerp van de WOTS voorziet artikel 3, eerste lid onder d van de WOTS dat ook degene die een strafbaar feit heeft gepleegd maar niet tot vrijheidsstraf is veroordeeld, maar wier gedwongen opname in een inrichting voor psychiatrische verpleging is gelast, naar zijn of haar eigen land wordt overgebracht om aldaar verdere psychiatrische behandeling te ondergaan.(1) Deze regeling wordt in de Memorie van Toelichting nader toegelicht als volgt:
"Dit is op zichzelf een toe te juichen mogelijkheid omdat vaak juist voor deze personen alleen van een behandeling in eigen land bevredigende resultaten mogen worden verwacht. De buitenlandse dwangverpleging kan worden overgenomen als ook naar Nederlands inzicht de betrokkene aan een dergelijke behandeling dient te worden onderworpen."(2)
Derhalve is het uitgangspunt dat de tenuitvoerlegging in Nederland niet kan worden geweigerd in de gevallen waarin volgens Nederlands recht een straf of maatregel kan worden opgelegd, hetgeen tot uiting komt in artikel 3, eerste lid, onder d van de WOTS in de zinsnede "in geval van veroordeling". (3)
4.5. In onderhavige zaak heeft de rechtbank geoordeeld dat veroordeelde niet strafbaar is nu hij als ontoerekeningsvatbaar moet worden aangemerkt, tengevolge waarvan veroordeelde dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Daarbij heeft de rechtbank de door de Belgische rechter opgelegde interneringsmaatregel vervangen door de maatregel van terbeschikkingstelling met een bevel tot dwangverpleging. Derhalve is er sprake van een veroordeling in de zin van artikel 3, eerste lid, onder d van de WOTS, zodat voldaan is aan het vereiste van dubbele strafbaarheid en kan verlof worden verleend aan de tenuitvoerlegging van het vonnis van de Belgische rechter.
4.6. Volledigheidshalve merk ik op dat de rechtbank de tenuitvoerlegging van het Belgische vonnis had moeten weigeren indien de veroordeelde zich met vrucht op een grond, die naar Nederlands recht wel, doch naar het Belgische recht niet de strafbaarheid van het feit of de dader uitsluit, had kunnen beroepen, en indien de exequaturrechter had bevonden dat verzoeker geen gedwongen psychiatrische verpleging zou behoeven.(4) Deze uitzondering komt tot uitdrukking in artikel 30, eerste lid, onder b. Daarvan is in onderhavige zaak geen sprake, nu verzoeker zich weliswaar met vrucht heeft beroepen op een schulduitsluitingsgrond, maar de rechtbank de maatregel van terbeschikkingstelling met een bevel tot dwangverpleging heeft opgelegd. Het primaire middel slaagt derhalve niet.
5. Het subsidiaire middel stelt dat de bestreden uitspraak tegenstrijdig is op het punt van het vereiste van dubbele strafbaarheid, zoals omschreven in het eerste middel, tengevolge waarvan de uitspraak onvoldoende (begrijpelijk) zou zijn gemotiveerd. Zoals uiteengezet bij de beoordeling van het eerste middel, heeft de rechtbank het vonnis van de Belgische rechter toelaatbaar kunnen verklaren, ongeacht het feit dat de rechtbank veroordeelde heeft ontslagen van rechtsvervolging, nu immers de maatregel van terbeschikkingstelling met een bevel tot dwangverpleging is opgelegd, en er mitsdien sprake is van een veroordeling in de zin van artikel 3, eerste lid onder d van de WOTS. Mijns inziens is er dan ook geenszins sprake van tegenstrijdigheid. Het subsidiaire middel slaagt derhalve evenmin.
6. Het voorgestelde middel faalt en kan, met de aan artikel 81 RO ontleende motivering worden verworpen. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van het bestreden arrest behoort te leiden.
7. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Bijl. Hand. II 83/84, 18 129, nr. 3, p. 29-30.
2 Ibid.
3 D.J.M.W. Paridaens, 'De overdracht van de tenuitvoerlegging van strafvonnissen, een onderzoek naar de voorwaarden naar Nederlands recht', (dissertatie Universiteit Utrecht,1994), p. 318.
4 Paridaens, p. 319. Vgl. Bijl. Hand. II 83/84, 18 129, nr. 3, p. 29-30 en Bijl. Hand. II 84/85, 19 129, nr. 6, p. 8.
Uitspraak 10‑06‑2008
Inhoudsindicatie
WOTS-zaak. Toelaatbaarheid tul van naar NL recht niet strafbare veroordeelde. Door de Belgische autoriteiten wordt tul in NL gevraagd van een Belgische rechterlijke beslissing, waarbij is vastgesteld dat veroordeelde de strafbare feiten heeft gepleegd en waarbij hij terzake is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende interneringsmaatregel voor onbep. duur. De Rb heeft de tul van deze beslissing toelaatbaar verklaard, daartoe verlof verleend en heeft tbs met dwangverpleging opgelegd. De opvatting dat tul van een buitenlandse rechterlijke beslissing waarbij de betrokkene is veroordeeld t.z.v. een feit dat naar NL recht eveneens strafbaar is en waarbij aan deze een vrijheidsbenemende sanctie is opgelegd, niet toelaatbaar is ingeval de veroordeelde naar NL recht niet strafbaar zou zijn o.g.v. art. 39 Sr, is onjuist. In art. 3.1.d WOTS is, naar mede volgt uit de wetsgeschiedenis en strookt met doel en systeem van de WOTS, erin voorzien dat tul van een door de buitenlandse rechter aan de veroordeelde opgelegde sanctie die bestaat uit een gedwongen opname in een inrichting voor psychiatrische verpleging, toelaatbaar kan worden verklaard, indien naar NL recht zodanige sanctie aan de veroordeelde eveneens kan worden opgelegd. Het oordeel van de Rb dat de tul van de door de Belgische rechter aan veroordeelde opgelegde interneringsmaatregel toelaatbaar is, dat het feit naar NL recht veroordeelde wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet kan worden toegerekend en daarom naar NL recht ovar zou zijn gevolgd en dat aan veroordeelde de in art. 37a Sr voorziene maatregel van tbs met dwangverpleging moet worden opgelegd, is dus noch onjuist, noch onbegrijpelijk en is toereikend gemotiveerd.
10 juni 2008
Strafkamer
nr. 07/13198 W
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Rechtbank te Amsterdam van 18 oktober 2007, nummer 13/498025-06, omtrent een verzoek van de Minister van Justitie van België tot overname van de tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing tegen:
[Veroordeelde], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Amsterdam, locatie Het Schouw" te Amsterdam.
1. De bestreden uitspraak
De Rechtbank heeft toelaatbaar verklaard de tenuitvoerlegging van de beslissing van de rechtbank van eerste aanleg te Veurne (België) van 15 december 2003, waarbij de veroordeelde een interneringsmaatregel is opgelegd. De Rechtbank heeft verlof verleend tot tenuitvoerlegging in Nederland van de genoemde beslissing en de veroordeelde ter zake van de in die beslissing vermelde feiten een maatregel van terbeschikkingstelling met een bevel tot dwangverpleging opgelegd.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de veroordeelde. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadslieden op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat de Rechtbank ten onrechte, althans onbegrijpelijk gemotiveerd, de tenuitvoerlegging van de door de Belgische rechter opgelegde sanctie toelaatbaar heeft verklaard. Daartoe wordt aangevoerd dat, nu de Rechtbank heeft geoordeeld dat de veroordeelde voor het feit waarvoor hij in België is veroordeeld in Nederland niet strafbaar zou zijn verklaard en in dat geval ontslag van alle rechtsvervolging zou zijn gevolgd, toelaatbaarverklaring is uitgesloten op grond van art. 3, eerste lid aanhef en onder d, Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (hierna: WOTS).
3.2. Het gaat in dit geding om het volgende. Bij rechterlijke beslissing van de rechtbank van eerste aanleg te Veurne (België) van 15 december 2003, welke zich bevindt bij de stukken waarvan de Hoge Raad kennisneemt, is vastgesteld dat de veroordeelde de strafbare feiten - aanranding van de eerbaarheid en verkrachting van een minderjarige onder de 14 jaar - heeft gepleegd en is hij ter zake veroordeeld tot een vrijheidsbenemende interneringsmaatregel voor onbepaalde duur. Van die rechterlijke beslissing wordt door de Belgische autoriteiten de tenuitvoerlegging in Nederland gevraagd. De Rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van deze beslissing toelaatbaar verklaard en daartoe verlof verleend en heeft de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot dwangverpleging opgelegd.
3.3. De bestreden uitspraak houdt, voor zover hier van belang, in:
"3. Toelaatbaarheid
(...)
De rechtbank constateert dat de rechterlijke beslissing waarvan tenuitvoerlegging wordt gevraagd is gewezen ten aanzien van feiten die naar Belgisch recht strafbaar zijn. Die feiten zijn naar Nederlands recht als een zelfde inbreuk op de Nederlandse rechtsorde strafbaar. (...)
Veroordeelde zou naar Nederlands recht eveneens strafbaar zijn geweest.
De rechter-commissaris heeft op 19 december 2006 de Forensisch Psychiatrische Dienst verzocht een psycholoog en psychiater te benoemen, teneinde over de opgeëiste persoon te rapporteren. Op 8 mei 2007 heeft psycholoog B. van Giessen gerapporteerd en op 14 mei 2007 psychiater H.P. Onkenhout. (...)
Zowel de rapportage van Van Giessen als de rapportage van Onkenhout vermelden dat veroordeelde lijdende is aan een ziekelijke stoornis in de vorm van schizofrenie van het paranoïde type met grootheidsideeën.
Van Giessen meldt daarbij nog dat er sprake is van alcoholafhankelijkheid (thans in gedwongen remissie).
(...)
Zowel Van Giessen als Onkenhout achten de kans op recidive van feiten als aanranding en verkrachting of soortgelijke feiten (zedendelicten) hoog tot zeer hoog.
Beide deskundigen concluderen voorts dat (...) een behandeling buiten een gedwongen kader geen kans van slagen heeft.
(...)
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van de rapportage van de hand van de Psychiatrisch Adviseur van het Ministerie van Justitie, Prof. Dr. H.J.C. van Marle, van 30 mei 2006 die na kennisname van de aan hem ter beschikking gestelde stukken heeft geconcludeerd dat op grond van het psychiatrisch toestandsbeeld van de veroordeelde ten tijde van het misdrijf en het causale verband tussen deze stoornis en het misdrijf veroordeelde naar Nederlands inzicht ontoerekeningsvatbaar kan worden geacht.
(...)
3.2
De rechtbank is op grond van voornoemde rapportages van oordeel dat veroordeelde bij veroordeling voor voornoemd feit in Nederland niet strafbaar zou worden verklaard en dat ontslag van alle rechtsvervolging zou volgen. (...)
4. Motivering van de strafoplegging
De officier van justitie heeft gevorderd dat veroordeelde wordt ontslagen van alle rechtsvervolging en dat in plaats van de buitenlandse sanctie dient te worden opgelegd de maatregel van terbeschikkingstelling met een bevel dwangverpleging.
Op grond van hetgeen hiervoor reeds onder 3.2 is overwogen acht de rechtbank veroordeelde niet strafbaar nu hij als ontoerekeningsvatbaar moet worden aangemerkt. Veroordeelde dient derhalve te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De rechtbank is voorts van oordeel dat het opleggen van de door de officier van justitie gevorderde TBS-maatregel passend en geboden is. De rechtbank heeft hierbij, zoals eveneens onder 3.2 overwogen, de conclusies van de deskundigen omtrent het ziektebeeld en de noodzakelijk geachte lange duur van de behandeling van veroordeelde als uitgangspunt genomen en voorts in belangrijke mate rekening gehouden met de documentatie van veroordeelde, het hoge tot zeer hoge recidiverisico en de mate van langdurige beveiliging in psychiatrische ziekenhuizen."
3.4.1. Voor de beoordeling van het middel zijn de volgende bepalingen van de WOTS van belang.
- Art. 3, luidende, voor zover hier van belang:
"1. Een in een vreemde Staat opgelegde sanctie kan in Nederland slechts worden ten uitvoer gelegd voor zover:
(...)
c. de rechterlijke beslissing is gewezen ter zake van een feit dat naar Nederlands recht eveneens strafbaar is;
d. in geval van veroordeling, de dader naar Nederlands recht eveneens strafbaar zou zijn geweest.
(...)"
- Art. 30, luidende, voor zover hier van belang:
"1. Bevindt de rechtbank:
(...)
b. dat de veroordeelde zich met vrucht op een grond, die naar Nederlands recht wel, doch naar het recht van de vreemde Staat niet de strafbaarheid van het feit of de dader uitsluit, had kunnen beroepen, en dat hij geen gedwongen psychiatrische verpleging behoeft;
c. dat de tenuitvoerlegging in Nederland op grond van het in een der in de artikelen 2, 3, 4, 6 of 7 bepaalde niet kan plaatshebben; of,
(...)
dan verklaart zij de tenuitvoerlegging ontoelaatbaar.
(...)"
- Art. 31, eerste lid, luidende, voor zover hier van belang:
"De rechtbank, de tenuitvoerlegging toelaatbaar achtende, verleent verlof tot tenuitvoerlegging van de buitenlandse rechterlijke beslissing en legt, met inachtneming van het daaromtrent in het toepasselijke verdrag voorgeschrevene, de straf of maatregel op, welke op het overeenkomstige feit naar Nederlands recht is gesteld. (...)"
3.4.2. Aan de geschiedenis van de totstandkoming van de WOTS kan in dit verband nog het volgende worden ontleend.
Algemeen
"In verband met het voorgaande moet een kanttekening worden gemaakt betreffende de positie van degene die lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke storing der geestvermogens. De meergenoemde verdragen en ook het wetsontwerp staan er niet aan in de weg dat ook degenen, die een strafbaar feit hebben gepleegd doch deswege niet tot vrijheidsstraf zijn veroordeeld, maar wier gedwongen opname in een inrichting voor psychiatrische verpleging is gelast, naar hun eigen land worden overgebracht ten einde aldaar verdere psychiatrische behandeling te ondergaan. Dit is op zichzelf een toe te juichen mogelijkheid omdat vaak juist voor deze personen alleen van een behandeling in eigen land bevredigende resultaten mogen worden verwacht. De buitenlandse dwangverpleging kan worden overgenomen als ook naar Nederlands inzicht de betrokkene aan een dergelijke behandeling dient te worden onderworpen."
(Kamerstukken II, 1983-1984, 18 129, nr. 3, p. 29-30)
"Indien de Nederlandse exequaturrechter tot het oordeel komt, dat het feit een in het buitenland veroordeelde niet kan worden toegerekend, doch dat hij gedwongen psychiatrische verpleging behoeft, kan hij inderdaad ter beschikkingstelling opleggen. Dat blijkt uit artikel 31 van het wetsontwerp, dat van de rechter verlangt de straf of maatregel op te leggen, die op het overeenkomstige feit naar Nederlands recht is gesteld. (...)"
Ten aanzien van art. 3, eerste lid aanhef en onder d, WOTS
"De onder punt d gekozen formulering houdt rekening met de mogelijkheid dat een in plaats van een veroordelende straf opgelegde maatregel tot psychiatrische dwangverpleging in Nederland tenuitvoerlegging krijgt."
3.5. Het middel berust op de opvatting dat tenuitvoerlegging van een buitenlandse rechterlijke beslissing waarbij de betrokkene is veroordeeld ter zake van een feit dat naar Nederlands recht eveneens strafbaar is en waarbij aan deze een vrijheidsbenemende sanctie is opgelegd, niet toelaatbaar is ingeval de veroordeelde naar Nederlands recht niet strafbaar zou zijn op de voet van art. 39 Sr.
Die opvatting is onjuist. In art. 3, eerste lid aanhef en onder d, WOTS is, naar mede volgt uit de hiervoor in 3.4.2 weergegeven wetsgeschiedenis en strookt met het doel en het systeem van de WOTS, erin voorzien dat tenuitvoerlegging van een door de buitenlandse rechter aan de veroordeelde opgelegde sanctie die bestaat uit een gedwongen opname in een inrichting voor psychiatrische verpleging, toelaatbaar kan worden verklaard, indien naar Nederlands recht zodanige sanctie aan de veroordeelde eveneens kan worden opgelegd.
Het oordeel van de Rechtbank dat de tenuitvoerlegging van de door de Belgische rechter aan de veroordeelde opgelegde interneringsmaatregel toelaatbaar is, dat het feit naar Nederlands recht de veroordeelde wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet kan worden toegerekend en hij daarom naar Nederlands recht zou zijn ontslagen van alle rechtsvervolging en dat aan de veroordeelde de in art. 37a Sr voorziene maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot dwangverpleging moet worden opgelegd, geeft dus niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is ook niet onbegrijpelijk en is toereikend gemotiveerd.
3.6. Het middel faalt.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema,W.A.M. van Schendel, J.W. Ilsink en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 10 juni 2008.
Beroepschrift 04‑01‑2008
De Hoge Raad der Nederlanden
te 's‑Gravenhage
zaaknummer: 07/13198 W
SCHRIFTUUR IN CASSATIE
Datum rechtsdag: 8 januari 2008
Geacht College,
Ondergetekenden,
mr G.P. Hamer en mr B.P. de Boer, advocaten te Amsterdam,
kantoorhoudende te Amsterdam aan het Van der Helstplein 3, Cleerdin & Hamer Advocaten, (Postbus 51143, 1007 EC),
die in deze zaak bijzonderlijk gevolmachtigd zijn door rekwirant in cassatie:
de heer [veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
thans gedetineerd in HvB Het Schouw te Amsterdam,
hebben hierbij de eer aan uw College te doen toekomen een schriftuur in cassatie ten vervolge op het tijdig ingestelde beroep in cassatie tegen de uitspraak, alsmede de tussenbeslissingen van de Rechtbank te Amsterdam, gewezen tegen rekwirant in de zaak met parketnummer 13/498025-06, RK 07/5352.
In deze zaak heeft de Rechtbank te Amsterdam bij uitspraak van 18 oktober 2007 de tenuitvoerlegging van een door de Belgische rechter opgelegde interneringsmaatregel toelaatbaar verklaard en in plaats van de aldaar aan rekwirant maatregel de maatregel van terbeschikkingstelling met een bevel tot dwangverpleging opgelegd.
Rekwirant voert het navolgende middel van cassatie aan:
Schending van art 3, 28 en/of 31 WOTS, althans en in elk geval schending en/of onjuiste toepassing van het recht en/of verzuim van vormen,
Meer in het bijzonder heeft de rechtbank ten onrechte de tenuitvoerlegging van het vonnis van de rechtbank te Veurne d.d. 15 december 2003 toelaatbaar verklaard. Blijkens art. 3 lid 1 aanhef en onder d WOTS kan een in het buitenland opgelegde sanctie in Nederland slechts ten uitvoer worden gelegd voor zover, in geval van veroordeling, de dader naar Nederlands recht strafbaar zou zijn geweest. In casu heeft de rechtbank, in navolging van enkele deskundigen, geconcludeerd dat rekwirant bij veroordeling voor het feit waarvoor hij in België is veroordeeld in Nederland niet strafbaar zou zijn verklaard, en dat in dat geval ontslag van alle rechtsvervolging zou zijn gevolgd, dit vanwege de (volledige) ontoerekeningsvatbaarheid van rekwirant. Art. 39 Sr bepaalt immers dat iemand die, wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogen een feit niet kan worden toegerekend, niet strafbaar is.
Aldus moet worden geoordeeld dat rekwirant een naar Nederlands recht niet strafbare dader is/zou zijn geweest, ten gevolge waarvan een toelaatbaarverklaring van de tenuitvoerlegging op grond van art, 3 lid 1 aanhef en onder d WOTS wordt uitgesloten. De rechtbank had dan ook conform art. 30 lid 1 WOTS de tenuitvoerlegging ontoelaatbaar moeten verklaren.
Subsidiair stelt rekwirant dat de uitspraak van de rechtbank d.d. 18 oktober 2007 innerlijk tegenstrijdig is op het hier aan de orde zijnde punt, althans de uitspraak van de rechtbank voor wat betreft het hier aan de orde zijnde onderwerp in ieder geval onvoldoende (begrijpelijk) is gemotiveerd.
Toelichting
De rechtbank heeft in haar uitspraak van 18 oktober 2007 met betrekking tot de toelaatbaarheid van de tenuitvoerlegging van het vonnis van de Belgische rechter onder meer overwogen dat de feiten waarvoor rekwirant in België is veroordeeld ook naar Nederlands recht strafbaar zijn en kunnen worden gekwalificeerd als overtreding van de artikelen 245, 246 en 247 van het Wetboek van Strafrecht. Aansluitend overweegt de rechtbank (kort en bondig) dat veroordeelde naar Nederlands recht eveneens strafbaar zou zijn geweest. Daarmee ziet de rechtbank kennelijk op de voorwaarde voor de toelaatbaarheid van de tenuitvoerlegging van het Belgische vonnis, opgenomen in art. 3 lid 1 aanhef en onder d WOTS. Die door de rechtbank niet nader toegelichte overweging is niet zonder meer begrijpelijk en tegenstrijdig met hetgeen de rechtbank vervolgens overweegt in haar uitspraak.
Daarin overweegt de rechtbank immers vervolgens dat de psychiater die rekwirant in het kader van de WOTS-procedure heeft onderzocht, de heer Onkenhout, heeft geconcludeerd dat er voldoende aanwijzingen aanwezig zijn om rekwirant ontoerekeningsvatbaar te achten ten aanzien van het feit waarvoor hij in België is veroordeeld. Ook wijst de rechtbank op een rapportage van de hand van de psychiatrisch adviseur van het Ministerie van Justitie, professor dr. H.J.C. van Marle d.d. 30 mei 2006, die na kennisname van de aan hem ter beschikking gestelde stukken heeft geconcludeerd dat op grond van het psychiatrisch toestandsbeeld van rekwirant ten tijde van het misdrijf en het causale verband tussen deze stoornis en het misdrijf rekwirant naar Nederlands inzicht ontoerekeningsvatbaar kan worden geacht. De rechtbank overweegt vervolgens in r.o. 3.2 dat de rechtbank op grond van voornoemde rapportages van oordeel is dat rekwirant bij veroordeling voor voornoemd feit in Nederland niet strafbaar zou worden verklaard en dat ontslag van alle rechtsvervolging zou volgen.
In r.o. 4 overweegt de rechtbank vervolgens:
‘Op grond van hetgeen hiervoor reeds onder 3.2. is overwogen acht de rechtbank veroordeelde niet strafbaar nu hij als ontoerekeningsvatbaar moet worden aangemerkt. Veroordeelde dient derhalve te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.’
Een en ander betekent dat de rechtbank uitgaat van een naar Nederlands recht (op grond van art. 39 Sr) niet strafbare dader, dit terwijl de rechtbank eerder nog overwoog dat rekwirant naar Nederlands recht wel strafbaar zou zijn geweest.
Aangezien het oordeel van de rechtbank dat rekwirant naar Nederlands recht niet strafbaar zou worden verklaard en ontslag van alle rechtsvervolging zou volgen, (wel) uitvoerig is gemotiveerd, moet naar het oordeel van rekwirant van dat oordeel van de rechtbank worden uitgegaan in cassatie, en moet de niet nader gemotiveerde zin dat veroordeelde naar Nederlands recht wel strafbaar zou zijn (primair) worden beschouwd als een kennelijk ten onrechte in de uitspraak opgenomen overweging (wellicht ten onrechte is overgenomen uit een modeluitspraak voor WOTS-zaken).
Op grond van het voorgaande moet geconcludeerd worden dat, gelet op hetgeen de rechtbank heeft vastgesteld met betrekking tot de strafbaarheid van rekwirant, de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de tenuitvoerlegging toelaatbaar kon worden verklaard. De rechtbank had die tenuitvoerlegging gelet op art. 3 lid 1 aanhef en onder d juncto art. 30 lid 1 WOTS ontoelaatbaar moeten verklaren. Rekwirant verzoekt uw Raad gelet op dit alles dan ook om de uitspraak van de rechtbank te Amsterdam te vernietigen, de tenuitvoerlegging van het vonnis van de rechtbank te Veurne d.d. 15 december 2003 ontoelaatbaar te verklaren en ex art. 29 lid 4 WOTS te gelasten dat de verdere vrijheidsbeneming van rekwirant wordt beëindigd.
Subsidiair stelt rekwirant zich op het standpunt dat de rechtbank het oordeel omtrent de toelaatbaarheid op dit punt nader had moeten motiveren, te meer nu de uitspraak van de rechtbank op dit punt innerlijk tegenstrijdig is. Ook indien uw College het primaire standpunt zou verwerpen, kan de uitspraak van de rechtbank niet in stand blijven.
Het is op bovengenoemde gronden dat rekwirant uw College eerbiedig verzoekt om de uitspraak zoals gewezen door de Rechtbank te Amsterdam jegens hem op 18 oktober 2007 te vernietigen en de tenuitvoerlegging van het vonnis van de rechtbank te Veurne d.d. 15 december 2003 ontoelaatbaar te verklaren, althans een zodanige uitspraak te doen als uw College juist en noodzakelijk voorkomt.
De bijzonderlijk gevolmachtigden,
mr G.P Hamer
mr B.P. de Boer
Amsterdam, 4 januari 2008