HR, 27-05-2008, nr. 00258/07
ECLI:NL:HR:2008:BC7861
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
27-05-2008
- Zaaknummer
00258/07
- LJN
BC7861
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2008:BC7861, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 27‑05‑2008
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2008:BC7861
ECLI:NL:HR:2008:BC7861, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 27‑05‑2008; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BC7861
- Vindplaatsen
Conclusie 27‑05‑2008
Inhoudsindicatie
Verstoring openbare commissievergadering van de gemeenteraad van Delft. Conclusie AG o.m. over het storen van een openbare vergadering i.d.z.v. art. 144 Sr. HR: 81 RO.
Nr. 00258/07
Mr Machielse
Zitting 25 maart 2008
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Het Gerechtshof te 's-Gravenhage heeft verdachte op 2 november 2006 ter zake 1 "het, wederrechtelijk in een voor de openbare dienst bestemd lokaal vertoevende, zich niet op de vordering van de bevoegde ambtenaar aanstonds verwijderen" en 2 "het door het verwekken van wanorde een geoorloofde openbare vergadering opzettelijk storen" veroordeeld tot een geldboete van € 235,- subsidiair vier dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
2.1 Verdachte heeft cassatie ingesteld. Mr G. Spong, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftuur ingezonden houdende vier middelen van cassatie.
2.2. Ten laste van verdachte is bewezenverklaard dat:
"1. hij op 17 november 2005 te Delft wederrechtelijk vertoevende in een voor de openbare dienst bestemd lokaal, te weten het stadhuis van de gemeente Delft, zich niet op de vordering van de bevoegde ambtenaar [betrokkene 1] (bode van de gemeente Delft), aanstonds heeft verwijderd.
2. hij op 17 november 2005 te Delft door het verwekken van wanorde, te weten door (zonder daartoe verkregen toestemming) opmerkingen te maken en het tonen van pamfletten en zich op te houden in het midden van de vergadering en ondanks aanmaning van de voorzitter en de bode zich daar niet te verwijderen, een geoorloofde openbare vergadering, te weten een (openbare) commissievergadering van de gemeenteraad van Delft opzettelijk heeft gestoord."
2.3. Het hof heeft aan de bewezenverklaringen de volgende bewijsmiddelen ten grondslag gelegd:
"1. De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 19 oktober 2006 verklaard -zakelijk weergegeven-:
Op 17 november 2005 het ik bij aanvang van de openbare commissievergadering van de gemeenteraad van Delft te Delft om spreekrecht gevraagd namens de Vereniging van Delftenaren met een functiebeperking, waarvan ik actief lid ben en in wiens opdracht ik handelde. Dit werd mij geweigerd. Hierop ben ik de vergaderzaal ingelopen en heb ik aan [betrokkene 2], voorzitter van de commissievergadering, gevraagd om spreekrecht. Dit werd mij wederom geweigerd. De openbare vergadering was reeds begonnen. Toen resteerde mij niets anders dan om met posters en een dichtgeplakte mond daar te gaan staan.
U laat mij een kopie van een foto zien die in het dossier zit. Ik ben inderdaad degene met tape over de mond die u ziet op de foto.
2. Het proces-verbaal van de politie Haaglanden, nr. PL1581/2005/30564-5, d.d. 17 november 2005, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1]. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
als de op 17 november 2005 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van [betrokkene 1]:
Ik wens aangifte te doen in mijn functie als bode namens het stadhuis te Delft wegens opzettelijk verstoren van een openbare vergadering en huisvredebreuk in een besloten lokaal. Ik bevond mij op 17 november 2005 in functie als bode op het stadhuis te Delft. Ik zag een man, die later door u is aangehouden, het stadhuis binnenkomen. Ik zag dat hij spandoeken bij zich droeg. Ik zag dat de man de vergaderzaal was binnengegaan waar het gehandicaptenbeleid werd besproken. Ik ging vervolgens ook naar binnen en zag de man in het midden van de kamer staan. Ik zag dat de man spandoeken bij zich had. De voorzitter gaf aan dat hij wilde dat de man zich verwijderde daar hij de vergadering ernstig verstoorde. De procedure is dat de bode van het stadhuis de persoon vervolgens verzoekt dan wel vordert zich te verwijderen. Ik liep op de man af en vertelde hem dat hij zich moest verwijderen. Ik vroeg de man of hij met mij mee de zaal uit wilde lopen. De man antwoordde: "Nee". Voorts vertelde ik de man dat hij verwijderd moest worden omdat hij de vergadering ernstig verstoorde. De man zei tegen mij dat hij niet wilde weggaan. Ik deelde de man mede dat wanneer hij zich niet zou verwijderen, ik hem zou vorderen en ik de politie zou gaan bellen. De man zei nogmaals tegen mij dat hij niet wilde weggaan. Ik zag dat de man langs mij heen gewoon doorging met zijn protest.
Voorts zei ik tegen hem dat ik nu de politie ging bellen omdat hij zich niet wilde verwijderen na meerdere malen uitdrukkelijk verzoek.
De man zei tegen mij: "Graag, belt u de politie. Dat wil ik graag. Dan wordt er tenminste aandacht aan besteed."
Vervolgens heb ik u gebeld waarop u ter plaatse kwam. Ik zag dat de man nog steeds de vergadering niet wilde verlaten.
3. Het proces-verbaal van de politie Haaglanden, nr. PL1581/2005/30564-20, d.d. 12 april 2006, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], en een andere bevoegde opsporingsambtenaar. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
als relaas van deze opsporingsambtenaren:
Op 17 november 2005 bevonden wij ons in het gemeentehuis te Delft. Aldaar zou een man een openbare vergadering verstoren. Ter plaatse werden wij opgewacht door de bode van het gemeentehuis [betrokkene 1]. Zij deelde ons mede dat er zich een man ophield in de vergaderzaal welke een protestactie hield en die zich niet wilde verwijderen. Ook deelde zij ons mede dat zij volgens de geldende procedure de man diverse malen had gevorderd om de zaal te verlaten en dat de man hier geen gehoor aan gaf. Vervolgens ging [betrokkene 1] ons voor naar de betreffende vergaderzaal. Alhier werden wij aangesproken door de voorzitter van de vergadering. De voorzitter deelde mij, tweede verbalisant, mede dat de betreffende manspersoon al diverse malen door hem dringend was verzocht de vergadering te verlaten daar hij deze ernstig verstoorde waardoor de vergadering geen voortgang kon vinden. De voorzitter deelde ons mede dat de man had aangegeven de zaal niet te zullen verlaten. Hierop verzocht de voorzitter ons de man per direct te verwijderen. Hierop betraden wij de vergaderzaal.
Wij zagen een manspersoon staan midden in de vergaderzaal. Wij zagen dat de man een grijs stuk tape over zijn mond had geplakt. Ook zagen wij dat de man een spandoek bij zich had. Wij zagen dat de man druk heen en weer liep in de vergaderzaal. Vervolgens liepen wij naar de man. Ik, tweede verbalisant, sprak de man aan en deelde hem mede dat wij van de politie waren. Ik deelde hem mede dat hij meerdere malen was verzocht de vergaderzaal te verlaten. Ik, tweede verbalisant, vorderde hem nogmaals zich te verwijderen en dat wanneer hij dit niet zou doen, hij zou worden aangehouden. Wij zagen dat de man met zijn hoofd van links naar rechts ging en zich met de rug naar ons toedraaide. Wij zagen dat hij zich weer in de vergaderzaal verder ging bewegen.
Gezien deze non-verbale reactie van de man, het creëren van een situatie door de man waardoor er niet met hem gecommuniceerd kon worden, alsmede het meerdere malen verzoeken van de voorzitter en de vorderingen van de bode [betrokkene 1], besloten wij de man aan te houden terzake huisvredebreuk in een besloten lokaal dan wel het opzettelijk verstoren van een openbare vergadering.
4. Het proces-verbaal van de politie Haaglanden, nr. PL1581/2005/30564-8, d.d. 18 november 2005, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2]. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
als de op 18 november 2005 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van de verdachte:
Ik wist dat de vergadering een openbare commissievergadering van de gemeente Delft was. Ik wist dat ik mij in een openbaar lokaal bevond. Ik heb voor de vergadering een brief gekregen die gericht was aan de organisatie voor gehandicapten waar ik als vrijwilliger voor werk, dat tijdens deze commissievergadering geen spreektijd voor die onderwerpen was. Die onderwerpen stonden op de lijst van niet te bespreken stukken. Toch heb ik tijdens deze vergadering getracht mijn mening over deze onderwerpen kenbaar te maken door zonder toestemming van de voorzitter het woord te gaan voeren. Ik ben gewoon gaan praten over deze onderwerpen. De voorzitter liep langs mij heen en mompelde iets. Ik bleef doorpraten. Ik zag iemand in een blauw overhemd die op mij afstapte. Ik was bezig met mijn eigen toespraak en ik was volledig gericht op de commissieleden.
Een geschrift, zijnde een kopie van een foto, die in kopie aan deze bijlage wordt gehecht.
Op de foto is te zien dat de verdachte in de vergaderzaal staat met zijn mond afgeplakt en met pamfletten met de tekst "Gemeente Delft maakt ons monddood"."
3.1. Het eerste middel klaagt dat het hof het onder 2 bewezenverklaarde 'storen' niet uit de bewijsmiddelen heeft kunnen afleiden, hetgeen tot gevolg heeft dat ook het onder 1 tenlastegelegde 'wederrechtelijk vertoeven' niet uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
3.2. Het hof heeft een hieromtrent gevoerd bewijsverweer als volgt samengevat en verworpen:
"Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman namens de verdachte aangevoerd dat de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen een bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde niet kunnen dragen, zodat de verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken.
Uit de onderliggende verklaringen in het dossier, alsmede uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, is het navolgende vast komen te staan. De verdachte is, nadat hij bij aanvang van de openbare commissievergadering van de gemeenteraad van Delft had gevraagd om spreekrecht en hem dit was geweigerd, de vergaderzaal, waar op dat moment de openbare commissievergadering van de gemeenteraad van Delft plaatsvond, binnengelopen en heeft vervolgens in de vergaderzaal nogmaals verzocht om inspraak. Toen hem dit wederom werd geweigerd heeft hij vervolgens zijn mond afgeplakt en pamfletten tevoorschijn gehaald.
Voorts blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 april 2006 dat de verdachte midden in de vergaderzaal stond en druk aan het heen en weer lopen was, terwijl uit verdachtes eigen verklaring afgelegd tegenover de politie blijkt dat hij na binnenkomst in de vergaderzaal zonder toestemming van de voorzitter is gaan praten over de onderwerpen die hem bezighielden. Ondanks aanmaningen heeft hij zich niet uit de vergaderruimte verwijderd. Door aldus te handelen heeft de verdachte wanorde verwekt in een geoorloofde openbare vergadering, immers heeft hij aldus de (geagendeerde) vergaderorde verstoord. Mitsdien kan het onder 2 tenlastegelegde naar het oordeel van het hof wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Dit geldt eveneens voor het onder 1 tenlastegelegde. Het hof acht verdachtes verklaring, dat hij niet heeft begrepen dat hem gevorderd was zich te verwijderen, niet geloofwaardig. Immers, blijkens de aangifte van [betrokkene 1], heeft zij de verdachte verzocht zich te verwijderen waarop de verdachte heeft geantwoord met "Nee". Na herhaald verzoek zich te verwijderen, zegt de verdachte nogmaals dat hij niet weg wil gaan. Als aangeefster vervolgens tegen de verdachte zegt dat zij de politie zal bellen, antwoordt de verdachte daarop met "Graag. Dat wil ik graag"."
3.3. Voor het storen van een openbare vergadering in de zin van art. 144 Sr is vereist dat de voortgang van de vergadering wordt belemmerd, dat de gang van zaken wordt gestoord. Het middel gaat ervan uit dat voor het storen van een openbare vergadering in de zin van art. 144 Sr is vereist dat men zich door het handelen van verdachte niet meer verstaanbaar kan maken. Daarmee stelt het een eis die het recht niet kent. Een openbare vergadering kan ook worden gestoord zonder dat de verstaanbaarheid van de deelnemers aan die vergadering daaronder lijdt. Ik denk aan het geval dat betogers midden in de winter de ramen van de vergaderzaal wagenwijd openzetten, waardoor een bijtende koude naar binnen dringt. De verstaanbaarheid van deelnemers aan een vergadering komt als factor van betekenis slechts terug in de wetsgeschiedenis van de Wet openbare manifestaties, namelijk om duidelijk te maken dat die verstaanbaarheid minder van belang is bij een betoging, waarin het gesproken woord doorgaans niet de overhand heeft, dan bij een vergadering.(1) Het middel betoogt verder niet dat het handelen van verdachte ook anderszins geen storing van een openbare vergadering in de zin van art. 144 Sr kan opleveren.
3.4. Het middel faalt.
4.1. Het tweede middel klaagt dat het hof het verweer dat de bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde een schending van de vrijheid van meningsuiting of de vrijheid van vergadering oplevert heeft verworpen op gronden die deze verwerping niet kunnen dragen.
4.2. Het hof heeft een in hoger beroep gevoerd verweer als volgt samengevat en verworpen:
"Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman voorts namens de verdachte aangevoerd dat bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde een schending oplevert van hetgeen is neergelegd in de artikelen 10 en 11 van het EVRM jo. 18 en 19 van het IVBPR, respectievelijk schending van de vrijheid van meningsuiting en schending van het recht op vergadering, overeenkomstig hetgeen is neergelegd in zijn pleitnotities onder de punten 5 tot en met 8.
Het hof is van oordeel dat de verdachte in het geheel niet is beknot in de hem op grond van bovenvermelde verdragsbepalingen toekomende rechten, aangezien hem legio mogelijkheden ten dienste stonden op rechtmatige wijze zijn mening te uiten dan wel te vergaderen. Bedoelde verdragsbepalingen geven geen absoluut recht op meningsuiting of vergadering altijd en overal en met voorbijgaan aan het belang van het voorkomen van wanordelijkheden, dan wel van het beschermen van de (openbare) orde, blijkens ook de in elk van die bepalingen opgenomen clausulering.
In casu stonden, naar de verdachte ook bekend was, de onderwerpen die hij wenste te bespreken niet op de zogenaamde bespreekagenda van de commissievergadering en brachten de belangen van de democratische rechtsorde en daarmee de hiervoor genoemde belangen met zich mee, dat de commissie de daartoe geagendeerde onderwerpen ongestoord zou kunnen bespreken. Het hof verwerpt derhalve het verweer."
4.3. Het middel vecht de verwerping van het verweer aan door voor het eerst in cassatie een beroep te doen op de bepalingen van de Delftse 'Verordening op de raadscommissies 2002', waaruit zou volgen dat de voorzitter een ieder op de publieke tribune in de gelegenheid dient te stellen gebruik te maken van een spreekrecht ten aanzien van 'op de lijst niet te bespreken (raads-)voorstellen.' De vraag of een beroep op de bedoelde verordening in de weg staat aan de bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten, is niet slechts een rechtsvraag maar heeft ook een feitelijke component, bijvoorbeeld betreffende de wijze waarop dit inspreekrecht zou kunnen worden uitgeoefend, eventuele nadere afspraken die daarover zijn gemaakt etc. Ten overvloede meld ik dat een nader feitelijk onderzoek mij heeft geleerd dat de toelichting op art. 16 aan deze bepaling een facultatief karakter toekent voor die gevallen waarin een raadscommissie het wenselijk acht dat burgers de gelegenheid krijgen om in te spreken.(2) De vraag is dan of de commissie de inspreekmogelijkheid voor deze vergadering heeft opengesteld met betrekking tot het onderwerp op de lijst van niet te bespreken stukken waarin verdachte nu juist geïnteresseerd was.(3) Beantwoording ervan vergt dus een feitelijk onderzoek, waarvoor in cassatie geen plaats is. In zoverre kan een beroep op de bedoelde verordening niet voor het eerst in cassatie worden gedaan, ook niet doordat beroep te verbinden aan art. 10 EVRM. Er is dus geen sprake van een absoluut recht van de burger om zijn mening over een punt van de agenda in de vergadering te geven. Ten overvloede wijs ik er nog op dat ook al zou verdachte ten onrechte belemmerd zijn in het gebruik maken van een hem toekomend spreekrecht, dat niet afdoet aan het verbod de openbare vergadering te storen. Er zijn immers ook andere wegen om een eventuele onrechtmatige inperking van burgerrechten aan te vechten.
4.4 Het middel faalt.
5.1. Het derde middel klaagt dat het hof het beroep op psychische overmacht op ontoereikende gronden heeft verworpen.
5.2. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman blijkens de overgelegde pleitnota als volgt verweer gevoerd:
"Rest nog de psychische overmacht.
Dat is door de politierechter van tafel geveegd met de motivering dat er in casu geen sprake is geweest van een zodanige psychische drang bij verdachte dat hij daaraan redelijkerwijs geen weerstand heeft kunnen bieden; hij had immers op andere wijze aandacht voor de situatie van de gehandicaptenvereniging, die van zijn vrouw en van hemzelf kunnen vragen.
De verdediging vindt dit een onbegrijpelijke en weinig sociaal invoelbare, formele redenering. Bij de politie heeft client in zijn verhoor op 17 november 2005 over zijn wanhoopstoestand, want daarin bevond hij zich ten tijde van de tenlastegelegde feiten, het volgende verklaard:
"Ik ben al jaren bezig om via de Wet Voorziening Gehandicapten aanpassingen in ons huis en onze auto gedaan te krijgen. De gemeente Delft en in het bijzonder de wethouder Rensen van de PVDA zijn uitvoerder van deze WVG. Hoofd vakteam is [betrokkene 3].
ledere keer wordt het uitgesteld. ledere keer vinden ze iets waardoor wij geen aanpassingen krijgen. Ik zie dit als een treitercampagne tegen mljn vrouw en indirect tegen mij. Ik ben lid van de PVDA maar als ik de beleidsstukken van de heren Rensen en [betrokkene 3] zie, dan vind ik hun beleid asociaal.
Ik heb toevallig ontdekt via de website van de commissie WZO van de gemeenteraad Delft dat veel belangrijke stukken voor gehandicapten in Delft waren geplaatst op een lijst niet te bespreken stukken.
Ik heb op 9 november 2005 via een e-mailbericht gevraagd of ik alsnog mocht spreken tijdens de vergadering op 17 november 2005. Ik kreeg vandaag antwoord van de griffier van de commissie dat ik niet mocht spreken.
Ik vervolgens vandaag posters gemaakt waarop afbeeldingen en teksten stonden. Ik ben vandaag zonder posters naar de commissie gegaan om te vragen of ik mocht spreken. Ik kreeg te horen dat ik niet mocht spreken. Ik vervolgens posters gehaald waarop de kern van de zaak afgebeeld waren [met de reeds vermelde teksten]."
11. Zie hier het relaas van een wanhopig man die zich in ons bureaucratisch bestel voor zijn grote nood van het kastje naar de muur gestuurd wordt, uitstel op uitstel moest incasseren, keurig zoals de democratische spelregels voorschrijven spreektijd aanvroeg en bot nul op het rekest kreeg. Tegen deze achtergrond is het begrijpelijk dat hij ten einde raad redelijkerwijs geen weerstand heeft kunnen bieden aan hetgeen hij gedaan heeft, terwijl ook overigens uit dit relaas duidelijk is dat hij alle democratische middelen had uitgeput.
12. In de aflevering van Delikt en Delinkwent van oktober 2006 (afl. 8) zijn door Constantijn Kelk mooie en fraaie woorden gewijd aan het "algemeen menselijk karakter van de overmacht". Welnu, het komt de verdediging voor dat van dat menselijke karakter in deze zaak niet veel overgebleven is. Met Kelk is de verdediging van oordeel dat hoe meer een kil uitgangspunt, oftewel kwade trouw van de burger = opzet op de telastegelegde feiten, wordt gehanteerd, hoe fnuikender dit zal zijn voor de goede gang van zaken in het maatschappelijk verkeer. Waar het om gaat is dat de handelingen van client gemeten worden aan het gemiddelde weerstandsvermogen van de mens. En gegeven de door client beschreven bureaucratische uitputtingsslag die hij heeft meegemaakt, de niet nader gemotiveerde weigering hem op de commissievergadering te laten spreken en last but not least de aard van de betrokken problematiek, het gehandicaptenbeleid, moet gezegd worden dat hij gemeten naar het gemiddelde weerstandsvermogen van de mens mocht handelen gelijk hij heeft gedaan. Hierbij dient nog in aanmerking te worden genomen dat hij nimmer eerder als 35-jarige Rus voor enig misdrijf is veroordeeld. Het vonnis van de politierechter dient dan ook te worden vernietigd met vrijspraak danwel ontslag van rechtsvervolging van client."
5.3. Het hof heeft het verweer als volgt samengevat en verworpen:
"Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman overeenkomstig hetgeen is neergelegd in zijn pleitnotities onder 9 e.v. namens de verdachte aangevoerd dat deze heeft gehandeld uit psychische overmacht zodat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe het navolgende. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij heeft gehandeld in opdracht van de Vereniging van Delftenaren met een functiebeperking, alwaar hij als vrijwilliger werkzaam is. Namens de vereniging zou de verdachte voorafgaande aan de openbare commissievergadering van de gemeente Delft op 17 november 2005 trachten spreekrecht te verkrijgen. Indien dat niet mogelijk was, was vervolgens de opdracht van de vereniging aan de verdachte om staande die vergadering te vragen om spreekrecht. Zou ook dat worden geweigerd dan zou de verdachte -conform de afspraak binnen de vereniging- met pamfletten en een afgeplakte mond in de vergaderzaal gaan staan. Nu de verdachte dit scenario heeft gevolgd en aldus heeft gehandeld in opdracht van de vereniging conform een van tevoren zorgvuldig geplande actie en de verdachte aldus de situatie waarin de delicten zijn gepleegd zelf opzettelijk in het leven heeft geroepen, kan niet gezegd worden dat de verdachte heeft gehandeld vanuit een zodanige psychische drang dat de verdachte daaraan redelijkerwijs geen weerstand heeft kunnen bieden."
5.4. Indien een beroep op psychische overmacht is gedaan, zal de rechter op grond van dat verweer moeten onderzoeken of de voorwaarden voor aanvaarding van psychische overmacht zijn vervuld. Die houden in dat sprake moet zijn van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden.(4) Het middel betoogt dat het hof bij de verwerping van het beroep op psychische overmacht heeft miskend dat de kern van het verweer was dat verdachte heeft gehandeld uit een diepbeleefde emotie als gevolg van het eindeloos en tevergeefs hulp zoeken bij een gemeentelijke instelling voor de gehandicapte echtgenote.
5.5. De motivering van het hof geeft voldoende blijk van een onderzoek naar de voorwaarden voor aanvaarding van psychische overmacht. In de verwerping van het beroep op psychische overmacht ligt voorts het oordeel van het hof besloten dat er ondanks de diepbeleefde emotie van verdachte geen sprake is geweest van een drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden. Dat oordeel getuigt mijns inziens niet van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk. Een verwijzing naar het arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 21 december 1945, NJ 1946, 254 gaat mijns inziens niet op omdat dat een geval van noodtoestand betrof, dus van objectieve in plaats van subjectieve overmacht. In de onderhavige zaak is in feitelijke aanleg steeds een beroep gedaan op psychische overmacht, een onderdeel van de subjectieve overmacht. Het gedrag van verdachte heeft zich ontrold volgens een tevoren door verdachte opgesteld scenario. Dat is ook het verschil met bijvoorbeeld HR 13 juni 1989, NJ 1990, 48 en HR 30 november 2004, LJN AR2067. Ik zie eerder gelijkenis met HR 10 oktober 1995, NJ 1996, 356 waarin de Hoge Raad gewezen heeft op het bestaan van voorwaardelijk opzet op een mogelijke confrontatie met de politie en op de vrijwilligheid waarmee verdachte zich in die situatie heeft begeven. Het betrof een geval waarin verdachte ook wilde protesteren en verdacht werd onder meer van openlijke geweldpleging en wederspannigheid. Het beroep op overmacht omdat het optreden van de politie bij verdachte een hevige emotie zou hebben opgeroepen was door het hof verworpen en die verwerping kon volgens de Hoge Raad de toets der kritiek doorstaan.
5.6. Het middel faalt.
6. De voorgestelde middelen falen en kunnen met de aan artikel 81 RO ontleende motivering worden verworpen. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van het bestreden arrest behoort te leiden.
7. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Zie NLR, aant. 1a bij art. 144 Sr, verwijzend naar Kamerstukken II 1985/86, 19 427.
3 Uit bewijsmiddel 4, een verklaring van verdachte, zou zijn op te maken dat deze mogelijkheid nu juist niet bestond. Aan de verdachte was immers voor de vergadering al schriftelijk medegedeeld dat er geen spreektijd voor die onderwerpen was.
4 HR 30 november 2004, NJ 2005, 94.
Uitspraak 27‑05‑2008
Inhoudsindicatie
Verstoring openbare commissievergadering van de gemeenteraad van Delft. Conclusie AG o.m. over het storen van een openbare vergadering i.d.z.v. art. 144 Sr. HR: 81 RO.
27 mei 2008
Strafkamer
nr. 00258/07
RS/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 2 november 2006, nummer 22/002647-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
1.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 27 mei 2008.