NJ 2008, 482
HR, 29-04-2008, nr. 00642/07
HR 29-04-2008, ECLI:NL:PHR:2008:BC3766, m.nt. A.H. Klip
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
29 april 2008
- Magistraten
Mrs. F.H. Koster, A.J.A. van Dorst, J.W. Ilsink, J. de Hullu, H.A.G. Splinter-van Kan
- Zaaknummer
00642/07
- Conclusie
A-G Wortel
- Noot
A.H. Klip
- LJN
BC3766
- JCDI
JCDI:ADS111880:1
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
Internationaal strafrecht (V)
Materieel strafrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2008:BC3766, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 29‑04‑2008
ECLI:NL:PHR:2008:BC3766, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 29‑04‑2008
Beroepschrift, Hoge Raad, 27‑06‑2007
- Wetingang
Essentie
1. Anders dan in vroegere jurisprudentie is geoordeeld, hoeft de rechter die van oordeel is dat sprake is van dubbele strafbaarheid als bedoeld in art. 5 Sr, in zijn uitspraak niet blijk te geven van zijn dienaangaande ambtshalve verrichte onderzoek, tenzij uit de gedingstukken het ernstig en rechtstreeks vermoeden van het tegendeel rijst.
2. Art. 5 lid 1 onder 2° Sr stelt weliswaar de eis dat op het aan de verdachte verweten feit door de wet van het land waar het werd begaan, straf is gesteld, doch niet dat het feit daar op dezelfde ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.