RvdW 2008, 498
HR, 22-04-2008, nr. 01094/07
HR 22-04-2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5977
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
22 april 2008
- Magistraten
Mrs. F.H. Koster, J.P. Balkema, W.A.M. van Schendel, J. de Hullu, W.M.E. Thomassen
- Zaaknummer
01094/07
- Conclusie
A-G Machielse
- LJN
BC5977
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Rechtsmiddelen
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
- Brondocumenten
ECLI:NL:PHR:2008:BC5977, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑04‑2008
ECLI:NL:HR:2008:BC5977, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑04‑2008
Beroepschrift, Hoge Raad, 26‑07‑2007
- Wetingang
Sv art. 410 lid 3 en 418l id 2
Essentie
1. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever met de formulering van art. 418, tweede lid, Sv heeft willen aansluiten bij art. 410, derde lid, Sv. Bij de wijziging van art. 410, derde lid, Sv is kennelijk over het hoofd gezien dat ook art. 418, tweede lid, Sv in dat opzicht wijziging behoefde. De HR ziet daarin aanleiding om voor de toepassing van art. 418, tweede lid, Sv niet te eisen dat het verhoor door de rechter-commissaris heeft plaatsgevonden vóór de eerste terechtzitting in eerste aanleg.
2. De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.