HR, 08-04-2008, nr. 03362/06
ECLI:NL:HR:2008:BC4284
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
08-04-2008
- Zaaknummer
03362/06
- LJN
BC4284
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Verkeersstrafrecht
Internationaal strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2008:BC4284, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 08‑04‑2008
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2008:BC4284
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHAMS:2006:AY5809
ECLI:NL:HR:2008:BC4284, Uitspraak, Hoge Raad, 08‑04‑2008; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2006:AY5809, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BC4284
Beroepschrift, Hoge Raad, 03‑05‑2007
- Wetingang
art. 5.1.6 Voertuigreglement
- Vindplaatsen
VR 2008, 146
Jwr 2008/56
VR 2008, 146
Jwr 2008/56
NbSr 2008/176
Conclusie 08‑04‑2008
Inhoudsindicatie
Radardetectieverbod en art. 10 EVRM. Het middel berust op de opvatting dat het ontvangen van uitgezonden elektromagnetische golven die uitsluitend dienen tot registratie van te snel rijdende voertuigen, valt onder de bescherming van art. 10 EVRM. Deze opvatting is onjuist. Zulke golven bevatten immers geen inlichtingen of denkbeelden – in de authentieke verdragstalen: “information and ideas” onderscheidelijk “des information et des idées” – i.d.z.v. art. 10.1 EVRM.
Nr. 03362/06
Mr. Knigge
Zitting: 29 januari 2008
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Verdachte is door het Gerechtshof te Amsterdam op 14 juli 2006 voor "overtreding van het bepaalde bij artikel 5.1.6 van het Voertuigreglement" veroordeeld tot het betalen van een geldboete van EUR 300,-, subsidiair zes dagen hechtenis, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voorts is de inbeslaggenomen radarverklikker verbeurd verklaard.
2. Tegen deze uitspraak heeft verdachte cassatieberoep ingesteld.
3. Namens verdachte heeft mr. M.L.M. van der Voet, advocaat te Amsterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
4. In het middel wordt geklaagd dat 's hofs verwerping van een gevoerd verweer blijk geeft van een onjuiste rechtopvatting en in elk geval ontoereikend is gemotiveerd.
5. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep het verweer gevoerd dat het verbod op een radarverklikker, als neergelegd in art. 5.1.6 van het Voertuigreglement, strijd oplevert met het bepaalde in art. 10 EVRM. De verdachte heeft aangevoerd dat het uitzenden van radargolven "inlichtingen" zijn als bedoeld in het eerste lid van art. 10 EVRM. Het radardetectieverbod zou de vergaring van deze informatie belemmeren. Derhalve zou het Voertuigreglement nietig zijn.
6. Het hof heeft het verweer als volgt verworpen:
"Ongeacht of het ontvangen van radarstralen door een radardetector het ontvangen van informatie betreft, als bedoeld in artikel 10 EVRM, faalt het beroep op genoemde bepaling reeds omdat het zogenaamde radardetectieverbod, als neergelegd in artikel 5.1.6. van het Voertuigreglement juncto artikel 71 van de Wegenverkeerswet (1994, Kn), is toegelaten op grond van het tweede lid van artikel 10 EVRM. Het verbod is, zoals hiervoor weergegeven, voorzien bij wet en is in een democratische samenleving noodzakelijk in het belang van de openbare veiligheid, in het bijzonder de verkeersveiligheid."
7. Volgens de steller van het middel zou - nu het hof in het midden heeft gelaten of het in casu om het ontvangen van informatie in de zin van art. 10 EVRM gaat - een dergelijk verbod door middel van een formele wet moeten worden geregeld en zou dit niet kunnen via een algemene maatregel van bestuur. Voorts wordt door de steller van het middel betwist dat het radardetectieverbod noodzakelijk is, in het bijzonder voor de verkeersveiligheid, nu onderzoeken in het buitenland zou hebben uitgewezen dat een dergelijk verbod niet bijdraagt aan de verkeersveiligheid.
8. Ik zie geen reden om, anders dan het hof heeft gedaan, in het midden te laten of de uitgezonden radargolven inlichtingen zijn die onder art. 10 lid 1 EVRM vallen. Naar mijn mening is dat overduidelijk niet het geval. In art. 10 EVRM gaat het om het recht van meningsuiting. Van dat recht zegt art. 10 lid 1 EVRM dat het het recht omvat om "inlichtingen en denkbeelden" (in de Engelse tekst: "information and ideas") te ontvangen of te verstrekken. (1) Dat vormt het kader dat bepalend is voor de uitleg van het begrippenpaar "information and ideas". Het gaat om kennis, gedachten, gevoelens en meningen die geuit of verstrekt kunnen worden (in welke vorm dan ook). Het recht om informatie te ontvangen is daarbij het noodzakelijke complement van het recht om informatie te verstrekken. Daarzonder zou het recht op meningsuiting immers illusoir worden. Men heeft niets aan het recht meningen te uiten als niemand ze mag horen. Dat betekent dat art. 10 lid 1 EVRM niet een onbeperkt recht geeft om over alle informatie die voorhanden is, te beschikken. De burger heeft (alleen) recht op de kennis die degene die daarover beschikt met die burger wenst te delen. (2)
9. Steun voor deze gedachte is te vinden in de jurisprudentie van het Europese Hof. In de zaak Leander tegen Zweden overwoog het Hof "that the right to freedom to receive information basically prohibits a Government from restricting a person from receiving information that others wish or may be willing to impart to him". Een recht op inzage in registers of een verplichting van de overheid om de daarin vervatte informatie te verstrekken kon dan ook niet op art. 10 EVRM worden gebaseerd. (3)
10. Uit het voorgaande volgt dat een radargolf die uitgaat van radarapparatuur die gebruikt wordt om snelheidsovertredingen vast te stellen, om twee redenen niet als "information" in de zin van art. 10 EVRM kan worden aangemerkt. De eerste reden is dat radargolven geen kennis, gedachten, enz. overbrengen. Radargolven verspreiden zichzelf en hebben geen inhoud. De tweede reden is dat de politie die de radarapparatuur gebruikt, juist niet de wens heeft om het uitgezonden signaal met weggebruikers te delen. Het beweerdelijke recht om het signaal te ontvangen is hier dus niet het noodzakelijk complement van het recht om het signaal uit te zenden. Integendeel.
11. Deze gedachte vindt men ook uitgedrukt in Nota van Toelichting bij het Besluit van 3 november 2003, houdende wijziging van het Voertuigreglement tot opneming van een verbod voor radarontvangstapparaten, Stb. 2003, 464. Ik citeer:
"Aangezien radarverklikkers werken door middel van het ontvangen van bepaalde elektromagnetische golven is ook bezien of er geen strijd kan ontstaan met het bepaalde in artikel 10 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Op grond van dit artikel heeft een ieder het recht op vrijheid van meningsuiting. Dit recht omvat mede de vrijheid om inlichtingen of denkbeelden te ontvangen of te verstrekken. Dit recht strekt evenwel niet zo ver dat ook aan de ontvangst van niet voor ontvangst bestemde elektromagnetische golven bescherming wordt verleend. Het gaat hierbij om van iedere inhoudelijke informatie gespeende signalen, die uitsluitend dienen tot registratie van te snel rijdende voertuigen.
De enige informatie die uitgaat van de signalen is dat er op een bepaalde plek snelheidscontroles worden verricht, en daarvan is het nu juist de bedoeling dat die informatie niet voor het publiek toegankelijk is." (4)
12. Ik wil er nog op wijzen dat de door de steller van het middel voorgestane uitleg van het begrip "information" in art. 10 EVRM ver gaande consequenties heeft. Die uitleg zou in de eerste plaats betekenen dat het onderscheppen van vertrouwelijke (voor anderen bestemde) informatie, onder het bereik van art. 10 EVRM valt. Het strafrechtelijk gehandhaafde verbod om de telefoon van een ander af te tappen (art. 139c Sr) zou dan een inbreuk op het recht op meningsuiting opleveren. Hetzelfde geldt voor het verbod om met een technisch hulpmiddel gesprekken af te luisteren die in een woning of een besloten erf worden gevoerd (art. 139a Sr). Die uitleg zou in de tweede plaats betekenen dat een verbod om met technische hulpmiddelen signalen op te vangen die geen communicatieve functie hebben, eveneens onder art. 10 EVRM valt. Denkbaar is bijvoorbeeld dat het thans tot "gesprekken" beperkte verbod van art. 139a Sr wordt uitgebreid tot alle geluidsgolven die in een woning of besloten erf worden geproduceerd. Het registreren van het geluid van de stofzuiger en het scheerapparaat, van het ontkurken van de fles en het doortrekken van de WC, van de winden en de boeren die worden gelaten, levert ongetwijfeld nuttige of in elk geval interessante informatie op over het privéleven van een ander, maar waarom die informatiegaring door art. 10 EVRM beschermd zou moeten worden, valt niet goed in te zien. Een verdrag dat beoogt de vrijheid van de burger te beschermen, vraagt om een andere uitleg dan door de steller van het middel wordt voorgestaan.
13. Het voorgaande brengt mee dat het middel, dat klaagt over schending van art. 10 EVRM, hoe dan ook niet tot cassatie kan leiden. Toch maak ik, min of meer ten overvloede, over het daarin aangevoerde nog een enkele opmerking.
14. Het middel gaat uit van de opvatting dat inbreuken op het recht op vrije meningsuiting dienen te berusten op een wet in formele zin. Die opvatting miskent de "autonome" uitleg die het EHRM in constante jurisprudentie aan het begrip "law" in het EVRM heeft gegeven. (5) Het Voertuigreglement, meer in het bijzonder het daarin opgenomen radardetectieverbod, is gepubliceerd.(6) Dat verbod is gestoeld op art. 71 van de Wegenverkeerswet 1994. Aangenomen mag worden dat de Besluitgever met het daarin vervatte verbod binnen zijn regelgevende bevoegdheid is gebleven.(7) Ook de steller van het middel lijkt daarvan uit te gaan.(8) De verbodsbepaling heeft derhalve een basis in het nationale recht. Het radardetectieverbod is voorts "accessible en forseeable". Daarmee is aan de eis van het EVRM voldaan.
15. Voor zover bedoeld mocht zijn aan te voeren dat het verbod geen legitimate aim heeft en niet noodzakelijk is in een democratische samenleving, lijkt het dienstig om te citeren uit de Nota van Toelichting:
''Dit besluit strekt ertoe om radarontvangstapparaten te verbieden die geschikt zijn om de bestuurder te waarschuwen dat er een meting van de snelheid plaatsvindt. Het uitvoeren van snelheidscontroles vormt een essentieel onderdeel van de inspanningen van de overheid om de bestuurders van motorrijtuigen ertoe te brengen de geldende snelheidslimieten na te leven. Het overtreden van de snelheidslimieten leidt tot meer verkeersslachtoffers. De toepassing van de apparaten waarop dit verbod zich richt, zorgt voor een verminderde effectiviteit van deze controles en vormt aldus een gevaar voor de verkeersveiligheid.
(...)
Verenigbaarheid van het verbod met het supranationale recht
Zoals hierboven al is uiteengezet vormt het uitvoeren van snelheidscontroles een essentieel onderdeel van de inspanningen van de overheid om de bestuurders van motorrijtuigen ertoe te brengen de geldende snelheidslimieten na te leven. Omdat het overtreden van de snelheidslimieten tot meer verkeersslachtoffers leidt en de toepassing van radarverklikkers voor een verminderde effectiviteit van snelheidscontroles zorgt, is een verbod voor deze apparaten noodzakelijk uit het oogpunt van de verkeersveiligheid.
Voor een goede werking van de huidige snelheidscontroles is het nodig dat de burger niet altijd kan weten waar en wanneer deze controles plaatsvinden."
16. Gelet op de margin of appreciation die de Verdragssluitende Partijen is gegund, is er geen reden om aan te nemen dat de in de Nota van Toelichting gegeven rechtvaardiging niet door de Straatsburgse beugel zou kunnen. Dat in het buitenland onderzoeken zijn gedaan die niet hebben aangetoond dat het radardetectieverbod een bijdrage levert aan de verkeersveiligheid, kan hieraan niet afdoen. Het zou niet best zijn als een verbod eerst mag worden uitgevaardigd als het nut daarvan wetenschappelijk is aangetoond. Overigens merkt de minister nog op dat een dergelijk verbod in België, Denemarken, Frankrijk, Luxemburg en Zweden al van kracht is en dat dit verbod wordt overwogen in Duitsland en Groot-Brittannië. (9)
17. Het middel faalt.
18. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
19. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
1 Het eerste lid van art. 10 EVRM luidt in de Nederlandse vertaling: "Een ieder heeft recht op vrijheid van meningsuiting. Dit recht omvat de vrijheid een mening te koesteren en de vrijheid om inlichtingen of denkbeelden te ontvangen of te verstrekken, zonder inmenging van enig openbaar gezag en ongeacht grenzen. Dit artikel belet Staten niet radio-omroep-, bioscoop- of televisieondernemingen te onderwerpen aan een systeem van vergunningen."
2 Daarbij sluit aan dat het tegengaan van de verspreiding van vertrouwelijke informatie in het tweede lid van art. 10 EVRM als rechtvaardiging wordt opgevoerd voor het beperken van het recht op vrije meningsuiting.
3 EHRM 26 maart 1987, Serie A, 116. Zie ook Gaskin tegen het Verenigd Koninkrijk, EHRM 7 juli 1989, Serie A, 160. Vgl. Law and practice of the European Convention on Human Rights and the European Social Charter, Gomien, Harris en Zwaak, p. 293 ev. Op grond van andere verdragsbepalingen kan er wel een verplichting op de Staat liggen om informatie te verschaffen. Zie de zaak Gaskin, waarin die verplichting werd gebaseerd op art. 8 EVRM.
4 Ook door Uw Raad aangehaalt in HR 29 augustus 2006, NJ 2006, 486.
5 "In accordance with the law" moet ruim worden gezien: niet alleen law in de zin van een formele wet, maar ook jurisprudentie en ongeschreven recht kunnen daaronder vallen. Zie o.m. Het EVRM en het Nederlands strafprocesrecht, A.E. Hartveld, Hielkema, Keulen en Krabbe, 3e druk, p. 160 ev, Handboek EVRM, Deel 1 Algemene beginselen, Vandelanotte en Haeck, p. 125 ev.
6 Besluit van 3 november 2003, houdende wijziging van het Voertuigreglement tot opneming van een verbod voor radarontvangstapparaten, Stb. 2003, 464.
7 Dit lijkt impliciet besloten te liggen in HR 29 augustus 2006, NJ 2006, 486 en HR 29 augustus 2006, NS 2006, 330, waarin Uw Raad kennelijk geen reden zag om art. 5.1.6 Voertuigreglement ambtshalve onverbindend te verklaren. Het EHRM respecteert in beginsel de uitleg die de nationale rechter aan het nationale recht heeft gegeven.
8 Over schending van art. 7 Grondwet wordt niet geklaagd. Als ervan uitgegaan moet worden dat art. 7 Grondwet even ruim moet worden uitgelegd als de steller van het middel ten aanzien van art. 10 EVRM verdedigt, is sterk de vraag of art. 71 WVW 1994 wel een voldoende specifieke grondslag biedt voor een inbreuk op art. 7 Grondwet.
9 P. 5 Nota van Toelichting.
Uitspraak 08‑04‑2008
Inhoudsindicatie
Radardetectieverbod en art. 10 EVRM. Het middel berust op de opvatting dat het ontvangen van uitgezonden elektromagnetische golven die uitsluitend dienen tot registratie van te snel rijdende voertuigen, valt onder de bescherming van art. 10 EVRM. Deze opvatting is onjuist. Zulke golven bevatten immers geen inlichtingen of denkbeelden – in de authentieke verdragstalen: “information and ideas” onderscheidelijk “des information et des idées” – i.d.z.v. art. 10.1 EVRM.
8 april 2008
Strafkamer
nr. 03362/06
SM/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 14 juli 2006, nummer 23/005750-05, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Amsterdam, sector Kanton, locatie Hilversum, van 28 oktober 2005 - de verdachte ter zake van "overtreding van het bepaalde bij artikel 5.1.6. van het Voertuigreglement" veroordeeld tot een geldboete van driehonderd euro, subsidiair zes dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met verbeurdverklaring zoals in het arrest omschreven.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.L.M. van der Voet, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Bewezenverklaring
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 22 juni 2004 te Hilversum als bestuurder van een motorrijtuig daarmee heeft gereden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, het Melkpad, terwijl in dat motorrijtuig een radarontvangstapparaat aanwezig was dat geschikt was om de aanwezigheid aan te tonen van een apparaat dat tot doel had om een overschrijding van de maximumsnelheid vast te stellen."
4. Beoordeling van het middel
4.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof het verweer dat het radardetectorverbod van art. 5.1.6 Voertuigreglement in strijd is met art. 10, eerste lid, EVRM, ten onrechte althans onvoldoende gemotiveerd heeft verworpen.
4.2. Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"Gevoerd verweer - strijdigheid van het radardetectorverbod met artikel 10 EVRM
Verdachte heeft een verweer gevoerd als weergegeven in zijn pleitnota, in essentie er op neer komend dat artikel 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), dat het recht op vrije meningsuiting en informatievergaring beschermt, ook betrekking heeft op de ontvangst van informatie in de vorm van elektromagnetische golven afkomstig van de radarinstallatie, waaruit blijkt op welke plaats een actuele radarsnelheidscontrole plaatsvindt. Het radardetectorverbod belemmert hem in de vergaring van deze informatie en is derhalve in strijd met artikel 10 EVRM en daardoor nietig. Verdachte bepleit dan ook ontslag van alle rechtsvervolging en teruggave van de inbeslaggenomen radardetector.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende. Ongeacht of het ontvangen van radarstralen door een radardetector het ontvangen van informatie betreft, als bedoeld in artikel 10 EVRM, faalt het beroep op genoemde bepaling reeds omdat het zogenaamde radardetectorverbod, als neergelegd in artikel 5.1.6. van het Voertuigreglement juncto artikel 71 van de Wegenverkeerswet, is toegelaten op grond van het tweede lid van artikel 10 EVRM. Het verbod is, zoals hiervoor weergegeven, voorzien bij wet en is in een democratische samenleving noodzakelijk in het belang van de openbare veiligheid, in het bijzonder de verkeersveiligheid. Het verweer wordt derhalve verworpen."
4.3.1. Art. 10 EVRM luidt - in de Nederlandse vertaling
- als volgt:
"1. Een ieder heeft recht op vrijheid van meningsuiting. Dit recht omvat de vrijheid een mening te koesteren en de vrijheid om inlichtingen of denkbeelden te ontvangen of te verstrekken, zonder inmenging van enig openbaar gezag en ongeacht grenzen. Dit artikel belet Staten niet radio-omroep-, bioscoop- of televisieondernemingen te onderwerpen aan een systeem van vergunningen.
2. Daar de uitoefening van deze vrijheden plichten en verantwoordelijkheden met zich brengt, kan zij worden onderworpen aan bepaalde formaliteiten, voorwaarden, beperkingen of sancties, die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de nationale veiligheid, territoriale integriteit of openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen, om de verspreiding van vertrouwelijke mededelingen te voorkomen of om het gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht te waarborgen."
4.3.2. Art. 5.1.6 Voertuigreglement luidt als volgt:
"Het is de bestuurder van een motorrijtuig verboden daarmee te rijden en de eigenaar of houder verboden daarmee te laten rijden, indien in of aan het motorrijtuig een radarontvangstapparaat aanwezig is, dat geschikt is om de aanwezigheid aan te tonen van een apparaat dat tot doel heeft om een overschrijding van de maximumsnelheid vast te stellen."
4.4. De nota van toelichting bij het Besluit van 3 november 2003, houdende wijziging van het Voertuigreglement tot opneming van een verbod voor radarontvangstapparaten (Stb. 2003, 464) houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"Aangezien radarverklikkers werken door middel van het ontvangen van bepaalde elektromagnetische golven is ook bezien of er geen strijd kan ontstaan met het bepaalde in artikel 10 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Op grond van dit artikel heeft een ieder het recht op vrijheid van meningsuiting. Dit recht omvat mede de vrijheid om inlichtingen of denkbeelden te ontvangen of te verstrekken. Dit recht strekt evenwel niet zo ver dat ook aan de ontvangst van niet voor ontvangst bestemde elektromagnetische golven bescherming wordt verleend. Het gaat hierbij om van iedere inhoudelijke informatie gespeende signalen, die uitsluitend dienen tot registratie van te snel rijdende voertuigen.
De enige informatie die uitgaat van de signalen is dat er op een bepaalde plek snelheidscontroles worden verricht, en daarvan is het nu juist de bedoeling dat die informatie niet voor het publiek toegankelijk is."
4.5. Het middel berust op de opvatting dat het ontvangen van uitgezonden elektromagnetische golven die uitsluitend dienen tot registratie van te snel rijdende voertuigen, valt onder de bescherming van art. 10 EVRM. Deze opvatting is onjuist. Zulke golven bevatten immers geen inlichtingen of denkbeelden - in de authentieke verdragstalen: "information and ideas" onderscheidenlijk "des informations et des idées" - in de zin van art. 10, eerste lid, EVRM.
4.6. Het Hof heeft het verweer dus terecht verworpen. Dat brengt mee dat de rechtsklacht ongegrond is en dat de motiveringklacht geen bespreking behoeft.
5. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 8 april 2008.
Beroepschrift 03‑05‑2007
HOGE RAAD DER
NEDERLANDEN
Dossier | : | [verdachte] / OM |
Advocaat | : | mr M.L.M. van der Voet |
Griffienummer | : | 03362/06 |
SCHRIFTUUR: houdende een middel van cassatie in de zaak van
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1964 te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres]
Rekwirant van cassatie van een hem betreffend arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, uitgesproken op 14 juli 2006 onder parketnummer 23-005.750-05.
Middel
Het recht is geschonden en/of vormen zijn verzuimd waarvan niet-naleving nietigheid meebrengt.
In het bijzonder zijn de artikelen 348, 350, 358, 359 en 415 Sv alsmede artikel 10 EVRM geschonden, nu het hof ten onrechte het verweer, inhoudende dat het radardetectorverbod (artikel 5.1.6. Voertuigreglement) in strijd is met artikel 10 lid 1 EVRM, heeft verworpen althans de verwerping van het verweer onvoldoende heeft gemotiveerd.
Toelichting
Artikel 5.1.6. Voertuigreglement luidt als volgt:
Het is de bestuurder van een motorrijtuig verboden daarmee te rijden en de eigenaar of houder verboden daarmee te laten rijden, indien in of aan het motorrijtuig een radarontvangstapparaat aanwezig is, dat geschikt is om de aanwezigheid aan te tonen van een apparaat dat tot doel heeft om een overschrijding van de maximumsnelheid vast te stellen.
Dit artikel is ingevoerd bij Besluit van 3 november 2003, houdende wijziging van het Voertuigreglement tot opneming van een verbod voor radarontvangstapparaten (Stb. 2003, 464 i.w.g. 1 januari 2004).
Blijkens de Nota van toelichting is de grondslag voor dit verbod gelegen in artikel 71 van de Wegenverkeerswet 1994.
Artikel 71 van de Wegenverkeerswet 1994 luidt als volgt:
Bij algemene maatregel van bestuur worden regels vastgesteld omtrent:
- a.
de eisen waaraan moet worden voldaan met betrekking tot voertuigen waarmee over de weg wordt gereden;
- b.
de inrichting van voertuigen die op de weg staan.
Bij ministeriële regeling kunnen ter uitvoering van die regels voorschriften worden vastgesteld.
Rekwirant heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat dit radardetectorverbod strijdig is met het in artikel 10 lid 1 EVRM neergelegde recht om zonder inmenging van enig openbaar gezag inlichtingen te ontvangen. Hij heeft daartoe onder meer aangevoerd:
‘Een radardetector is niets meer dan een radiogolfontvanger en kan dit signaal opvangen en zet dit om in een waarschuwingssignaal. Een inlichting die de gebruiker informeert. In (de Nota van toelichting bij) het Besluit wordt dit ook zo door de overheid (Minister van Verkeer en Waterstaat) omschreven:
‘Snelheidscontrole met radars werkt via het projecteren van bepaalde electromagnetische golven op voertuigen. Zo 'n straal wordt door voertuigen, die zich binnen een bepaalde afstand van de radar bevinden gereflecteerd en geretourneerd naar de radar. Het gereflecteerde signaal wordt vervolgens omgezet in een frequentie waarvan de hoogte proportioneel samenhangt met de snelheid van het voertuig. De radar bepaalt de snelheid aan de hand van het verschil in frequentie tussen het gereflecteerde en het originele signaal. Een radarverklikker in een voertuig registreert deze uitgezonden en gereflecteerde signalen en geeft vervolgens een waarschuwingssignaal.’
De overheid erkent in deze dat de elektromagnetische golven door een radardetector wordt omgezet in een waarschuwingssignaal, oftewel een inlichting. Door dit signaal wordt een bestuurder geïnformeerd dan wel ingelicht dat er in de buurt een elektromagnetische golf met een bepaalde frequentie wordt uitgezonden.
…
Door de waarschuwingstoon kan de gebruiker vaststellen of er inderdaad een snelheidscontrole is en kan hij, afgezien van het eventueel aanpassen van de snelheid, anderen ook informeren en dan noem ik met name de radiostations en websites als Flitsservice.nl.
…
Het is tot op heden niet verboden om snelheidscontrolelokaties te verzamelen en mensen te informeren waar snelheidscontroles zijn. Naar aanleiding van vragen uit de Tweede Kamer (Kamerstukken 2002–2003 Hand. 1337 en 1546) blijkt ook dat deze vormen van informatieverzameling en verstrekking niet verboden kunnen worden. De Minister zegt hierover in haar antwoorden dat er in deze situaties wel sprake zou zijn van strijd met artikel 10 EVRM. Dus als ik mij als bestuurder informeer via de radio, internet en via nieuwe technieken zoals GPS en meegestuurde GPS lokaties via radiostations en die op te halen zijn via internet, dan mag dat, want volgens de redenatie van de Minister zou het verbieden hiervan wel in strijd zijn met het EVRM. Kunt u mij uitleggen waarin een radardetector anders is? De DeeJee op de radio waarschuwt mij, de detector waarschuwt mij.
De overheid heeft daarnaast tot op heden geen enkel onderbouwd argument weten te produceren, behalve de onbewijsbare stelling:
‘Omdat het overtreden van de snelheidslimieten tot meer verkeersslachtoffers leidt en de toepassing van radarverklikkers voor een verminderde effectiviteit van snelheidscontroles zorgt, is een verbod voor deze apparaten noodzakelijk uit het oogpunt van de verkeersveiligheid.’
Er is geen enkel onderzoek gedaan door de overheid of radardetectors bijdragen aan verkeersonveiligheid.
…
Uit het buitenland zijn er wel diverse onderzoeken bekend waarin telkens blijkt dat radardetector bezitters relatief gezien minder ongelukken veroorzaken dan niet bezitters.
…
De claim van de overheid baseert zich op een veronderstelling, zonder daar feitelijke onderbouwing tegenover te zetten.
…
Feit is dat er geen enkele relatie is aangetoond tussen het gebruiken en bezitten van een detector en ongevalsrisico. Sterker, de onderzoeken uit het buitenland die er wel zijn zeggen juist het tegendeel!
Het detectorverbod is derhalve zonder enige onderbouwing en in strijd met artikel 10 EVRM. Ik heb het fundamentele recht mijzelf op welke wijze dan ook te informeren naar de aanwezigheid van welk signaal dan ook
…
De overheid bemoeit zich met het vrijelijk kunnen ontvangen van signalen, ongeacht de inhoud hiervan. Artikel 10 EVRM is er juist om deze bemoeienis te voorkomen. De enige grond waarop en wanneer de overheid mag ingrijpen staat omschreven in lid 2 van art. 10 EVRM. Gezien het feit dat er geen totaal verbod (is) op verspreiding van controlelokaties kan hierop geen beroep worden gedaan.
Dit besluit is derhalve in strijd met het EVRM en daardoor nietig.’
Het hof heeft het verweer verworpen met de volgende overweging:
‘Ongeacht of het ontvangen van radarstralen door een radardetector het ontvangen van informatie betreft, als bedoeld in artikel 10 EVRM, faalt het beroep op genoemde bepaling reeds omdat het zogenaamde radardetectorverbod, als neergelegd in artikel 5.1.6. van het Voertuigreglement juncto artikel 71 van de Wegenverkeerswet, is toegelaten op grond van het tweede lid van artikel 10 EVRM. Het verbod is, zoals hiervoor weergegeven, voorzien bij wet en is in een democratische samenleving noodzakelijk in het belang van de openbare veiligheid, in het bijzonder de verkeersveiligheid.’
Het hof laat derhalve in het midden of art. 10 lid 1 EVRM tevens ziet op het ontvangen van radarstralen als hier bedoeld en stelt dat het radardetectorverbod hoe dan ook is toegelaten op grond van het tweede lid van art 10 EVRM nu er een wettelijke voorziening is en het in het belang van de openbare veiligheid is.
Het hof geeft hiermee mijns inziens blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
Wettelijke voorziening:
Het radardetectorverbod is geregeld bij algemene maatregel van bestuur. De Minister verwijst naar art. 71 WVW voor de grondslag.
Het moge zo zijn dat dit artikel de grondslag vormt voor voorschriften m.b.t. bouw, inrichting, staat van onderhoud en gebruikerseisen (zie wetsontwerp 22030 2e kr, 1990–1991, MvT (nr 3) pag 112), uit de wetsgeschiedenis blijkt niet dat de wetgever daarmee voor ogen heeft gehad voor de Minister de mogelijkheid te creëren om via dit artikel de werking van art. 10 lid 1 EVRM in te perken. Integendeel, er is vanuit de 2e Kamer twijfel over de wenselijkheid om via art. 71 WVW het primaat van de formele wet te zeer te verlaten (zie wetsontwerp 22030 2e kr, 1991–1992, MvA (nr 6 pag 2–6).
Ook de Minister gaat er blijkens de Nota van toelichting bij het Besluit van 3 november 2003 kennelijk niet van uit dat zij de bevoegdheid heeft via art. 71 WVW art. 10 EVRM in te perken nu zij ten aanzien van andere detectiesystemen overweegt:
‘Met dit besluit worden alleen detectiesystemen verboden die werken door middel van radarontvangst. Er zijn meer apparaten die geschikt zijn om de bestuurder te waarschuwen dat er een meting van de snelheid plaatsvindt. Te denken valt bijvoorbeeld aan bepaalde (satelliet)navigatiesystemen die zijn voorzien van informatie over de posities van vaste snelheidscontroles, maar ook aan radio 's en dergelijke. Het verbieden van dergelijke apparaten is niet gewenst. Of het melden van snelheidscontroles via deze apparaten verboden dient te worden is nog onderwerp van nader onderzoek. Indien hiertoe zou worden overgegaan dan zou dit op het niveau van een wet in formele zin moeten worden geregeld.’
Dat de Minister heeft gemeend dat zij ten aanzien van radardetectoren wel de bevoegdheid had middels een amvb een verbod in te stellen is kennelijk gelegen in het feit dat zij er bij de invoering van dit verbod van uit is gegaan dat het door art. 10 lid 1 EVRM gewaarborgde recht niet ziet op de ontvangst van de hier bedoelde radarstralen:
‘Het gaat hierbij om van iedere inhoudelijke informatie gespeende signalen, die uitsluitend dienen tot registratie van te snel rijdende voertuigen. De enige informatie die uitgaat van de signalen is dat er op een bepaalde plek snelheidscontroles worden verricht, en daarvan is het nu juist de bedoeling dat die informatie niet voor het publiek toegankelijk is. (NvT)’
De conclusie dringt zich derhalve op dat als het ontvangen van radarstralen door een radardetector wel degelijk het ontvangen van informatie als bedoeld in art. 10 EVRM zou betreffen— zoals door rekwirant is betoogd— het radardetectorverbod volgens de wetgever, althans de Minister, middels formele wet zou moeten worden geregeld. In dat geval is mijns inziens art. 5.1.6. Voertuigreglement onverbindend.
Nu het hof in zijn overweging in het midden laat dat art. 10 lid 1 EVRM ziet op het ontvangen van radarstralen en dit derhalve niet uitsluit valt dan ook niet in te zien dat art. 5.1.6. Voertuigreglement juncto art. 71 WVW een wettelijke voorziening is als bedoeld in art. 10 lid 2 EVRM.
Noodzakelijk in het belang van de openbare veiligheid, in het bijzonder de verkeersveiligheid:
De Minister antwoordt op desbetreffende schriftelijke vragen van Tweede Kamerlid Oplaat onder meer het volgende:
‘Er heeft in Nederland geen onderzoek plaatsgevonden naar de invloed van het gebruik van radardetectoren op de verkeersveiligheid. Dat is ook niet nodig.
(Hand. Tweede Kamer, 2002–2003, aanhangsel nr 1337)’
Rekwirant heeft in hoger beroep gesteld dat in het buitenland, met name Australië, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten wel onderzoeken zijn verricht naar de invloed van het gebruik van radardetectoren op de verkeersveiligheid. Uit deze onderzoeken blijkt niet dat de verkeersveiligheid nadelig wordt beïnvloed door het gebruik van radardetectoren (zie in dit verband: Yankelovich Clancy Schulman: radar detector study, mei 1987; Mori: radar detector survey, mei 2001, Australian Drivers Rights Association: Radar detector use, maart 2000). In het licht van deze onderzoeken is de opvatting van de minister niet begrijpelijk, temeer daar veel landen tot op heden ervoor hebben gekozen het radardetectorverbod niet in te voeren. Zonder nader (Nederlands) onderzoek is de stelling dat de verkeersveiligheid nadelig wordt beïnvloed door het gebruik van radardetectoren niet houdbaar. Waardoor de overweging van het hof, dat het radardetectorverbod noodzakelijk is in het belang van de verkeersveiligheid, feitelijke grondslag mist.
In ieder geval gaat het hof niet inhoudelijk in op het nadrukkelijk voorgedragen en gemotiveerde verweer van rekwirant dat niet is aangetoond dat het aanwezig hebben van een radardetector de verkeersveiligheid nadelig beïnvloedt. Reeds hierom is de verwerping van het verweer onvoldoende gemotiveerd.
Overigens is ten aanzien van het gehele verweer, inhoudende dat het detectieverbod nietig althans onverbindend is wegens strijd met art. 10 lid 1 EVRM, de motivering van de verwerping dermate kort door de bocht dat daarmee niet wordt voldaan aan de eisen die het Europees Hof aan de rechter stelt bij de motivering van een beperking van art. 10 lid 1 EVRM (vgl. EHRM 9 januari 1995 NCJM 20-4 (1995)).
Rekwirant verzoekt Uw Edelhoogachtbaar College het door hem bestreden arrest d.d. 14 juli 2006 van het Gerechtshof te Amsterdam te vernietigen en betreffende de verdere afhandeling te beslissen.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr M.L.M. van der Voet, kantoorhoudende te (1071 VG) Amsterdam aan de Roelof Hartstraat nr. 31, die bij deze verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gemachtigd door rekwirant van cassatie
Amsterdam, 3 mei 2007
M.L.M. van der Voet