HR, 04-12-2007, nr. 03087/06
ECLI:NL:PHR:2007:BB7094
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
04-12-2007
- Zaaknummer
03087/06
- LJN
BB7094
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2007:BB7094, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 04‑12‑2007; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:BB7094
ECLI:NL:PHR:2007:BB7094, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 04‑12‑2007
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2007:BB7094
- Vindplaatsen
Uitspraak 04‑12‑2007
Inhoudsindicatie
Verbeterde lezing. Middel kan niet tot cassatie leiden.
4 december 2007
Strafkamer
nr. 03087/06
LBS/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 2 januari 2006, nummer 22/002983-05, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] in het jaar 1961, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage van 27 april 2005 - de verdachte ter zake van 1. "zware mishandeling" en 2. (de Hoge Raad leest:) "bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht" veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig weken waarvan vijftien weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Een vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf is door het Hof afgewezen.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M. van Stratum, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en tot vermindering van de opgelegde straf.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden.
3.2. De verdachte heeft op 4 januari 2006 beroep in cassatie ingesteld. De stukken zijn op 9 november 2006 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot strafvermindering.
4. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt het vorenoverwogene mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze 29 weken, waarvan 15 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 4 december 2007.
Conclusie 04‑12‑2007
Inhoudsindicatie
Verbeterde lezing. Middel kan niet tot cassatie leiden.
Nr. 03087/06
Mr Machielse
Zitting 9 oktober 2007
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het Gerechtshof te 's-Gravenhage heeft verdachte op 2 januari 2006 voor 1 primair. "Zware mishandeling" en 2. "Bedreiging met zware mishandeling" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig weken, waarvan vijftien weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft het hof de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde straf afgewezen.
2. Mr. M. van Stratum, advocaat te 's-Gravenhage, heeft tijdig beroep in cassatie ingesteld en heeft een schriftuur ingezonden, houdende twee middelen van cassatie.
3.1. Het eerste middel klaagt over schending van de redelijke termijn in de cassatiefase omdat tussen het instellen van het cassatieberoep en de ontvangst van de stukken ter administratie van de Hoge Raad meer dan acht maanden zijn verstreken.
3.2. Het cassatieberoep is ingesteld op 4 januari 2006. De stukken zijn bij de Hoge Raad ontvangen op 9 november 2006. Aldus is de door de Hoge Raad gestelde termijn van acht maanden overschreden. Een bijzonder voortvarende behandeling binnen zestien maanden behoort niet (meer) tot de mogelijkheden. Het verzuim dient te leiden tot strafvermindering.
Het middel slaagt.
4.1. Het tweede middel klaagt over de kwalificatie van het onder 2 bewezenverklaarde. Nu uit de bewijsmiddelen blijkt dat het gebaar en de mededeling van de verdachte zijn gericht op de dood en niet op zware mishandeling, had het hof het feit moeten kwalificeren als bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
4.2. Onder 2 is bewezenverklaard:
"hij op 07 augustus 2004 te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg, [slachtoffer] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met zijn, verdachtes, hand een snijdende beweging langs zijn, verdachtes, keel gemaakt en (daarbij) deze dreigend de woorden toegevoegd: "Ik ga je vermoorden, er is niemand die mij kan tegenhouden."
4.3. Het hof heeft het feit inderdaad gekwalificeerd als bedreiging met zware mishandeling, terwijl in de bewijsmiddelen de omschrijvingen zoals bewezenverklaard staan opgenomen (bewijsmiddelen 8 en 9). Deze mededeling en het gebaar kunnen bezwaarlijk anders worden opgevat dan als bedreiging tegen het leven gericht.
Het middel klaagt daarover terecht, maar primair stel ik mij op het standpunt dat de verdachte geen redelijk belang heeft bij vernietiging, omdat dit slechts tot een verandering van de kwalificatie zou leiden zonder dat een andere - van een lichtere strafbedreiging voorziene - strafbepaling daardoor van toepassing zou worden.(1)
Wel stel ik voor de uitspraak verbeterd te lezen. Abusievelijk is "enig misdrijf tegen het leven gericht" weggestreept, terwijl "althans met zware mishandeling" weggestreept had moeten worden, op welke fout verder in het arrest, bij de kwalificatie en de strafmotivering, wordt voortgebouwd. Op bedreiging tegen het leven gericht is hetzelfde strafmaximum gesteld als op bedreiging met zware mishandeling. In de strafmotivering herhaalt het hof de (foutieve) kwalificatie, maar voegt daarna er meteen aan toe dat het hof de verdachte met name het eerste feit, de zware mishandeling, zwaar aanrekent. De straf is voornamelijk gebaseerd op het onder 1 primair bewezenverklaarde, waardoor een andere kwalificatie van feit 2 hoogstwaarschijnlijk niet tot andere en zeker niet tot een lagere straf zou hebben geleid. Nu de ernst van het feit en de aard daardoor niet in voor verdachte gunstige zin worden aangetast kan de Hoge Raad de bewezenverklaring, de kwalificatie en het zinnetje in de strafmotivering verbeterd lezen, nu er kennelijk sprake is van een misslag, een repeterende fout. Daarna mist het middel feitelijke grondslag.(2)
5. Het eerste middel slaagt. Het tweede middel faalt na verbeterde lezing van de bestreden uitspraak. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
6. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend ten aanzien van de duur van de opgelegde sanctie, met zodanige vermindering van de sanctie dat de inbreuk op verdachtes recht op berechting binnen een redelijke termijn in voldoende mate wordt gecompenseerd.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 Vgl. HR 11 april 1995, NJ 1995, 565; HR 10 april 2001, LJN ZD1965 (nr. 01713/99, niet gepubliceerd) en HR 13 mei 2003, LJN AF5702 (nr 01769/02, deels gepubliceerd in NJ 2003, 460).
2 Vgl. HR 14 januari 2003, LJN AE9675; HR 13 september 2005, NJ 2006, 260; HR 19 september 2006, LJN AX9403 (nr. 02584/05, niet gepubliceerd); HR 17 oktober 2006, LJN AY7770; HR 12 juni 2007, LJN BA2571 en HR 26 juni 2007, LJN BA3621.