HR, 27-11-2007, nr. 03056/06
ECLI:NL:PHR:2007:BB6355
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
27-11-2007
- Zaaknummer
03056/06
- LJN
BB6355
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2007:BB6355, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 27‑11‑2007; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:BB6355
ECLI:NL:PHR:2007:BB6355, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 27‑11‑2007
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2007:BB6355
Beroepschrift, Hoge Raad, 19‑03‑2007
- Vindplaatsen
Uitspraak 27‑11‑2007
Inhoudsindicatie
Bij het bestreden arrest heeft het Hof de tul gelast van een voorwaardelijke straf bij gelegenheid van een veroordeling wegens een door verdachte in de proeftijd begaan strafbaar feit. In een eerdere beschikking had de meervoudige kamer van de Rb te Haarlem de proeftijd verlengd na een vordering van het OM tot tul van diezelfde voorwaardelijke straf wegens overtreding van de bijzondere voorwaarde. Het middel miskent dat noch art. 14g Sr, noch enige andere rechtsregel eraan in de weg staat dat het OM t.z.v. een voorwaardelijke veroordeling waarvan eerder wegens overtreding van een bijzondere voorwaarde bij rechterlijke beslissing de proeftijd is verlengd, alsnog de tul vordert wegens overtreding van de algemene voorwaarde, te weten het in de proeftijd plegen van een strafbaar feit, en dat op die vordering door de rechter, onverminderd het bepaalde in art. 14f Sr, enige in het 1e en 2e lid van art. 14g Sr bedoelde beslissing wordt gegeven.
27 november 2007
Strafkamer
nr. 03056/06
IC/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 7 juni 2006, nummer 22/000807-05, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Dordrecht van 26 januari 2005 - de verdachte ter zake van "diefstal, gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan andere deelnemers aan het misdrijf de vlucht mogelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen" veroordeeld tot twee maanden gevangenisstraf. Voorts heeft het Hof de tenuitvoerlegging gelast van een voorwaardelijk opgelegde straf, waarbij de bevolen tenuitvoerlegging van vier maanden gevangenisstraf is vervangen door een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. E. Kolokatsi, advocaat te Amersfoort, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsvrouwe op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof het verweer van de raadsvrouwe inhoudende dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering tot tenuitvoerlegging heeft verworpen op gronden die deze verwerping niet kunnen dragen.
3.2. De bestreden uitspraak houdt ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging onder meer het volgende in:
"Bij vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank te Haarlem van 14 juli 2003 is de verdachte onder meer veroordeeld tot vier maanden gevangenisstraf, met bevel dat die gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en onder de bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd van twee jaren zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen gegeven door of namens Reclassering Nederland.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg ingediende vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet-tenuitvoergelegde straf, in dier voege dat de advocaat-generaal in plaats van de gevangenisstraf, oplegging van een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 240 uren heeft gevorderd, op grond dat de verdachte de hiervoor bedoelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
Bij - door de raadsvrouw overlegde - beslissing van de meervoudige kamer van de rechtbank te Haarlem van 27 juni 2005 onder parketnummer 15-000668-03 is de proeftijd van de hiervoor genoemde voorwaardelijke veroordeling verlengd met één jaar.
Ter terechtzitting in hoger beroep is door de raadsvrouw betoogd - kort en zakelijk weergegeven - dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in de vordering tot tenuitvoerlegging, nu er reeds een onherroepelijk geworden beslissing omtrent die vordering is genomen.
Het Hof is van oordeel dat de omstandigheid dat de proeftijd van de onderhavige voorwaardelijke veroordeling reeds bij rechterlijke beslissing door een ander college is verlengd, niet in de weg behoeft te staan aan het gelasten van de thans gevorderde tenuitvoerlegging, aangezien verdachtes belangen hierdoor in casu niet worden geschaad. Dit zou slechts anders zijn indien het gelasten van de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf tot gevolg zou hebben dat zij meer dan één maal zou worden geëxecuteerd. Het Hof verwerpt het verweer van de raadsvrouw.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. Immers, heeft de verdachte het in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde feit begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
Het geven van een last tot tenuitvoerlegging is derhalve gerechtvaardigd."
3.3. De procesgang komt in deze zaak op het volgende neer. Bij het bestreden arrest heeft het Hof de tenuitvoerlegging gelast van een voorwaardelijke straf bij gelegenheid van een veroordeling wegens een door de verdachte in de proeftijd begaan strafbaar feit. In een eerdere beschikking had de meervoudige kamer van de Rechtbank te Haarlem de proeftijd verlengd na een vordering van het Openbaar Ministerie tot tenuitvoerlegging van diezelfde voorwaardelijke straf wegens overtreding van de bijzondere voorwaarde.
3.4. Het middel miskent dat noch art. 14g Sr, noch enige andere rechtsregel eraan in de weg staat dat het openbaar ministerie ter zake van een voorwaardelijke veroordeling waarvan eerder wegens overtreding van een bijzondere voorwaarde bij rechterlijke beslissing de proeftijd is verlengd, alsnog de tenuitvoerlegging vordert wegens overtreding van de algemene voorwaarde, te weten het in de proeftijd plegen van een strafbaar feit, en dat op die vordering door de rechter, onverminderd het bepaalde in art. 14f Sr, enige in het eerste en tweede lid van art. 14g Sr bedoelde beslissing wordt gegeven.
3.5. Het middel faalt derhalve.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 27 november 2007.
Conclusie 27‑11‑2007
Inhoudsindicatie
Bij het bestreden arrest heeft het Hof de tul gelast van een voorwaardelijke straf bij gelegenheid van een veroordeling wegens een door verdachte in de proeftijd begaan strafbaar feit. In een eerdere beschikking had de meervoudige kamer van de Rb te Haarlem de proeftijd verlengd na een vordering van het OM tot tul van diezelfde voorwaardelijke straf wegens overtreding van de bijzondere voorwaarde. Het middel miskent dat noch art. 14g Sr, noch enige andere rechtsregel eraan in de weg staat dat het OM t.z.v. een voorwaardelijke veroordeling waarvan eerder wegens overtreding van een bijzondere voorwaarde bij rechterlijke beslissing de proeftijd is verlengd, alsnog de tul vordert wegens overtreding van de algemene voorwaarde, te weten het in de proeftijd plegen van een strafbaar feit, en dat op die vordering door de rechter, onverminderd het bepaalde in art. 14f Sr, enige in het 1e en 2e lid van art. 14g Sr bedoelde beslissing wordt gegeven.
Nr. 03056/06
Mr. Knigge
Zitting: 25 september 2007
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Verdachte is door het Gerechtshof te 's-Gravenhage bij arrest van 7 juni 2006 wegens "diefstal, gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan andere deelnemers aan het misdrijf de vlucht mogelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen" veroordeeld tot twee maanden gevangenisstraf. Voorts heeft het Hof de tenuitvoerlegging gelast van een voorwaardelijk opgelegde straf, waarbij de bevolen tenuitvoerlegging van vier maanden gevangenisstraf is vervangen door een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.
2. Namens verdachte heeft mr. E. Kolokatsi, advocate te Amersfoort, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel behelst de klacht dat het Hof het verweer van de raadsvrouw, inhoudende dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering tot tenuitvoerlegging, zonder nadere motivering heeft verworpen dan wel heeft verworpen op gronden die deze verwerping niet kunnen dragen. 's Hofs arrest is in zoverre niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
4. De procesgang is, voor zover hier van belang, als volgt geweest:
a. Bij vonnis van de Rechtbank te Haarlem van 14 juli 2003 onder parketnummer 15/000668-03 is de verdachte onder meer veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, onder de bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens Reclassering Nederland, zolang deze instelling dit, in overleg met de officier van justitie te Haarlem, noodzakelijk oordeelt (hierna: zaak A);
b. Bij inleidende dagvaarding (parketnummer 11/500048-05) is de verdachte gedagvaard om ter zake van - kort gezegd - diefstal, gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen op 14 januari 2005, terecht te staan ter terechtzitting van de Politierechter te Dordrecht van 26 januari 2005 (hierna: zaak B);
c. Voorts is de verdachte bij oproeping (parketnummer 15/000668-03) voor diezelfde terechtzitting opgeroepen voor de behandeling van de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd in zaak A vanwege schending van de algemene voorwaarde;
d. De Politierechter te Dordrecht heeft de verdachte bij vonnis van 26 januari 2005 in zaak B veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden en de tenuitvoerlegging gelast van de voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd in zaak A;
e. Door de verdachte is op 3 februari 2005 hoger beroep ingesteld tegen dat vonnis (in zaak B);
f. De meervoudige strafkamer van de Rechtbank te Haarlem heeft op 27 juni 2005 in zaak A de proeftijd van de voorwaardelijke gevangenisstraf verlengd met één jaar wegens schending van eerdergenoemde bijzondere voorwaarde(1);
g. Het Hof te 's-Gravenhage heeft bij arrest van 7 juni 2006 in zaak B de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden en de tenuitvoerlegging gelast van de voorwaardelijk opgelegde straf in zaak A, waarbij de bevolen tenuitvoerlegging van vier maanden gevangenisstraf is vervangen door een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis;
h. Namens de verdachte is in zaak B op 13 juni 2006 beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het Hof. Tegen dit arrest is het onderhavige cassatieberoep gericht.
5. Tegen de vordering tot tenuitvoerlegging voert de raadsvrouw het volgende aan:
"Gaarne verzoek ik Uw Hof de A-G niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering tot tenuitvoerlegging van 4 maanden voorwaardelijke gevangenisstraf in de zaak met parketnummer 15/000668-03 in verband met het feit dat reeds bij onherroepelijk geworden rechterlijke beslissing d.d. 27 juni 2005 door de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Haarlem is beslist over deze vordering. In die beslissing na voorwaardelijke veroordeling (die ter gelegenheid van de zitting van heden is overgelegd aan Uw Hof) heeft de Rechtbank besloten de proeftijd met 1 jaar te verlengen. In dit verband zij verwezen naar de beslissing van de HR d.d. 9 december 2003, NBSTRAF 2004/7, die is aangehecht aan deze pleitnota.
Daarnaast verzoek ik u het vonnis van de Politierechter te Dordrecht d.d. 26 januari 2005 te vernietigen voor wat betreft de daarin gegeven last tot tenuitvoerlegging van de vier maanden voorwaardelijke gevangenisstraf in de zaak met parketnummer 15/000668-03 om te voorkomen dat twee inhoudelijk tegenstrijdige vonnissen naast elkaar blijven bestaan en cliënt alsdan het risico loopt alsnog met executie van genoemde vier maanden te worden geconfronteerd op basis van het oudste vonnis van de Politierechter Dordrecht en te doen wat die lagere rechter had behoren te doen, te weten: beslissen dat de vordering tenuitvoerlegging alsnog wordt afgewezen (...) dan wel beslissen zoals de rechtbank Haarlem op 27 juni 2005 gedaan heeft, te weten verlenging van de proeftijd met 1 jaar (...)."
6. Het Hof heeft in het bestreden arrest het volgende overwogen en beslist:
"Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank te Haarlem van 14 juli 2003 is de verdachte onder meer veroordeeld tot vier maanden gevangenisstraf, met bevel dat die gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en onder de bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd van twee jaren zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen gegeven door of namens Reclassering Nederland.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg ingediende vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet-tenuitvoergelegde straf, in dier voege dat de advocaat-generaal in plaats van de gevangenisstraf, oplegging van een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 240 uren heeft gevorderd, op grond dat de verdachte de hiervoor bedoelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
Bij - door de raadsvrouw overgelegde - beslissing van de meervoudige kamer van de rechtbank te Haarlem van 27 juni 2005 onder parketnummer 15-000668-03 is de proeftijd van de hiervoor genoemde voorwaardelijke veroordeling verlengd met één jaar.
Ter terechtzitting in hoger beroep is door de raadsvrouw betoogd - kort en zakelijk weergegeven - dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in de vordering tot tenuitvoerlegging, nu er reeds een onherroepelijk geworden beslissing omtrent die vordering is genomen.
Het hof is van oordeel dat de omstandigheid dat de proeftijd van de onderhavige voorwaardelijke veroordeling reeds bij rechterlijke beslissing door een ander college is verlengd, niet in de weg behoeft te staan aan het gelasten van de thans gevorderde tenuitvoerlegging, aangezien verdachtes belangen hierdoor in casu niet worden geschaad. Dit zou slechts anders zijn indien het gelasten van de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf tot gevolg zou hebben dat zij meer dan één maal zou worden geëxecuteerd. Het hof verwerpt het verweer van de raadsvrouw.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. Immers, heeft de verdachte het in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde feit begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
Het geven van een last tot tenuitvoerlegging is derhalve gerechtvaardigd.
Het hof zal echter, in plaats van vorenbedoelde last tot tenuitvoerlegging, - gelet op de gewijzigde persoonlijke omstandigheden van verdachte - een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 240 uren gelasten."
7. De hiervoor onder 4 beschreven gang van zaken komt op het volgende neer. Bij het bestreden arrest heeft het Hof de tenuitvoerlegging gelast van een voorwaardelijke straf bij gelegenheid van een veroordeling wegens een door de verdachte in de proeftijd begaan strafbaar feit. In een eerdere beslissing had de meervoudige kamer van de Rechtbank te Haarlem de proeftijd verlengd na een afzonderlijke vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van diezelfde voorwaardelijke straf wegens overtreding van de bijzondere voorwaarde. De beschikking van de meervoudige kamer van de Rechtbank te Haarlem waarin laatstgenoemde beslissing was vervat, was ten tijde van het bestreden arrest al onherroepelijk.
8. 's Hofs oordeel acht de steller van het middel onbegrijpelijk, aangezien het Hof in zijn motivering voorbij gaat aan het uitdrukkelijk gevoerde verweer door de verdediging tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vordering tot tenuitvoerlegging, door direct over te gaan op de vraag of de vordering voor tenuitvoerlegging vatbaar is. Het verwerpen van het verweer betreffende de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie is derhalve niet naar de eis der wet met redenen omkleed, zoals voorgeschreven in art. 14j Sr.
9. Deze klacht mist feitelijke grondslag. 's Hofs - als antwoord op het gedane beroep op niet-ontvankelijkheid gegeven - oordeel dat het aangevoerde niet in de weg behoeft te staan aan het gelasten van de tenuitvoerlegging, houdt onmiskenbaar in dat het Hof van oordeel is dat het aangevoerde geen reden vormt om het openbaar ministerie niet ontvankelijk te verklaren in zijn vordering.
10. Verder wordt in het middel gesteld dat het oordeel van het Hof onjuist is c.q. blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, gelet op HR 9 december 2003, NJ 2004, 310(2), waaruit de redenering a contrario kan worden afgeleid dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in zijn tweede vordering tot tenuitvoerlegging van dezelfde voorwaardelijke straf ter zake van hetzelfde voor het einde van de proeftijd begane strafbare feit.
11. In HR 9 december 2003, NJ 2004, 310 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat noch art. 14g Sr noch enige andere rechtsregel eraan in de weg staat dat het openbaar ministerie in opeenvolgende strafzaken ter zake van onderscheiden, voor het einde van de proeftijd begane strafbare feiten, een vordering tot tenuitvoerlegging van dezelfde voorwaardelijk opgelegde straf indient en dat daarop door de rechter (telkens), onverminderd het bepaalde in art. 14f Sr, enige in het eerste en tweede lid van art. 14g Sr bedoelde beslissing wordt gegeven. De omstandigheid dat dat kan leiden tot onderscheiden executoriale titels ter zake van de tenuitvoerlegging van een en dezelfde voorwaardelijk opgelegde straf, schaadt de belangen van de veroordeelde niet, aangezien een voorwaardelijk opgelegde straf niet meer dan één maal kan worden geëxecuteerd. Wel ligt het in dat verband in de rede dat de rechter die kennis draagt van de omstandigheid dat reeds bij onherroepelijk geworden rechterlijke beslissing de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf is gelast, het openbaar ministerie in de vordering tot tenuitvoerlegging niet-ontvankelijk verklaart.(3) Het openbaar ministerie kan aldus op basis van verschillende, in de proeftijd begane strafbare feiten, telkens bij de berechting van die feiten aan de strafrechter de vraag voorleggen of veroordeling terzake ook tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf moet leiden, zolang een eerdere onherroepelijke beslissing terzake dat niet verhindert.(4)
12. In de toelichting op het middel wordt met juistheid opgemerkt dat de Hoge Raad spreekt van opeenvolgende strafzaken ter zake van onderscheiden strafbare feiten. De vraag is evenwel of aan het woord "onderscheiden" veel gewicht toekomt. Opeenvolgende strafzaken ter zake van dezelfde strafbare feiten laten zich wel denken, maar vinden art. 68 Sr (of het daarachter liggende beginsel) op hun weg. In een dergelijk geval dient het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te worden verklaard in de hoofdzaak.(5) Aan een eventuele vordering tenuitvoerlegging komt de rechter dus niet toe. Het spreekt zogezien min of meer vanzelf dat het om onderscheiden strafbare feiten moet gaan. Alleen dan namelijk kan de vraag rijzen of de tenuitvoerlegging van dezelfde voorwaardelijk opgelegde straf nogmaals kan worden gevorderd.
13. In casu gaat het niet om twee opeenvolgende strafzaken. Er is maar één strafzaak, waarin de tenuitvoerlegging is gevorderd wegens overtreding van de algemene voorwaarde. Daarnaast is sprake van een afzonderlijke vordering tenuitvoerlegging waarop door de Rechtbank Haarlem is beslist. Die vordering had betrekking op dezelfde voorwaardelijke straf, maar was gebaseerd op de overtreding van een bijzondere voorwaarde. Anders dat de indienster van het middel wil doen geloven, is dus geen sprake van een tweede vordering tenuitvoerlegging terzake van hetzelfde voor het einde van de proeftijd begane strafbare feit. De tweede vordering is in het geheel niet op het begaan van een strafbaar feit gebaseerd, maar op het zich onttrekken aan het reclasseringstoezicht. Dat het een en het ander in de feitelijke situatie van een concreet geval nauw met elkaar kunnen samenhangen - zoals wellicht in casu het geval was - doet daaraan niet af. Het gaat hier om twee te "onderscheiden" gronden voor tenuitvoerlegging, die juridisch goed uit elkaar moeten worden gehouden.
14. De principiële betekenis die wellicht moet worden toegekend aan het woord "onderscheiden" in de overwegingen van de Hoge Raad, keert zich hier tegen de indienster van het middel. De gedachte die aan het arrest ten grondslag lijkt te liggen is dat het meermalen vorderen van de tenuitvoerlegging van dezelfde voorwaardelijke straf niet bezwaarlijk is, mits die vorderingen op verschillende gronden zijn gebaseerd. En dat is hier het geval.
15. Ik merk daarbij nog het volgende op. In gevallen waarin de veroordeelde zowel de algemene voorwaarde als één of meer bijzondere voorwaarden heeft overtreden, dwingt de wettelijke regeling de officier van justitie die de tenuitvoerlegging op beide gronden wenst te vorderen, ertoe twee parallelle vorderingen in te dienen.(6) De vordering wegens overtreding van de algemene voorwaarde (het opnieuw begaan van een strafbaar feit) moet ingediend worden bij de rechter die over de strafzaak oordeelt en kan alleen worden toegewezen bij gelegenheid van een veroordeling wegens dat begane feit (art. 14g lid 3 Sr). De vordering wegens overtreding van een bijzondere voorwaarde is daarentegen losgekoppeld van een eventuele strafzaak. Die vordering dient te worden ingediend bij de rechter die de voorwaardelijke straf heeft opgelegd (art. 14g lid 3, eerste volzin Sr). Met dit wettelijke systeem verdraagt zich slecht dat een onherroepelijke beslissing op de ene vordering de niet-ontvankelijkheid in de andere vordering met zich brengt.
16. Het komt mij voor dat in deze gevallen dezelfde lijn moet worden aangehouden als is uitgezet in genoemd arrest van de Hoge Raad (NJ 2004, 310). Voor niet-ontvankelijkheid is eerst plaats als de andere vordering heeft geleid tot een onherroepelijke beslissing tot tenuitvoerlegging. Daarvan is hier geen sprake.
17. Terzijde merk ik nog op dat deze benadering er ook in casu niet toe leidt dat op onaanvaardbare wijze afbreuk is gedaan aan de belangen van de betrokkene. Zelfs als het zo zou zijn dat de betrokkene zich niet aan de bijzondere voorwaarde kon houden omdat zijn voorarrest dat verhinderde, is hem geen onrecht gedaan. Bij die situatie past namelijk de door de Rechtbank Haarlem - die uiteraard niet mocht vooruitlopen op de uitkomst van de strafzaak - gegeven beslissing (verlenging van de proeftijd) uitstekend. Als de vordering wegens overtreding van de algemene voorwaarde niet zou worden toegewezen (bijvoorbeeld omdat de betrokkene wordt vrijgesproken), verdient de betrokkene immers een nieuwe kans. Het zou vreemd zijn als deze afwachtende opstelling van de Rechtbank Haarlem op enigerlei wijze een beletsel zou vormen om de aan de strafzaak gekoppelde vordering toe te wijzen.
18. Het oordeel van het Hof getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk. Derhalve faalt het middel.
19. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
20. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Verdachte heeft de bijzondere voorwaarde van verplicht reclasseringscontact niet nageleefd, vanwege zijn verblijf in detentie naar aanleiding van het gepleegde feit op 14 januari 2005, aldus de schriftuur. De als bijlage bij de pleitnota in hoger beroep gevoegde kopie van de vordering tenuitvoerlegging vermeldt: "Betrokkene heeft zich niet gehouden aan de voorschriften en aanwijzingen van de reclassering. Voortzetting van het contact is niet langer mogelijk aangezien betrokkene wederom gerecidiveerd heeft."
2 Met noot van Pme onder HR 9 december 2003, NJ 2004, 311.
3 Er moet worden voorkomen dat er meerdere executoriale titels ontstaan ter zake van dezelfde voorwaardelijk opgelegde straf. De veroordeelde moet deze niet tweemaal ondergaan.
4 P. Mevis in zijn noot onder HR 9 december 2003, NJ 2004, 311.
5 Dat is uiteraard anders als de eerste vervolging in de formele vragen is blijven steken. Aan de behandeling van de vordering tenuitvoerlegging is de rechter dan echter niet toegekomen. Er is dan dus geen enkel beletsel om bij de tweede vervolging opnieuw de tenuitvoerlegging te vorderen terzake van hetzelfde feit.
6 Anders als ik het goed begrijp F.W. Bleichrodt (Onder voorwaarde. Een onderzoek naar de voorwaardelijke veroordeling en andere voorwaardelijke modaliteiten (diss. Nijmegen), Arnhem: Gouda Quint 1996, p. 145), die meent dat in een dergelijk geval een uitzondering moet worden gemaakt op de hoofdregel dat een vordering wegens overtreding van de bijzondere voorwaarde afzonderlijk moet worden behandeld. Zoals hij echter zelf al aangeeft, biedt dit geen oplossing voor het geval de rechter die over de strafzaak oordeelt, niet bevoegd is om over de afzonderlijke vordering te oordelen.
Beroepschrift 19‑03‑2007
HOGE RAAD
DER
NEDERLANDEN
Griffienummer: 03056/06
SCHRIFTUUR: houdende een middel van cassatie in de zaak van:
[verdachte], verzoeker tot cassatie van een hem betreffend arrest van het Gerechtshof te 's‑Gravenhage, uitgesproken op 7 juni 2006
Middel
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet naleving nietigheid medebrengt.
In het bijzonder zijn de artikelen 14a, 14j, 361a en 415 Sv geschonden doordien het Hof het verweer van de raadsvrouwe inhoudende dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk verklaard dient te worden in de vordering tot tenuitvoerlegging zonder nadere motivering heeft verworpen dan wel heeft verworpen op gronden die deze verwerping niet kunnen dragen. 's‑Hofs arrest is in zoverre niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
Toelichting:
1
Het Hof heeft in dit verband, zakelijk weergegeven overwogen:
‘Het Hof is van oordeel dat de omstandigheid dat de proeftijd van de onderhavige voorwaardelijke veroordeling reeds bij rechterlijke beslissing door een ander college is verlengd, niet in de weg behoeft te staan aan het gelasten van de thans gevorderde tenuitvoerlegging, aangezien verdachtes belangen hierdoor in casu niet worden geschaad. Dit zou slechts anders zijn indien het gelasten van de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf tot gevolg zou hebben dat zij meer dan éénmaal zou worden geëxecuteerd.’
2
's‑Hofs oordeel dat verdachtes belangen niet worden geschaad door het gelasten van de thans gevorderde tenuitvoerlegging in verband met het feit dat die tenuitvoerlegging in casu niet tot gevolg heeft dat de voorwaardelijke straf meer dan éénmaal zou worden geëxecuteerd is onbegrijpelijk en onjuist c.q. geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
3
Het oordeel van het Hof is onbegrijpelijk daar het Hof in haar motivering voorbij gaat aan het uitdrukkelijk gevoerde verweer van de raadsvrouwe tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vordering tot tenuitvoerlegging, door slechts te verwoorden waarom de tenuitvoerlegging in casu kan worden gelast. Daarbij slaat het Hof de vraag naar de ontvankelijkheid van de vordering ten onrechte over en gaat, kennelijk uitgaande van het bestaan van die ontvankelijkheid, direct in op de vraag of de vordering voor tenuitvoerlegging vatbaar is. Het verweer betreffende de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie is derhalve niet naar de eis der wet met redenen omkleed, zoals voorgeschreven in artikel 14j Sr.
4
Hoewel Uw Raad zich slechts buigt over vormverzuimen en schendingen van het recht en niet over feitelijkheden is het voor een goede beoordeling van het middel van belang een chronologisch overzicht te geven van de vaststaande feiten in deze zaak met betrekking tot de oplegging en tenuitvoerlegging van de litigieuze 4 maanden voorwaardelijke gevangenisstraf: bij vonnis van 14 juli 2003 heeft de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Haarlem (onder meer) besloten tot oplegging van 4 maanden gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Op 26 januari 2005 wordt verzoeker veroordeeld door de Politierechter te Dordrecht terzake het op 14 januari 2005 plegen van een winkeldiefstal met geweld tot 2 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf met aftrek van voorarrest, terwijl eveneens de tenuitvoerlegging wordt gelast van de eerder door de Rechtbank Haarlem opgelegde 4 maanden voorwaardelijk op grond van overtreding van de algemene voorwaarde bestaande uit de veroordeling voor het feit van 14 januari 2005. Tegen dit vonnis van de Politierechter Dordrecht heeft verzoeker op 3 februari 2005 appèl ingesteld. Hangende dit appèl wordt op 27 juni 2005 de vordering tenuitvoerlegging van diezelfde 4 maanden voorwaardelijk behandeld door de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Haarlem. Reden voor het aanbrengen van de vordering is een afloopbericht van de reclassering d.d. 22 februari 2005, aangehaald in het vonnis van de Rechtbank Haarlem d.d. 27 juni 2005, waarin staat te lezen dat verzoeker de bijzondere voorwaarde van verplicht reclasseringscontact niet heeft nageleefd [vanwege verzoekers verblijf in detentie naar aanleiding van het feit van 14 januari 2005, EK] en de algemene voorwaarde van het zich niet schuldig maken aan strafbare feiten gedurende de proeftijd eveneens heeft overtreden, onder verwijzing naar de veroordeling voornoemd van de Politierechter Dordrecht. De Rechtbank Haarlem beslist in haar vonnis dat de bijzondere voorwaarde in casu niet is nageleefd, doch dat de persoonlijke omstandigheden van verzoeker aanleiding geven de proeftijd met 1 jaar te verlengen. Aangezien deze uitspraak geen deel uitmaakt van een uitspraak terzake andere strafbare feiten is zij ingevolge artikel 14j lid 1 Sr niet aan enig rechtsmiddel onderworpen. In het hoger beroep tegen het vonnis van de Politierechter te Dordrecht persisteert de Advocaat-Generaal blijkens het proces-verbaal van de zitting d.d. 26 mei 2006 bij de in eerste aanleg ingediende vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder door de Rechtbank Haarlem opgelegde 4 maanden voorwaardelijk, zij het in de vorm van de oplegging van een werkstraf van 240 uur. Het Hof kan zich blijkens haar arrest van 7 juni 2006, zoals kort weergegeven onder 1 van dit middel, vinden in het standpunt van de Advocaat-Generaal.
5
Het oordeel van het Hof is onjuist c.q. geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting doordat in casu door het Hof ten onrechte het verweer tot niet-ontvankelijkheid van de Advocaat-Generaal wordt gepasseerd en de vordering tot tenuitvoerlegging wordt toegewezen, terwijl op die vordering reeds op 27 juni 2005 onherroepelijk was beslist door de Rechtbank Haarlem. Ter ondersteuning van dit standpunt van verzoeker zij verwezen naar HR 9 december 2003, NBSTRAF 2004/7 r.o. 5.4 waarin, zakelijk weergegeven, wordt overwogen dat geen rechtsregel er aan in de weg staat dat het OM in opeenvolgende strafzaken ter zake van onderscheiden (cursivering EK), voor het einde van de proeftijd begane strafbare feiten een vordering tot tenuitvoerlegging van dezelfde voorwaardelijk opgelegde straf indient. A contrario redenerend dient uit genoemde uitspraak van Uw Raad te worden afgeleid dat het OM niet ontvankelijk is in haar tweede vordering tot tenuitvoerlegging van dezelfde voorwaardelijke straf ter zake hetzelfde voor het einde van de proeftijd begane strafbare feit, zoals in de zaak van verzoeker het geval is.
6
Bovendien is het oordeel van het Hof als zou verzoeker slechts in zijn belangen worden geschaad indien het gelasten van de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf tot gevolg zou hebben dat zij meer dan éénmaal zou worden geëxecuteerd onjuist c.q. geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Verzoeker wordt immers ook in zijn belangen geschaad door de omstandigheid dat het Hof de vordering tenuitvoerlegging toewijst, terwijl de Rechtbank Haarlem eerder, bij haar onherroepelijk geworden vonnis d.d. 27 juni 2005, bepaald had dat tenuitvoerlegging kon worden voorkomen middels een verlenging van de proeftijd met 1 jaar. Door in haar arrest alsnog de vordering tot tenuitvoerlegging toe te wijzen maakt het Hof de door de Rechtbank Haarlem gegeven kans inhoudende de verlenging van de proeftijd met een jaar, bijna een jaar later ongedaan, terwijl de feitelijke omstandigheden ongewijzigd zijn. Hierdoor is in casu de situatie ontstaan dat verschillende strafrechters na elkaar op basis van een en hetzelfde feitencomplex ten aanzien van een en dezelfde verdachte een inhoudelijk verschillend oordeel vellen, hetgeen de rechtszekerheid niet ten goede komt en verzoeker ook om die reden in zijn belangen schaadt.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr E. Kolokatsi, advocaat, kantoorhoudende te Amersfoort aan de Stadsring 53, die bij deze verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door verzoeker in cassatie.
Amersfoort, 19 maart 2007
Mr E. Kolokatsi