NJB, 13 juni 1997, afl. 24, p. 1067 e.v.
HR, 16-10-2007, nr. 01765/06
ECLI:NL:HR:2007:BA7650
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
16-10-2007
- Zaaknummer
01765/06
- LJN
BA7650
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2007:BA7650, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 16‑10‑2007
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2007:BA7650
ECLI:NL:HR:2007:BA7650, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 16‑10‑2007; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:BA7650
Beroepschrift, Hoge Raad, 05‑09‑2006
- Wetingang
- Vindplaatsen
NJ 2008, 126 met annotatie van N. Keijzer
NJ 2008, 126 met annotatie van N. Keijzer
NbSr 2007/408
Conclusie 16‑10‑2007
Inhoudsindicatie
Dwingen door een feitelijkheid of door geweld ex art. 242 Sr? Vooropgesteld moet worden dat van door een feitelijkheid dwingen – i.d.z.v. art. 242 Sr - tot het ondergaan van handelingen die (mede) bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam slechts sprake kan zijn indien de verdachte door die feitelijkheid opzettelijk heeft veroorzaakt dat het slachtoffer die handelingen tegen zijn of haar wil heeft ondergaan (vgl. o.m. HR LJN ZD1101). ’s Hofs oordeel dat i.c. sprake is van ‘door een feitelijkheid dwingen’ a.b.i. art. 242 Sr geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting, is niet onbegrijpelijk en is toereikend gemotiveerd. Daarbij wordt het volgende in aanmerking genomen. Uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de verdachte door het slachtoffer een slaapmiddel toe te dienen haar opzettelijk in een zodanige toestand van fysieke weerloosheid heeft gebracht, dat zij als gevolg daarvan niet of zeer moeilijk in staat was zich tegen de bewezenverklaarde seksuele handelingen te verzetten. Aan een toereikende motivering van de bewezenverklaring doet niet af dat de verdachte niet (tevens) een bedreigende sfeer heeft doen ontstaan. Anders dan het middel kennelijk veronderstelt, heeft het Hof niet vastgesteld dat de verdachte louter door misleiding van zijn kant omtrent het doel van de behandeling het slachtoffer de seksuele handelingen heeft doen ondergaan. Opmerking verdient dat de omstandigheid dat het brengen in een staat van bewusteloosheid of onmacht met het plegen van geweld kan worden gelijkgesteld (art. 81 Sr), het Hof niet ervan behoefde te weerhouden het onderhavige handelen van de verdachte aan te merken als dwang door een feitelijkheid a.b.i. art. 242 Sr.
Nr. 01765/06
Mr. Machielse
Zitting 12 juni 2007
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch heeft verdachte op 16 mei 2006 voor zedendelicten veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar en zes maanden. Tevens heeft het hof de verbeurdverklaring gelast zoals in het arrest aangegeven.
2. Mr. B.L.A. Ruijs, advocaat te Oss, heeft cassatie ingesteld. Mr. G. Meijers, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftuur ingezonden houdende twee middelen van cassatie.
3.1. Het eerste middel klaagt over de bewezenverklaring van feit 3 primair, volgens het hof opleverende het misdrijf van art. 242 Sr. Uit de gebezigde bewijsmiddelen zou niet zijn af te leiden dat verdachte het slachtoffer heeft gedwongen, althans is het hof uitgegaan van een onjuiste uitleg van het begrip "door een feitelijkheid dwingen".
Het hof heeft bewezenverklaard
"dat hij op een tijdstip in de periode van 1 mei 1996 tot en met 31 december 1996 te Breda door feitelijkheden [het slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte
- één of meer van zijn vingers in de vagina van die [slachtoffer] geduwd/gebracht en de vagina en de benen en de armen van die [slachtoffer] betast en
- de borsten van die [slachtoffer] betast/vastgepakt en daarin geknepen en bestaande die feitelijkheden hierin dat hij, verdachte, die [slachtoffer] een hoeveelheid Loramet 2 mg heeft toegediend en hij, verdachte, misbruik heeft gemaakt van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht van hem, verdachte, op die [slachtoffer], bestaande uit de omstandigheid dat hij verdachte, tegen die [slachtoffer] heeft gezegd -zakelijk weergegeven- dat hij haar kon behandelen/genezen en/of dat hij, verdachte, haar positieve krachten zou geven waardoor zij negatieve krachten zou overwinnen."
3.2. In de tenlastelegging is het begrip dwingen kennelijk gebezigd in de betekenis die aan dit begrip in art. 242 Sr toekomt. Van zodanig dwingen kan slechts sprake zijn indien de verdachte opzettelijk heeft veroorzaakt dat het slachtoffer de in art. 242 Sr bedoelde handelingen tegen haar wil heeft ondergaan.(1) Het bestaan van dwang door een feitelijkheid vereist meer dan het bestaan tussen dader het slachtoffer van een afhankelijkheidsrelatie en een daaraan verbonden overwicht van de dader op het slachtoffer. Terecht wijst de steller van het middel daarop. Maar hier was meer aan de hand. Verdachte heeft ook aan het slachtoffer een hoeveelheid Loramet 2 mg toegediend waardoor zij volgens de verklaring van verdachte (bewijsmiddel 12) suf, duf en slaperig werd. Ook het slachtoffer heeft verklaard dat zij een beetje licht in haar hoofd werd, dat zij een zweverig, 'gevoelloos gevoel' kreeg, slechter ging zien en meer moeite had om zich te bewegen en dingen te doen. Tevens verklaarde zij dat zij half bij bewustzijn was, telkens een beetje wakker werd en dan weer weg duizelde (bewijsmiddel 6). Daaruit blijkt dat verdachte aangeefster in een zodanige situatie van onmacht heeft gebracht dat zij zich hierdoor niet tegen zijn handelingen kon verzetten.(2) Daarom ligt deze zaak mijns inziens anders dan de gevallen waarin het slachtoffer enkel is gezwicht voor een overwicht of door misleiding van de kant van verdachte en bijvoorbeeld doordat zij sliep, diens handelingen heeft toegelaten.(3) Uit de gebezigde bewijsmiddelen is af te leiden dat de verdachte eigenhandig het slachtoffer in de toestand van fysieke weerloosheid heeft gebracht. Er was sprake van een bij het slachtoffer bestaan lichamelijk onvermogen om te handelen.(4) Dat het slachtoffer zich nog wel enigszins van haar omgeving bewust was verhindert niet dat zij toch geacht moet worden in staat van onmacht te hebben verkeerd omdat zij niet bij machte was zich tegen het handelen van verdachte te verzetten.(5)
3.3. De vraag rijst of er sprake is van verkrachting als verdachte die staat van onmacht teweeg zou hebben gebracht om zich aan het slachtoffer te kunnen vergrijpen. Het oorspronkelijk regeringsontwerp voor het Wetboek van strafrecht stelde in art. 263 een strafbepaling voor waarin met straf werd bedreigd hij die, kort gezegd, gemeenschap heeft met een vrouw van wie hij weet dat zij in een toestand van bewusteloosheid verkeert. Het tweede lid hield in dat het feit wordt gestraft als verkrachting als de toestand van bewusteloosheid is teweeggebracht hetzij door verdachte zelf, hetzij met zijn medeweten door een ander, met het oogmerk om de vrouw weerloos te maken. Volgens de memorie van toelichting was er in zo'n geval niet eenvoudigweg sprake van misbruik maken van gelegenheid, maar van het verijdelen van weerstandsvermogen, hetgeen een middel is dat in doel en in werking geheel gelijk staat met geweld en bedreiging met geweld.(6) Uiteindelijk is het voorstel op dit onderdeel geen wet geworden. De minister gaf de voorkeur aan een algemene bepaling, thans in art. 81 Sr te vinden. Tijdens de beraadslagingen in de Tweede Kamer is wel uitdrukkelijk verwezen naar art. 246 Sr en heeft de minister te kennen gegeven dat de nieuwe wet hem, die een vrouw bewusteloos maakt en in die toestand misbruikt, schuldig acht aan verkrachting.(7) Gelet op de oorspronkelijke bedoeling van het tweede lid van het voorgestelde art. 263 Sr en de geschiedenis van art. 81 Sr dient daarom mijns inziens art. 242 Sr ook op degene die zijn slachtoffer, bijvoorbeeld door middel van drugs, in staat van onmacht brengt en het slachtoffer vervolgens seksueel misbruikt, van toepassing te zijn.
In de onderhavige zaak is er dus niet enkel sprake geweest, zoals de steller van het middel het doet voorkomen, van het profiteren van misleiding, maar tevens van het aanwenden van middelen hetgeen de wet met "geweld" gelijkstelt. Dan is het ook niet meer van belang of er sprake was van een bedreigende sfeer.
3.4. Het eerste middel klaagt ook dat uit gebezigde bewijsmiddelen niet kan volgen dat de bewezenverklaarde handelingen tegen de wil van het slachtoffer hebben plaatsgevonden. Uit bewijsmiddel 6, de verklaring van het slachtoffer, is enkel af te leiden dat de seksuele penetratie voor haar volkomen onverwacht kwam.
3.5. Mijns inziens miskent de steller van het middel de bijzondere kenmerken van de toestand waarin verdachte het slachtoffer heeft gebracht. Door het slachtoffer in een toestand van onmacht te brengen heeft de verdachte voorkomen dat zij zich tegen zijn handelingen zou kunnen verzetten. Verdachte heeft het slachtoffer in de waan gebracht dat hij door magische poespas negatieve krachten aan het slachtoffer kon onttrekken en positieve krachten in haar kon doen terugkeren. In werkelijkheid drogeerde verdachte haar en drong seksueel haar lichaam binnen. Pas nadien is het slachtoffer zich ervan bewust geworden wat verdachte met haar, terwijl zij verdoofd was, heeft uitgehaald. Dat het slachtoffer op het moment dat de verdachte met haar bezig was niet heeft doen blijken dat dit tegen haar wil geschiedde lijkt mij niet zo vreemd, omdat het slachtoffer op dat moment van de wereld was en niet in staat was om te beseffen wat verdachte met haar deed en om daar adequaat tegen op te treden. Pas nadien is het slachtoffer ten volle gaan beseffen wat verdachte haar heeft aangedaan. Het komt mij voor dat er in beginsel van moet worden uitgegaan dat een slachtoffer, dat door een ander wordt gedrogeerd en vervolgens seksueel wordt gepenetreerd door die ander, alleen dan deze handelingen niet tegen haar wil ondergaat indien het slachtoffer vooraf duidelijk en omlijnd heeft aangegeven met de handelingen die de ander zich heeft voorgenomen, in te stemmen. In de onderhavige zaak was het het slachtoffer te doen om de gunstige effecten die een magnetiserende behandeling door verdachte voor haar zou kunnen hebben. Van instemming vooraf met de seksuele handelingen van verdachte was geen sprake. Van instemming achteraf evenmin, gelet op het feit dat het slachtoffer aangifte heeft gedaan tegen verdachte.
3.6. Tot slot klaagt de steller van het middel nog over het bewijs van het opzet van verdachte. Niet zou uit de gebezigde bewijsmiddelen kunnen worden afgeleid dat het opzet van verdachte al dan niet voorwaardelijk gericht is geweest op het tegen de wil van het slachtoffer ondergaan van het seksueel binnendringen.
3.7. Bewijsmiddel 11 houdt in dat verdachte het slachtoffer middelen heeft doen innemen, terwijl zijzelf niet wist wat zij toegediend kreeg. Tevens blijkt daaruit dat verdachte de slachtoffers slaapmiddelen toediende om hen controleerbaar te houden tijdens de zogenaamde sessies, waarbij hij seksueel misbruik van hen maakte. Verdachte heeft in bewijsmiddel 10 verklaard dat hij de vriendin van het slachtoffer onder het mom van een sessie onder invloed bracht van slaapmiddelen en in mei 1996 is begonnen met het plegen van ontucht met dat meisje.
De eerste keer heeft verdachte van de toestand waarin hij het slachtoffer van feit 3 heeft gebracht misbruik gemaakt door haar ontuchtig te betasten, de tweede keer, volgens bewijsmiddel 6 in het najaar van 1996, heeft verdachte haar slaapmiddelen doen innemen en vervolgens haar seksueel gepenetreerd terwijl zij onder invloed van die middelen was.
Gelet op het feit dat verdachte alle slachtoffers eerst verdoofde alvorens ontucht met hen te plegen en de slachtoffers had voorgespiegeld dat hij over bijzondere gaven beschikte waardoor hij de slachtoffers in hun psychische problematiek kon helpen, heeft het hof uit het samenstel van de gebezigde bewijsmiddelen kunnen afleiden dat het verdachte er om te doen was de slachtoffers in een zodanige toestand te brengen dat zij tijdens noch direct na de zogenaamde sessies helder konden beseffen wat verdachte met hen uithaalde, laat staan zich daartegen konden verzetten.
Het hof heeft het opzet van verdachte uit de gebezigde bewijsmiddelen kunnen afleiden.
Het eerste middel faalt in al zijn onderdelen.
4.1. Het tweede middel klaagt dat een onderdeel van de bewezenverklaring van feit 3, tweede subsidiair niet ten volle uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Het gaat om de geboortedatum van het slachtoffer, in de bewezenverklaring op [geboortedatum] 1978 gesteld.
Bewezenverklaard is, voorzover in dit verband van belang:
"a. dat hij op een tijdstip in de periode van 1 mei 1996 tot en met 26 december 1996 te Breda ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 1978, immers heeft hij, verdachte
- de vagina en de schaamstreek en de benen en de armen van die [slachtoffer] betast en
- de borsten van die [slachtoffer] betast".
4.2. Inderdaad blijkt uit de gebezigde bewijsmiddelen de exacte geboortedatum van het slachtoffer niet. Wel is uit bewijsmiddel 6 op te maken dat het slachtoffer op het moment van de tweede zogenaamde behandeling in het najaar van 1996 17 jaar oud, en dus minderjarig was. Dat het slachtoffer ook tijdens de eerste sessie minderjarig was volgt daaruit. De Hoge Raad zou de bewezenverklaring aldus verbeterd kunnen lezen, dat de woorden "geboren op [geboortedatum] 1978" uit de bewezenverklaring worden geschrapt. Aan de strafrechtelijke betekenis van het bewezenverklaarde zou zo een verbeterde lezing geen afbreuk doen. Aldus komt de feitelijke grondslag aan het tweede middel te ontvallen.
5. Ambtshalve wijs ik op het volgende. Het hof heeft onder 3 (primair) bewezenverklaard dat de verdachte het slachtoffer heeft verkracht door haar te dwingen door feitelijkheden, erin bestaande dat hij het slachtoffer een hoeveelheid van een slaapmiddel heeft toegediend en misbruik heeft gemaakt van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiende overwicht, welk overwicht erin zou hebben bestaan dat verdachte tegen het slachtoffer heeft gezegd dat hij haar kon behandelen en genezen en haar positieve krachten zou geven waardoor zij negatieve krachten zou kunnen overwinnen. Het komt mij voor dat hetgeen is bewezenverklaard geen feitelijkheid oplevert. De bewezenverklaring houdt niets in over het effect dat het toedienen van een hoeveelheid Loramet 2 mg op het slachtoffer heeft gehad. Evenmin vermag ik in te zien dat de enkele mededeling van verdachte aan het slachtoffer over zijn gepretendeerde bijzondere gaven een uit feitelijke verhoudingen voortvloeiende overwicht aan verdachte heeft kunnen verschaffen.
Zoals ik reeds bij mijn bespreking van het eerste middel heb doen uitkomen is er hier naar mijn mening eerder sprake geweest van het aanwenden van geweld, gelet op art. 81 Sr, dan van het aanwenden van feitelijkheden. De steller van de tenlastelegging heeft hiermee rekening gehouden, immers is aan verdachte onder 3 primair telastegelegd:
"dat hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 27 december 1994 tot en met 31 december 1996 te Breda, in elk geval in het arrondissement Breda, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [het slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte (telkens)
- (één of meer van) zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] geduwd/gebracht en/of
- (over) de vagina en/of de schaamstreek en/of de (boven)benen en/of de arm(en), in elk geval (over) het lichaam van die [slachtoffer] betast/gewreven/gestreeld en/of
- de borst(en) en/of tepel(s) van die [slachtoffer] betast/vastgepakt en/of daarover gewreven en/of daarin geknepen en/of
- die [slachtoffer] gezoend
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) (telkens) hierin dat hij, verdachte, die [slachtoffer] (een) hoeveelhe(i)d(en) Seresta (Forte) en/of Loramet 2 mg en/of Oxazepam (50 mg), in elk geval bedwelmend(e)/verdovend(e) en/of spierverlammend(e) (slaap)middel(en) heeft toegediend en/of hij, verdachte, misbruik heeft gemaakt van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht van hem, verdachte, op die [slachtoffer], bestaande uit:
het (grote) leeftijdsverschil tussen hem, verdachte, en die [slachtoffer] en/of de omstandigheid dat hij verdachte, tegen die [slachtoffer] heeft gezegd -zakelijk weergegeven- dat hij spirituele en/of paranormale gaven bezat en/of dat hij haar kon behandelen/genezen en/of dat hij, verdachte, haar positieve krachten zou geven waardoor zij negatieve krachten zou overwinnen, en/of (aldus) voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan".
De vraag is of deze constatering tot vernietiging aanleiding behoort te geven. Ik beantwoord deze vraag ontkennend. Uit bewijsmiddel 12 is af te leiden dat verdachte de vloeistof van drie of vier capsules aan het slachtoffer heeft toegediend voor hij zich aan haar vergreep. Bewijsmiddel 17 bevat de inhoud van een verklaring van een deskundige van het Nederlands Forensisch Instituut, waarin de werking van Loramet 2 mg (capsules) wordt beschreven en waarin is gesteld dat de gebruikelijke dosering van Loramet 1-2 mg is. Verdachte heeft dus aan het slachtoffer een beduidend hogere dosis van dit middel toegediend dan gebruikelijk is. De bijwerkingen die de deskundige aan het gebruik van Loramet toekent zullen zich bij het slachtoffer in verhevigde mate hebben doen gevoelen. In bewijsmiddel 6 beschrijft het slachtoffer welk effect de toediening van de middelen op haar heeft gehad. Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt voldoende dat de verdachte het slachtoffer in staat van onmacht heeft gebracht door de toediening van ongebruikelijk grote hoeveelheden Loramet.
De Hoge Raad zou de bewezenverklaring op basis van de door het hof geselecteerde bewijsmiddelen als volgt kunnen lezen:
"dat hij op een tijdstip in de periode van 1 mei 1996 tot en met 31 december 1996 te Breda door geweld [het slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer],
hebbende verdachte
- één of meer van zijn vingers in de vagina van die [slachtoffer] geduwd/gebracht en
- de vagina en de benen en de armen van die [slachtoffer] betast en
- de borsten van die [slachtoffer] betast/vastgepakt en daarin geknepen
en bestaande dat geweld hierin dat hij, verdachte, die [slachtoffer] een hoeveelheid Loramet 2 mg, een bedwelmend/verdovend en/of spierverlammend slaapmiddel heeft toegediend".
Zo een gecorrigeerde lezing doet niet af aan de strafrechtelijke betekenis van het feit waarvoor verdachte onder 3 (primair) is veroordeeld.
6. Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad de bewezenverklaring van feit 3 (primair) en feit 3 (tweede subsidiair) verbeterd zal lezen zoals voorgesteld en het beroep voor het overige zal verwerpen.
Ambtshalve heb ik geen (andere) gronden aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoren te geven.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 HR 2 december 2003, LJN AJ1188; HR 14 februari 2006, LJN AU8042.
2 Vgl. HR 12 december 2006, LJN AY7767, rov. 3.4.
3 Zoals in HR 24 maart 1998, NJ 1998, 534 m.nt. De Hullu; HR 14 februari 2006, LJN AU8042.
4 HR 28 februari 1989, NJ 1989, 658 m.nt. ´t Hart; HR 28 november 1989, NJB 1990,15; HR 4 december 1990, NJ 1991, 346; HR 3 december 2002, NJ 2004, 353 m.nt. De Jong.
5 HR 24 maart 1998, NJ 1998, 533 m.nt. De Hullu.
6 Smidt, Geschiedenis van het wetboek van strafrecht, Tweede Deel, 1881, blz. 293
7 Smidt, Eerste Deel, p. 495 e.v.
Uitspraak 16‑10‑2007
Inhoudsindicatie
Dwingen door een feitelijkheid of door geweld ex art. 242 Sr? Vooropgesteld moet worden dat van door een feitelijkheid dwingen – i.d.z.v. art. 242 Sr - tot het ondergaan van handelingen die (mede) bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam slechts sprake kan zijn indien de verdachte door die feitelijkheid opzettelijk heeft veroorzaakt dat het slachtoffer die handelingen tegen zijn of haar wil heeft ondergaan (vgl. o.m. HR LJN ZD1101). ’s Hofs oordeel dat i.c. sprake is van ‘door een feitelijkheid dwingen’ a.b.i. art. 242 Sr geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting, is niet onbegrijpelijk en is toereikend gemotiveerd. Daarbij wordt het volgende in aanmerking genomen. Uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de verdachte door het slachtoffer een slaapmiddel toe te dienen haar opzettelijk in een zodanige toestand van fysieke weerloosheid heeft gebracht, dat zij als gevolg daarvan niet of zeer moeilijk in staat was zich tegen de bewezenverklaarde seksuele handelingen te verzetten. Aan een toereikende motivering van de bewezenverklaring doet niet af dat de verdachte niet (tevens) een bedreigende sfeer heeft doen ontstaan. Anders dan het middel kennelijk veronderstelt, heeft het Hof niet vastgesteld dat de verdachte louter door misleiding van zijn kant omtrent het doel van de behandeling het slachtoffer de seksuele handelingen heeft doen ondergaan. Opmerking verdient dat de omstandigheid dat het brengen in een staat van bewusteloosheid of onmacht met het plegen van geweld kan worden gelijkgesteld (art. 81 Sr), het Hof niet ervan behoefde te weerhouden het onderhavige handelen van de verdachte aan te merken als dwang door een feitelijkheid a.b.i. art. 242 Sr.
16 oktober 2007
Strafkamer
nr. 01765/06
ZK/RR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 16 mei 2006, nummer 20/012055-05, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1948, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Huis van Bewaring "De Boschpoort" te Breda.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Breda van 29 november 2005 - de verdachte vrijgesproken van het bij inleidende dagvaarding onder 1 primair en subsidiair en onder 4 tenlastegelegde en hem voorts ter zake van 1 tweede subsidiair sub a "ontucht plegen met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd", 1 tweede subsidiair sub b "met iemand, van wie hij weet dat hij in staat van bewusteloosheid of lichamelijke onmacht verkeert, ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd", 2 primair "verkrachting, meermalen gepleegd",
2 subsidiair "als degene die werkzaam is in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg, ontucht plegen met iemand die zich als patiënt of cliënt aan zijn hulp of zorg heeft toevertrouwd, meermalen gepleegd", 3 primair "verkrachting", 3 tweede subsidiair sub a "ontucht plegen met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige",
3 tweede subsidiair sub b "met iemand, van wie hij weet dat hij in staat van bewusteloosheid of lichamelijke onmacht verkeert, ontuchtige handelingen plegen" en
5. "feitelijke aanranding van de eerbaarheid" veroordeeld tot vier jaren en zes maanden gevangenisstraf met verbeurdverklaring zoals in het arrest omschreven.
Voorts heeft het Hof de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Meijers, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verbeterde lezing van de bewezenverklaring van feit 3 primair en feit 3 tweede subsidiair en tot verwerping van het beroep voor het overige.
3. Tenlastelegging, bewezenverklaring en bewijsvoering
3.1.1. Aan de verdachte is onder 3 tenlastegelegd:
"dat hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 27 december 1994 tot en met 31 december 1996 te Breda, in elk geval in het arrondissement Breda, door geweld of (een) andere door feitelijkhe(i)d(en) en/of met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [het slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte (telkens)
- (één of meer van) zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] geduwd/gebracht en/of
- (over) de vagina en/of de schaamstreek en/of de (boven)benen en/of de arm(en), in elk geval (over) het lichaam van die [slachtoffer] betast/gewreven/-gestreeld en/of
- de borst(en) en/of tepel(s) van die [slachtoffer] betast/vastgepakt en/of daarover gewreven en/of daarin geknepen en/of
- die [slachtoffer] gezoend
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat hij, verdachte, die [slachtoffer] (een) hoeveelhe(i)d(en) Seresta (Forte) en/of Loramet 2 mg en/of Oxazepam (50 mg), in elk geval bedwelmend(e)/verdovend(e) en/of spierverlammend(e) (slaap)middel(en) heeft toegediend en/of hij, verdachte, misbruik heeft gemaakt van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht van hem, verdachte, op die [slachtoffer], bestaande uit:
- het grote leeftijdsverschil tussen hem, verdachte, en die [slachtoffer] en/of
- de omstandigheid dat hij verdachte, tegen die [slachtoffer] heeft gezegd -zakelijk weergegeven- dat hij spirituele en/of paranormale gaven bezat en/of dat hij haar kon behandelen/genezen en/of dat hij, verdachte, haar positieve krachten zou geven waardoor zij negatieve krachten zou overwinnen,
en/of (aldus) voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan."
3.1.2. Daarvan is bewezenverklaard:
"dat hij op een tijdstip in de periode van 1 mei 1996 tot en met 31 december 1996 te Breda door feitelijkheden [het slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte
- één of meer van zijn vingers in de vagina van die [slachtoffer] geduwd/gebracht en de vagina en de benen en de armen van die [slachtoffer] betast en
- de borsten van die [slachtoffer] betast/vastgepakt en daarin geknepen
en bestaande die feitelijkheden hierin dat hij, verdachte, die [slachtoffer] een hoeveelheid Loramet 2 mg heeft toegediend en hij, verdachte, misbruik heeft gemaakt van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht van hem, verdachte, op die [slachtoffer], bestaande uit de omstandigheid dat hij verdachte, tegen die [slachtoffer] heeft gezegd -zakelijk weergegeven - dat hij haar kon behandelen/genezen en/of dat hij, verdachte, haar positieve krachten zou geven waardoor zij negatieve krachten zou overwinnen."
3.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [het slachtoffer]:
"(pagina 113)
Ik heb eerder een gesprek met u gehad, een intakegesprek. Daarin heb ik u te kennen gegeven dat er het een en ander op seksueel gebied heeft plaatsgevonden in de tijd dat ik onder behandeling was van een man, die [verdachte] heette en zich toentertijd uitgaf voor magnetiseur.
(pagina 114)
Mijn ouders zijn gescheiden toen ik 14 jaar was.
(pagina 115)
Daar heb ik een klap van gekregen. Ik zag het totaal niet meer zitten. Ik kreeg last van psychische klachten, depressies.
(pagina 118)
Ik heb al aangegeven dat ik mij een paar keer heb laten behandelen door de man, tegen wie ik nu aangifte wil doen, die [verdachte]. Ik heb mij door die [verdachte] laten behandelen omdat hij mij werd aangeprezen door een vriendin van mij, [betrokkene 1]. [Betrokkene 1] was een schoolvriendin van mij. Wij raakten bevriend en omdat haar ouders ook gescheiden waren gaf dat een band.
(pagina 119)
Wij kwamen ook bij elkaar over de vloer. [Betrokkene 1] woonde toen in de [a-straat] of zoiets (toevoeging hof: bedoeld wordt kennelijk de [a-straat] te [plaats B]).
(pagina 120)
[Betrokkene 1] heeft een paar keer gezegd dat de nieuwe vriend van haar moeder mij misschien zou kunnen helpen.
(pagina 121)
Nogmaals, ik zat in die tijd niet lekker in mijn vel en ik heb tegen [betrokkene 1] gezegd dat ik het wel eens wilde proberen. Toen is [verdachte] er ook bij gekomen. Dat was bij hen in de woonkamer en toen zei hij dat hij het wel zou doen of kon doen. Ik heb hem toen verteld over de klachten die ik had, vooral de angst.
(pagina 122)
[Verdachte] vertelde mij wat de behandeling inhield. Het kwam op mij over dat je in trance zou raken. Het was in ieder geval dat hij mij positieve krachten zou geven waardoor ik negatieve krachten zou overwinnen. Hij heeft mij ook gezegd dat hij de krachten uit mij zou halen door over mijn lichaam te strijken. Maar dat was dan wel met afstand. Ik doe dat nu voor en ik houd mijn handen een centimeter of tien boven mijn lichaam.
(pagina 123)
Bij dat eerste gesprek is verteld dat de behandelingen zouden plaatsvinden bij [betrokkene 1] thuis. Ik kon dan daar overnachten, omdat ik dan heel moe zou zijn. [Verdachte] had geen behandelkamer. Het was bij [betrokkene 1] thuis en zij kenden elkaar pas, de moeder van [betrokkene 1] (toevoeging hof: en [verdachte]). Er is in dat eerste gesprek een afspraak gemaakt voor de behandeling. Ik denk dat ik een week later, aan het begin van de avond, daar naar toe ben gegaan. Wij hebben toen eerst wat gekletst en thee gedronken.
(pagina 124)
Ik heb net gezegd dat hij mij in trance zou brengen. Dat zou vanzelf gebeuren, door de behandeling. Er kwam in ieder geval naar voren dat je slaperig zou worden, een beetje van de wereld.
Nadat wij thee hadden gedronken, kreeg ik van hem nog een drankje aangeboden. Iets wat ik moest opdrinken waardoor ik vatbaarder zou zijn, zeg maar. Hij deed dat door een glaasje water. Hij kwam binnen met een troebel glaasje water en hij gooide er een ring in. Dat was kort voordat hij mij zou gaan behandelen. Met troebel water bedoel ik geen smerige kleur, maar het was net alsof je een aspirientje in een glas gooit. Het was een beetje wit.
(pagina 125)
Hij zei dat die troebelheid en de smaak van die ring kwam. Het water had een beetje een ijzerachtige smaak.
(pagina 126)
Nadat ik dat glas water had leeggedronken, zijn wij naar boven gegaan, naar de kamer van [betrokkene 1]. Daar lag een matras op de grond. Toen ik op die kamer kwam, begin ik mij een beetje "rozig" te voelen. Het voelde, alsof ik onder invloed, gedrogeerd was. Ik ben later ook nog in de psychiatrie geholpen en ik weet hoe slaapmedicatie werkt en hoe dat voelt en dat kwam overeen met deze. Ik werd een beetje licht in mijn hoofd, een zweverig, gevoelloos gevoel. Ik zag ook slechter. Het kostte meer moeite om te bewegen, dingen te doen. Het was wel zo dat ik er bij bleef, maar het was ontzettend zwaar voor mij.
(pagina 127)
Ik denk nu achteraf dat ik gedrogeerd was of een middeltje toegediend heb gekregen.
Hij had gezegd dat ik slaperig zou worden.
(pagina 128)
Ik kon niet echt meer helder kijken.
Mijn benen waren vrij, dus ik denk dat ik een nachthemd aan had.
(pagina 129)
Daaronder droeg ik ondergoed, maar geen bh.
Ik ben toen op dat matras gaan liggen en hij begon mij te behandelen. Hij streek over mijn lichaam, maar dan wel met een afstandje. Af en toe raakte hij mij aan. Het was meer dat hij over mijn lichaam zweefde en op sommige punten raakte hij mij aan. Ik voelde mij meer wegzakken, ik werd slaperiger. Hij raakte mij aan op mijn armen, mijn benen, mijn borst en borsten. Hij raakte mijn onder- en bovenbenen aan...
(pagina 130)
...door erlangs te strijken. Langs de binnenkant van mijn bovenbenen en toen weer naar boven. Dat hij "daar" langs kwam. Als hij mij aan de binnenkant van mijn bovenbenen aanraakte, dan raakte hij ook, hoe zeg je dat, mijn genitaliën, mijn vagina. Dat ging heel snel. Hij raakte ook mijn beide borsten aan. Dat gebeurde iets langer. Ik ben niet helemaal in slaap gevallen. Ik was, denk ik, half bij bewustzijn. Het was steeds dat ik een beetje wakker was en dan weer weg duizelde.
(pagina 132-133)
Ik heb altijd mijn twijfels gehouden omtrent de gaven die iemand heeft. Ik stond daar sceptisch tegenover. Maar ik wilde wel van mijn probleem, mijn klachten af. Ik wilde genezen.
Tussen de eerste en tweede behandeling zat een paar weken. De tweede behandeling vond bij mij thuis plaats. [Verdachte] is toen naar mijn woning gekomen. Mijn moeder en broer waren ook thuis. Eerst werd er iets gedronken. Het was opnieuw dat ik dat glas leegdronk. Ring erin. Hij had dat glas met water uit de keuken gehaald. Het water was toen net zo troebel (toevoeging hof: als de eerste keer). Normaal gesproken, als ik water uit de keuken haal, is dat niet troebel. De ring zat er al in.
(pagina 134)
Ik werd toen door hem behandeld op mijn kamer, op mijn bed. Hij heeft mij toen gevraagd of ik mijn kleding uit wilde doen. Ik droeg toen ook weer gemakkelijk zittende kleding, een joggingbroek of een nachthemd, of zoiets. Ik heb hem niet gevraagd waarom ik mijn kleding moest uittrekken. De medicijnen begonnen te werken, of dat drankje, dus ik denk dat ik dat gewillig heb gedaan. Mijn ondergoed heb ik onder de deken uitgetrokken. De deken is op een gegeven moment terug geslagen. Ik was toen dus helemaal naakt.
Hij is met de behandeling bij mijn arm begonnen. Dat was boven de deken en langzamerhand ging dat onder de deken verder, naar beneden toe. De deken lag toen nog over mijn lichaam heen.
(pagina 135)
Ik denk dat hij een paar uur, of een uur later, de deken van mijn lichaam heeft gehaald. Ik voelde mij toen rustig, slaperig.
Bij de tweede behandeling heeft hij dezelfde lichaamsdelen aangeraakt als de eerste keer. Tussen mijn benen heeft hij mij langer aangeraakt, en heviger, brutaler. Hij is daar binnen geweest met zijn handen. Voordat hij mij tussen mijn benen behandelde, had hij de deken al teruggeslagen.
Hij was begonnen bij mijn armen, mijn onderbenen, mijn voeten en mijn "dinges" was het laatste. Mijn blote borsten had mij minder aangeraakt dan de vorige keer, maar wel aangeraakt.
(pagina 136)
Hij heeft zijn handen er een beetje opgelegd en een beetje gevoeld, zoiets, en erin geknepen. Vast gehad, aangeraakt, betast. Dat weet ik zeker.
Mijn vagina heeft hij ook betast en aangeraakt en van binnen betast. De buitenzijde van mijn vagina heeft hij aangeraakt door een handoplegging, gewoon zacht betast. Eén keer een strijk, het ging heel rustig. Die aanraking van binnen, dat was behoorlijk heftig. Daar schrok ik van. Meteen nadat hij zijn handen bovenop mijn vagina had gelegd, is hij in mijn vagina gegaan.
(pagina 137)
Ik lag op mijn rug op bed, met mijn benen naast elkaar. Hij kon tussen mijn benen komen door er eerst mee bezig te zijn, mijn benen te spreiden. Op een bepaald moment heeft hij mijn benen iets van elkaar gehaald. Toen is hij met één of twee vingers, dat weet ik niet, in mijn vagina gegaan. Daar ging hij wat minder voorzichtig mee om. Ik heb dat aan de binnenkant gewoon stevig gevoeld. Een paar keer. Ik bedoel daarmee dat hij vaker binnen en buiten mijn vagina is geweest. Hij stopte zijn vinger in mijn vagina en liet dan weer los. En dat een paar keer.
(pagina 138)
Ik had dit totaal niet verwacht. Mijn gevoel was een beetje van, moet dat nou? Ik kon dat lichamelijk niet zeggen. Ik was zo moe en slaperig.
(pagina 139)
Hij duwde ineens met kracht een vinger in mij. Dat heeft hij een paar keer zo gedaan. Hij ging met heel de vinger in mijn vagina.
(pagina 140)
Gewoon krachtig erin.
Een paar weken later was [verdachte] jarig (toevoeging hof: op [geboortedatum]). Ik heb [betrokkene 1] toen verteld dat hij mij had aangeraakt. De tweede behandeling is dus zo rond half september geweest. Als [betrokkene 2] die [verdachte] in april 1996 heeft leren kennen, dan kan het zijn dat ik toen 17 jaar was."
b. een proces-verbaal van de Rechter-Commissaris, voor zover inhoudende als verklaring van de getuige [het slachtoffer]:
"Volgens mij heb ik in de zomer van 1996 contact gezocht met mijn huisarts omdat ik last had van depressieve klachten. In dezelfde periode ben ik ook in contact gekomen met [verdachte].
Ik heb [betrokkene 1] in de tweede klas van de middelbare school leren kennen. We zijn goede vriendinnen geworden. [Betrokkene 1] merkte dat het niet goed met mij ging en zij wilde dat ik [verdachte] leerde kennen, zodat hij mij kon helpen. Ik ben aan hem voorgesteld bij [betrokkene 1] thuis, in aanwezigheid van [betrokkene 1] en haar moeder. Ik begreep op dat moment dat de moeder van [betrokkene 1] al onder behandeling was van [verdachte]. Voor mijn gevoel was de kennismaking met [verdachte] tegelijkertijd een intakegesprek. Hij zei niet echt veel. Ik moest de behandeling zelf willen, dat begreep ik wel van hem. Toen ik aangaf dat ik behandeld wilde worden, gaf [verdachte] aan dat hij mij kon behandelen.
Eerste behandeling door [verdachte].
[Verdachte] heeft een drankje gemaakt in de keuken. Dat was een troebel drankje.
Ik weet wel zeker dat ik de ring uit het glas heb gehaald. [Verdachte] vertelde dat de ring een geneeskrachtige werking zou hebben."
c. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 3]:
"Ik ben de moeder van [het slachtoffer]. De tweede behandeling van [het slachtoffer] door [verdachte] vond in mijn woning plaats. Ik woonde toen in [plaats B]."
d. een proces-verbaal van de Rechter-Commissaris, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Ik beken dat ik ontuchtige handelingen heb gepleegd met de vrouwen die zijn genoemd in de feiten 1, 2 en 3. De precieze handelingen zal ik bij het politieverhoor gaan omschrijven."
e. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"U vraagt mij of ik ook Seresta heb gebruikt. Ik kan mij alleen Oxazepam en Loramet herinneren.
U zegt mij dat u met mij over [het slachtoffer] wil praten. [Het slachtoffer] was destijds een vriendin van [betrokkene 1]. Ik behandelde [het slachtoffer] omdat zij labiel en onzeker was.
Ik heb [het slachtoffer] twee keer behandeld: één keer bij [betrokkene 2] in huis en één keer bij [het slachtoffer] thuis.
U zegt mij dat [het slachtoffer] heeft verklaard dat zij een glas water, dat er troebel uitzag, te drinken kreeg en dat zij zich snel moe voelde worden. Ik weet het niet meer; het zou goed kunnen.
[Het slachtoffer] moest, net als [betrokkene 1], gemakkelijke, niet knellende kleding aantrekken. Het liefst zonder bh, of de bh los.
U vraagt of [het slachtoffer] toen wegdoezelde en dan weer even bij kennis was. Het zou best kunnen.
U vraagt mij waar [het slachtoffer] behandeld werd. Ergens boven in een slaapkamer bij [betrokkene 2] thuis. Het zou goed kunnen dat zij op een matras op de grond heeft gelegen.
U zegt mij dat [het slachtoffer] heeft verklaard dat ik haar armen, benen, borsten en de binnenkant van haar benen heb aangeraakt en dat ik met mijn hand naar boven ging zodat ik net haar vagina aanraakte. Ik kan het niet ontkennen, het zou best gebeurd kunnen zijn.
U zegt mij dat [het slachtoffer] heeft verklaard dat ik mijn beide handen op haar borsten heb geplaatst en dat ik mijn handen daar heb laten rusten. Het zou kunnen dat dat gebeurd is.
De tweede keer dat ik [het slachtoffer] heb behandeld, dat was bij haar thuis, heb ik vermoedelijk Loramet gbruikt. Ik had dit in een klein flesje zitten. Ik gooide de vloeistof in een glas water en deed er dan ook suiker bij. Ik deed in het flesje de vloeistof van drie of vier capsules en de inhoud van heel dit flesje deed ik dan in het glas water voordat ik [het slachtoffer] behandelde.
[Het slachtoffer] werd hier suf, duf en slaperig van. De tweede sessie was op de slaapkamer van [het slachtoffer]. Ik heb haar toen gevraagd haar kleding uit te doen. Het uitkleden deed [het slachtoffer] onder de deken. Toen zij haar kleding uit had, had zij volgens mij helemaal niets meer aan, ook geen onderbroek. Ik ben toen met mijn hand onder de deken gegaan en heb toen haar borsten en misschien haar vagina aangeraakt. Ik heb mijn hand op haar borst gelegd en een soort trekkende beweging gemaakt alsof ik zo uit haar borst de negatieve energie wegnam. Het kan dat ik haar vagina heb aangeraakt.
Samengevat: ik heb [het slachtoffer] het middel Loramet toegediend, ik heb [het slachtoffer] verzocht zich uit te kleden, ik heb [het slachtoffer], toen zij onder invloed was van het medicijn, betast aan haar borsten, over haar benen en ik heb waarschijnlijk haar vagina aangeraakt."
f. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Aan het Nederlands Forensisch Instituut werd verzocht antwoord te geven op de vraag of de symptomen welke iedere aangeefster in haar aangifte had opgegeven, verklaarbaar waren na toediening van Loramet 2 mg (capsules), al dan niet in combinatie met Oxazepam 50 mg.
Aan het NFI werden alle symptomen doorgegeven zoals iedere aangeefster in haar aangifte had aangegeven. De personalia van de aangeefsters werden niet aan het Nederlands Forensisch Instituut doorgegeven. De aangeefsters werden aangegeven met een cijfer.
Met slachtoffer -1- wordt aangeefster (...) bedoeld.
Met slachtoffer -2- wordt aangeefster [het slachtoffer] bedoeld.
Met slachtoffer -3- wordt aangeefster (...) bedoeld."
g. een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, onderdeel toxicologie, voor zover inhoudende als verklaring van K.J. Lusthof, apothekertoxicoloog:
"Onderzoeksmateriaal:
Ontvangen van Technische recherche Midden- en West-Brabant.
Vraagstelling:
Zijn de door de slachtoffers genoemde symptomen verklaarbaar na toediening van Loramet(r) 2 mg (capsules), al dan niet in combinatie met oxazepam 50 mg.
Antwoorden:
Oxazepam en Loramet(r) (werkzame stof: lormetazepam) zijn slaapmiddelen. Zij behoren beide tot de groep van benzodiazepinen. De gebruikelijke dosering van oxazepam is bij slaapstoornissen 10-50 mg. De gebruikelijke dosering van Loramet(r) bij slaapstoornissen is 1-2 mg een half uur vóór het slapen gaan.
De effecten van benzodiazepinen zijn afhankelijk van de mate, waarin de gebruiker hieraan gewend is. Ook is er een grote variatie tussen personen voor het optreden van de diverse effecten.
Bijwerkingen van oxazepam en Loramet(r) zijn onder andere: slaperigheid, vermoeidheid, afvlakking van het gevoel, duizeligheid, spierzwakte; bij Loramet(r) ook: dubbelzien.
De symptomen van de slachtoffers 1, 2 en 3 komen volledig overeen met de beschreven bijwerkingen van oxazepam en Loramet(r)."
4. Beoordeling van het eerste middel
4.1. Het middel richt zich tegen de, hiervoor onder 3.2 weergegeven, onder 3 bewezenverklaarde verkrachting en klaagt onder meer dat het Hof een onjuiste betekenis heeft toegekend aan het begrip 'door een andere feitelijkheid dwingen' als bedoeld in art. 242 Sr, althans dat het de bewezenverklaring op dat punt ontoereikend heeft gemotiveerd. Daartoe wordt aangevoerd dat uit de bewijsmiddelen niet kan volgen dat de verdachte, zoals voor zodanig dwingen is vereist, een bedreigende sfeer heeft doen ontstaan en dat seksueel misbruik door misleiding niet als verkrachting kan worden aangemerkt.
4.2. Het in de tenlastelegging onder 3 voorkomende begrip 'door een andere feitelijkheid dwingen' is daarin klaarblijkelijk gebezigd in de betekenis die daaraan in art. 242 Sr toekomt.
4.3. Vooropgesteld moet worden dat van door een feitelijkheid dwingen - in de zin van art. 242 Sr - tot het ondergaan van handelingen die (mede) bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam slechts sprake kan zijn indien de verdachte door die feitelijkheid opzettelijk heeft veroorzaakt dat het slachtoffer die handelingen tegen zijn of haar wil heeft ondergaan
(vgl. onder meer HR 29 november 1994, LJN ZD1101, NJ 1995, 201).
4.4. Blijkens de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen heeft het Hof onder meer vastgesteld:
(i) dat de verdachte tegen het slachtoffer heeft gezegd dat hij haar kon behandelen voor haar psychische klachten door haar positieve krachten te geven dan wel negatieve krachten uit haar lichaam te halen door over haar lichaam te strijken;
(ii) dat de verdachte voorafgaand aan de tweede behandeling het slachtoffer een drankje te drinken heeft gegeven waarin hij, zonder dat het slachtoffer daarvan op de hoogte was, een hoeveelheid van drie of vier capsules van het slaapmiddel Loramet(r) 2 mg had gedaan;
(iii) dat de bijwerkingen van het gebruik van dat slaapmiddel onder meer slaperigheid, vermoeidheid, afvlakking van het gevoel, spierzwakte en dubbelzien zijn;
(iv) dat het effect van het drankje onder meer was dat het slachtoffer suf, duf en slaperig werd, dat zij zich voelde alsof zij onder invloed, gedrogeerd was, dat zij een zweverig, gevoelloos gevoel kreeg, dat zij slechter zag, het haar meer moeite kostte om te bewegen en dingen te doen en dat zij half bij bewustzijn was, steeds een beetje wakker was en dan weer wegduizelde;
(v) dat de verdachte, terwijl het slachtoffer aldus onder invloed van het door hem toegediende medicijn verkeerde, onder meer met zijn vinger(s) in haar vagina is geweest.
4.5.1. Het oordeel van het Hof dat in het onderhavige geval sprake is van 'door een andere feitelijkheid dwingen' als bedoeld in art. 242 Sr geeft, gelet op hetgeen hiervoor in 4.3 is vooropgesteld, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is ook niet onbegrijpelijk en is toereikend gemotiveerd.
Daarbij wordt het volgende in aanmerking genomen. Uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de verdachte door het slachtoffer een slaapmiddel toe te dienen haar opzettelijk in een zodanige toestand van fysieke weerloosheid heeft gebracht, dat zij als gevolg daarvan niet of zeer moeilijk in staat was zich tegen de bewezenverklaarde seksuele handelingen te verzetten. Aan een toereikende motivering van de bewezenverklaring doet niet af dat de verdachte niet (tevens) een bedreigende sfeer heeft doen ontstaan.
Anders dan het middel kennelijk veronderstelt, heeft het Hof niet vastgesteld dat de verdachte louter door misleiding van zijn kant omtrent het doel van de behandeling het slachtoffer de seksuele handelingen heeft doen ondergaan.
4.5.2. Opmerking verdient dat de omstandigheid dat het brengen in een staat van bewusteloosheid of onmacht met het plegen van geweld kan worden gelijkgesteld (art. 81 Sr), het Hof niet ervan behoefde te weerhouden het onderhavige handelen van de verdachte aan te merken als dwang door een feitelijkheid als bedoeld in art. 242 Sr.
4.6. De klacht faalt.
5. Beoordeling van de middelen voor het overige
De middelen kunnen voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
6. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De verdachte, die zich in voorlopige hechtenis bevindt, heeft op 29 mei 2006 beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot strafvermindering.
7. Slotsom
Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 6 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
8. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze vier jaren en vijf maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst, W.A.M. van Schendel, J.W. Ilsink en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker ,en uitgesproken op 16 oktober 2007.
Beroepschrift 05‑09‑2006
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Betekening aanzegging ex art. 435 lid
12 juli 2006
Griffienummer 01765/06
SCHRIFTUUR HOUDENDE MIDDELEN VAN CASSATIE
Inzake:
[VERDACHTE]
geboren op [geboortedatum] 1948
te [geboorteplaats]
Rekwirant van cassatie van een hem betreffend arrest van het gerechtshof te 's‑Hertogenbosch d.d. 16 mei 2006 in de zaak met parketnummer 201012055-05
Middel I
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet naleving nietigheid met zich meebrengt. Met name zijn geschonden de artt. 350, 358, 359, 415 Sv en art. 242 Sr omdat het onder 3 primair bewezenverklaarde niet uit de bewijsmiddelen kan volgen, althans omdat het Hof een met de bedoeling van de wetgever strijdige betekenis heeft toegekend aan het begrip ‘door een feitelijkheid dwingen’.
Toelichting
Het Hof verklaarde bewezen dat rekwirant — kort gezegd — [slachtoffer] door feitelijkheden heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam, waarbij die feitelijkheden bestonden uit het toedienen van een slaapverwekkend/sufmakend middel en het misbruik maken van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht van rekwirant op [slachtoffer], bestaande uit de omstandigheid dat rekwirant tegen [slachtoffer] heeft gezegd dat hij haar kon behandelen/genezen en/of dat hij haar positieve krachten zou geven waardoor zij negatieve krachten zou overwinnen.
a
De eerste vraag die in verband met de toereikendheid van het bewijs c.q. de interpretatie van de delictsomschrijving gesteld dient te worden, is of er in het licht van de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen wel gesproken kan worden van dwingen door een feitelijkheid.
In NJ 2004/78 overwoog Uw Raad dat het bestaan van dwang door een andere feitelijkheid niet enkel kan worden afgeleid uit de tussen verdachte en zijn patiënt of cliënt bestaande afhankelijkheidsrelatie en het daarmee verband houdende overwicht van de verdachte op zijn patiënt of cliënt. Vereist is — naar Uw raad overwoog — dat komt vast te staan dat het slachtoffer binnen die afhankelijkheidsrelatie door bepaald gedragingen van de verdachte waardoor een bedreigende sfeer is ontstaan, is gedwongen de seksuele handelingen te ondergaan.
In het thans voorliggende geval kan uit de gebezigde bewijsmiddelen niet volgen dat uit de gedragen van rekwirant een bedreigende sfeer als bedoeld in voormeld arrest is ontstaan. Zie in verband met de uitleg van het begrip feitelijkheid ook het art. ‘List, onmacht en verkrachting’ van De Jong en Van der Neut,1. die erop wijzen dat in de wetgeschiedenis bij herhaling naar voren komt dat bij de uitbreiding met ‘een andere feitelijkheid’ gedacht werd aan situaties die zo bedreigend waren dat het slachtoffer daaraan geen weerstand kon bieden. De auteurs zijn van mening dat men al te haaks op deze uit de wetsgeschiedenis blijkende benadering zou komen te staan en de wet zou loslaten als men gevallen van seksueel misbruik door misleiding onder de verkrachtingsbepaling zou gaan rubriceren. Een feitelijkheid zou wellicht nog kunnen worden geconstrueerd, maar niet het daardoor dwingen. Van dwingen kan — aldus de auteurs — wel weer sprake zijn, zodra het slachtoffer bemerkt dat het seksueel wordt misbruikt.
Het Hof heeft een onjuiste betekenis toegekend aan het begrip ‘door een feitelijkheid dwingen’, althans de bewezenverklaring op dit onderdeel ontoereikend gemotiveerd.
b
Uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen kan evenmin volgen dat de bewezenverklaarde handelingen tegen de wil van [slachtoffer] hebben plaatsgevonden. Het enige bewijsmiddel dat in dit verband relevant zou kunnen zijn, is de verklaring van [slachtoffer], afgelegd bij de politie, inhoudende:
‘ik had dit totaal niet verwacht. Mijn gevoel was een beetje van, moet dat nou? Ik kon dat lichamelijk niet zeggen. Ik was zo moe.2.
De verklaring van [slachtoffer] dat zij een beetje het gevoel had van: ‘moet dat nou?’, is onvoldoende om op basis daarvan te kunnen concluderen dat de bewezenverklaarde gedragingen tegen haar wil hebben plaats gevonden. Nu verdere bewijsmiddelen, die daarop zouden kunnen wijzen, ontbreken, is de bewezenverklaring ontoereikend gemotiveerd.
c
Uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen kan tenslotte niet volgen dat het opzet van rekwirant (al dan niet voorwaardelijk) gericht is geweest op het tegen de wil van [slachtoffer] ondergaan van het seksuele binnendringen.
Middel II
Toelichting
Het Hof verklaarde — voor zover hier van belang — dat rekwirant ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 1978.
Uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid dat [slachtoffer] inderdaad op [geboortedatum] 1978 is geboren.
De bewezenverklaring is in zoverre ontoereikend gemotiveerd.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. G. Meijers, advocaat te Amsterdam, die verklaart daartoe bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door rekwirant van cassatie.
Amsterdam, 5 september 2006
mr. G. Meijers
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 05‑09‑2006
Bewijsmiddel 6, p. 10 arrest.’