HR, 25-09-2007, nr. 03185/06
ECLI:NL:HR:2007:BA7692
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
25-09-2007
- Zaaknummer
03185/06
- LJN
BA7692
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Internationaal publiekrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2007:BA7692, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 25‑09‑2007
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2007:BA7692
ECLI:NL:HR:2007:BA7692, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 25‑09‑2007; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:BA7692
- Vindplaatsen
Conclusie 25‑09‑2007
Inhoudsindicatie
Overschrijding redelijke termijn. Gelet op de aan verdachte opgelegde straffen is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtgevolg te verbinden en zal de HR met dat oordeel volstaan. CAG anders: korting op de bijkomende straf van de rijontzegging.
Nr. 03185/06
Mr Machielse
Zitting 12 juni 2007
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Het Gerechtshof te 's-Gravenhage heeft verdachte op 6 oktober 2005 voor 1: "Overtreding van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet 1994" en 2: "Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994" ten aanzien van feit 1 veroordeeld tot een geldboete van EUR 200,-, subsidiair vier dagen hechtenis en ten aanzien van feit 2 tot hechtenis voor de duur van twee weken, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Tevens is de verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid opgelegd voor de duur van twaalf maanden en is de inbeslaggenomen personenauto verbeurd verklaard.
2. De verdachte heeft tijdig beroep in cassatie ingesteld. Mr. Tj.E. van der Spoel, advocaat te Rotterdam, heeft een schriftuur ingezonden, houdende één middel van cassatie.
3.1. Het middel klaagt over schending van de redelijke termijn in de cassatiefase omdat tussen het instellen van het cassatieberoep en de ontvangst van de stukken ter administratie van de Hoge Raad meer dan acht maanden zijn verstreken.
3.2. Het cassatieberoep is ingesteld op 18 oktober 2005. De stukken zijn bij de Hoge Raad ontvangen op 9 november 2006. Aldus is de door de Hoge Raad gestelde termijn van acht maanden overschreden. Een bijzonder voortvarende behandeling binnen zestien maanden(1) behoort niet (meer) tot de mogelijkheden.
3.3. De vraag is of dit verzuim tot strafvermindering moet leiden, en zo ja, van welke van de opgelegde sancties, of dat met de constatering van het verzuim kan worden volstaan.
Van belang is daarbij de hoogte van de opgelegde sancties en de mate van overschrijding.
Bij relatief lage of korte straffen kan eventueel met een constatering worden volstaan(2), bij een voorwaardelijk opgelegde straf eveneens.(3)
Gelet op de voorwaardelijke hechtenis, de hoogte van de opgelegde geldboete en de mate van overschrijding is er mijns inziens geen aanleiding tot matiging van een of meerdere van de opgelegde straffen en kan in beginsel worden volstaan met de enkele constatering dat de redelijke termijn is overschreden.
Ik schrijf "in beginsel" omdat naast deze hoofdstraffen aan de verdachte ook nog bijkomende straffen zijn opgelegd: ontzegging van de rijbevoegdheid en verbeurdverklaring.
In HR 18 september 2001, LJN ZD2837 (nr. 02423/00, niet gepubliceerd) ging het om een verdachte die was veroordeeld tot vier weken hechtenis en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twaalf maanden. De inzendtermijn was met drie maanden overschreden. Uw Raad week, overeenkomstig de conclusie van mijn voormalig ambtgenoot mr. Fokkens (punt 9), uit naar de bijkomende straf. Ik meen dat korting op de bijkomende straf in dit geval eveneens de aangewezen weg is.
4. Het middel is gegrond. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
5. Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen, doch uitsluitend ten aanzien van de duur van de opgelegde bijkomende straf van de ontzegging van de rijbevoegdheid, met zodanige vermindering van de sanctie dat de inbreuk op verdachtes recht op berechting binnen een redelijke termijn in voldoende mate wordt gecompenseerd.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 Vgl. HR 21 december 2004, LJN AR6361; HR 3 april 2007, LJN AZ8414 (nr. 02162/06, niet gepubliceerd).
2 Bijvoorbeeld HR 8 april 2003, LJN AF5399 (nr. 02058/02, niet gepubliceerd) (vier weken gevangenisstraf, overschrijding van de inzendtermijn met bijna zes maanden); HR 25 maart 2003, LJN AF4327 (nr. 00699/02, niet gepubliceerd) (twee weken hechtenis, overschrijding van de inzendtermijn met één maand); HR 13 maart 2007, LJN AZ8394 (nr. 01829/06 J, niet gepubliceerd) (werkstraf van vijftig uren, overschrijding van de inzendtermijn met bijna vier maanden) en HR 15 maart 2005, LJN AS4635 (nr. 01722/04, niet gepubliceerd) (geldboete van vierhonderd euro, overschrijding van de inzendtermijn met ruim vier maanden); HR 19 april 2005, LJN AS9237 (twee maanden gevangenisstraf, overschrijding van de inzendtermijn met ruim twee maanden)
3 Bijvoorbeeld HR 30 oktober 2001, NJ 2002, 130 (geheel voorwaardelijke geldboete, overschrijding van de inzendtermijn - na conversie - met twee maanden) en HR 11 maart 2003, LJN AF4217 (nr. 01465/02, niet gepubliceerd) (geheel voorwaardelijke gevangenisstraf, overschrijding van de inzendtermijn met ruim zeven maanden).
Uitspraak 25‑09‑2007
Inhoudsindicatie
Overschrijding redelijke termijn. Gelet op de aan verdachte opgelegde straffen is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtgevolg te verbinden en zal de HR met dat oordeel volstaan. CAG anders: korting op de bijkomende straf van de rijontzegging.
25 september 2007
Strafkamer
nr. 03185/06
EC/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 6 oktober 2005, nummer 22/002564-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een bij verstek gewezen vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Rotterdam van 18 maart 2004 - de verdachte ter zake van 1."overtreding van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994" en 2. "overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994" veroordeeld t.a.v. feit 1 tot een geldboete van € 200,-, subsidiair vier dagen hechtenis en t.a.v. feit 2 tot twee weken hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twaalf maanden met verbeurd- verklaring zoals in het arrest omschreven.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. Tj.E. van der Spoel, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het bestreden arrest zal vernietigen, doch uitsluitend ten aanzien van de duur van de opgelegde bijkomende straf van de ontzegging van de rijbevoegdheid, de opgelegde ontzegging van de rijbevoegdheid zal verminderen en het beroep voor het overige zal verwerpen.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden.
3.2. De verdachte heeft op 18 oktober 2005 beroep in cassatie ingesteld. De stukken zijn op 9 november 2006 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Het middel is dus in zoverre terecht voorgesteld. Gelet op de aan de verdachte opgelegde straffen als hiervoor onder 1 vermeld, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 25 september 2007.