HR, 04-09-2007, nr. 00465/06
ECLI:NL:HR:2007:BA4914
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
04-09-2007
- Zaaknummer
00465/06
- LJN
BA4914
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2007:BA4914, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 04‑09‑2007
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2007:BA4914
ECLI:NL:HR:2007:BA4914, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 04‑09‑2007; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:BA4914
Beroepschrift, Hoge Raad, 18‑05‑2006
- Vindplaatsen
Conclusie 04‑09‑2007
Inhoudsindicatie
Het recht tot strafvordering is i.c. niet vervallen indien het cassatieberoep tegen ’s Hofs niet-ontvankelijkverklaring van verdachte in zijn hoger beroep niet slaagt, zie tussenarrest HR LJN AZ3286. ’s Hofs niet van een onjuiste rechtsopvatting getuigende oordeel dat hetgeen door of namens verdachte is aangevoerd niet kan gelden als een bijzondere omstandigheid die de overschrijding van de beroepstermijn verontschuldigbaar doet zijn, is niet onbegrijpelijk.
Nr. 00465/06
Mr. Machielse
Zitting 8 mei 2007
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Op 16 januari 2007 heeft de Hoge Raad in de onderhavige zaak een tussenarrest gewezen om mij in staat stellen mij alsnog uit te laten over het voorgestelde middel. De Hoge Raad heeft overwogen:
3.7. Bij de beantwoording van de vraag of het onderhavige feit is verjaard en het Openbaar Ministerie daarom alsnog niet-ontvankelijk behoort te worden verklaard in de vervolging, moet worden vooropgesteld dat verjaring slechts dan kan leiden tot het verval van het recht tot strafvordering indien dat recht (nog) bestaat en dus teloor kan gaan. Dit brengt mee dat de in de art. 70-73 Sr vervatte verjaringsregels geen toepassing vinden indien de verdachte een gewoon rechtsmiddel heeft ingesteld tegen een rechterlijke uitspraak maar dit niet heeft gedaan binnen de daartoe in de wet gestelde termijn en die termijnoverschrijding niet verontschuldigbaar is. In zo een geval wordt de uitspraak onherroepelijk na het verstrijken van die termijn en bestaat er ten aanzien van het berechte feit vanaf dan geen recht tot strafvordering meer dat door verjaring zou kunnen vervallen. Een andersluidende opvatting zou afbreuk doen aan het gezag van onherroepelijke rechterlijke uitspraken.
3.8. Wat betreft de onderhavige zaak betekent dit dat het recht tot strafvordering niet wegens verjaring is vervallen indien het cassatieberoep tegen 's Hofs niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in zijn hoger beroep niet slaagt.
In het middel was aangevoerd dat nergens uit blijkt dat verdachte op 1 oktober 2003 bekend was met het vonnis waarvan beroep. Daarom zou er geen sprake zijn geweest van overschrijding van de appeltermijn en had het hof verdachte ontvankelijk in zijn hoger beroep moeten verklaren.
2.1. Op 25 september 2002 heeft de kantonrechter te 's-Gravenhage verdachte bij verstek veroordeeld. Op 28 november 2002 is een verstekmededeling aan de griffie van de rechtbank uitgereikt omdat de verdachte zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland was. Het dossier bevat voorts een begeleidend schrijven van de Belastingdienst/Douane Noord van 1 oktober 2003, gericht aan het arrondissementsparket te 's-Gravenhage, waarin is vermeld dat een akte van uitreiking contra [verdachte] geb. [geboortedatum].1957 te [geboorteplaats] aan het parket wordt toegezonden en dat het vonnis hem werd medegedeeld en uitgereikt waarna hij voor ontvangst heeft getekend. Als kenmerk noemt deze brief 09/160389-01, het parketnummer van de zaak tegen verdachte bij het kantongerecht. Aangehecht is ook nog een akte van uitreiking waarin verbalisant mededeelt dat door hem aan [verdachte] iets is uitgereikt betreffende parketnummer 09/160389-01. Voorts heeft nogmaals een vergelijkbare uitreiking plaatsgevonden op 19 februari 2004.
Verdachte heeft op 2 maart 2004 hoger beroep doen instellen. Op 27 juni 2005 is verdachte, vergezeld van een advocaat, ter terechtzitting van het hof te 's-Gravenhage verschenen. Verdachte heeft verklaard dat er onduidelijkheid bestond over het compasnummer van de zaak omdat er tegelijkertijd twee zaken liepen over dezelfde auto. Daarop heeft de raadsheer het onderzoek ter terechtzitting geschorst voor onbepaalde tijd om verdachte in de gelegenheid te stellen de correspondentie die hij zei te hebben gevoerd over te leggen. Op 11 oktober 2005 is het onderzoek hervat. Verdachte is wederom met zijn advocaat verschenen. Verdachte heeft wederom verklaard dat hij de eerste keer dat hij bij de grensovergang is aangehouden en toen een geldboete heeft betaald. Hij zou toen een brief hebben geschreven naar het parket met het verzoek de achterliggende stukken toe te zenden. Later is hij nog een keer aangehouden, heeft toen weer gebeld met het parket en heeft toen pas de verbanden weten te leggen. Eerst daarna heeft hij het vonnis en procesverbaal ontvangen waaruit bleek dat er ook nog een ontzegging van de rijbevoegdheid was opgelegd. De advocaat van verdachte heeft zich beroepen op onduidelijkheid en betoogd dat verdachte zich niet heeft gerealiseerd dat het om twee vonnissen ging.
Op 11 oktober 2005 heeft het hof verdachte niet ontvankelijk verklaard in het hoger beroep omdat verdachte op 1 oktober 2003 bekend zou zijn geweest met het vonnis waarvan beroep nu dit op die datum aan hem zou zijn betekend. Nu verdachte eerst op 2 maart 2004 hoger beroep heeft ingesteld heeft hij dit na verloop van de appeltermijn gedaan en is daarom niet ontvankelijk in het beroep.
2.2. Eerlijk gezegd is mij nog steeds niet duidelijk wat nu precies op 1 oktober 2003 aan verdachte zou zijn uitgereikt. Er is wel een mededeling uitspraak voorhanden maar die is kennelijk gehecht aan de akte van uitreiking van 28 november 2002. Deze onduidelijkheid maakt naar mijn mening de controle op de beslissing van het hof onmogelijk. Het gaat er immers om dat de verstrekte gegevens reeds van dien aard zijn dat zij de verdachte in voldoende mate op de hoogte stellen van wat voor zijn besluitvorming ten aanzien van het instellen van hoger beroep van belang is.(1) Indien aan de akte van uitreiking van 1 oktober 2003 een mededeling uitspraak zou zijn gehecht zou dit natuurlijk anders zijn.
Het voorgaande brengt mij tot de conclusie dat het arrest van het hof op grond van die onduidelijkheid zou moeten worden vernietigd, ware het niet dat inmiddels de termijn van de vervolgingsverjaring is verstreken.
3. Deze conclusie strekt er wederom toe dat de Hoge Raad het vonnis van de kantonrechter zal vernietigen en de officier van justitie niet ontvankelijk zal verklaren in de vervolging.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Vgl. HR 7 december 2004, NJB 2005, blz. 174, nr. 55.
Uitspraak 04‑09‑2007
Inhoudsindicatie
Het recht tot strafvordering is i.c. niet vervallen indien het cassatieberoep tegen ’s Hofs niet-ontvankelijkverklaring van verdachte in zijn hoger beroep niet slaagt, zie tussenarrest HR LJN AZ3286. ’s Hofs niet van een onjuiste rechtsopvatting getuigende oordeel dat hetgeen door of namens verdachte is aangevoerd niet kan gelden als een bijzondere omstandigheid die de overschrijding van de beroepstermijn verontschuldigbaar doet zijn, is niet onbegrijpelijk.
4 september 2007
Strafkamer
nr. 00465/06
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 11 oktober 2005, nummer 22/001996-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957, zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep tegen een bij verstek gewezen vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage, locatie 's-Gravenhage, van 25 september 2002, waarbij de verdachte ter zake van "als bezitter een motorrijtuig op een weg laten staan zonder dat hij voor dat motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen heeft gesloten en in stand gehouden" is veroordeeld tot een geldboete van € 436,-, subsidiair acht dagen hechtenis met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van vier maanden.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.H. Westendorp, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2. De Hoge Raad heeft bij tussenarrest van 16 januari 2007 geoordeeld dat het recht tot strafvordering in de onderhavige zaak niet wegens verjaring is vervallen indien het cassatieberoep tegen 's Hofs niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in zijn hoger beroep niet slaagt. Voormeld tussenarrest is aan het onderhavige arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.3. De Advocaat-Generaal Machielse heeft bij aanvullende conclusie geconcludeerd dat de Hoge Raad het vonnis van de Kantonrechter zal vernietigen en de Officier van Justitie niet-ontvankelijk zal verklaren in de vervolging.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof de verdachte ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn hoger beroep.
3.2.1. De bestreden uitspraak houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, in:
"rolnummer 2200199604
parketnummer 0916038901
(...)
2. Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De verdachte was op 1 oktober 2003 bekend met het vonnis waarvan beroep, nu naar het oordeel van het hof is komen vast te staan dat op die datum het vonnis waarvan beroep aan de verdachte is betekend.
De verdachte had derhalve binnen veertien dagen hierna in hoger beroep moeten komen. De verdachte heeft echter eerst op 2 maart 2004 hoger beroep ingesteld, zodat hij daarin niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De verdachte heeft weliswaar feiten en omstandigheden aangevoerd ter verklaring voor het te laat instellen van het hoger beroep, doch die acht het hof - mede gelet op het zwaarwegende belang van de van openbare orde zijnde appèltermijnen - niet van dien aard dat daardoor de overschrijding van de appèltermijn verontschuldigbaar wordt.
Beslissing:
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep."
3.2.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 11 oktober 2005 houdt onder meer in:
"De verdachte legt op vragen van de voorzitter een verklaring af, inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Ik heb de originele stukken ontvangen van douaniers bij de grensovergang. De geldboete heb ik toen betaald. Ik heb toen een brief geschreven naar het parket met het verzoek de achterliggende stukken toe te sturen. Ik ben later aangehouden en een nacht in de cel gezet. Ik heb toen weer gebeld met het parket, toen heb ik pas de link gelegd met het parketnummer en het S-nummer. Daarna heb ik het vonnis en de processen-verbaal ontvangen, daaruit bleek dat er ook een ontzegging van de rijbevoegdheid was opgelegd. Ik ben 29 november 1999 uit Nederland vertrokken. Het komt mij vreemd over dat personen daarna nog naar een oud adres gaan bellen.
De advocaat-generaal voert hierna het woord en leest zijn schriftelijke vordering voor.
De advocaat-generaal vordert dat de verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn hoger beroep in verband met het overschrijden van de appèltermijn.
De advocaat-generaal legt zijn schriftelijke vordering aan het gerechtshof over.
De raadsman voert het woord tot verdediging, inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Het proces-verbaal van uitreiking vermeldt BOA-nummers. Uit de brief van de advocaat-generaal maak ik op dat een van de nummers betrekking heeft op rolnummer 2200199604. Het parketnummer staat niet op de brief, die aan de verdachte door de douaniers is uitgereikt, vermeld. De verdachte heeft slechts een kopie uitgereikt gekregen voor twee BOA-nummers, daar stond niets op vermeld over een ontzegging van de rijbevoegdheid. Verdachte heeft zich niet gerealiseerd dat het twee vonnissen betrof.
Naar mijn mening was er ook onduidelijkheid aan de zijde van de verbalisant [verbalisant 1] en de griffier. Ik verzoek u de verbalisant te vragen hoe de uitreiking is gegaan en hoe het zit met BOA-nummers.
De verdachte heeft het er na de uitreiking niet bij gelaten, maar heeft meteen gebeld.
De voorzitter wijst het verzoek om aanhouding van behandeling van de zaak af, nu de behandeling ter terechtzitting van 27 juni 2005 reeds is aangehouden teneinde de verdachte in de gelegenheid te stellen nader bewijs te vergaren."
3.2.3. Bij de stukken van het geding bevindt zich een brief van 1 oktober 2003 van de inspecteur van de Belastingdienst/Douane Noord aan het arrondissementsparket te 's-Gravenhage. Deze brief houdt, voor zover hier van belang, in:
"(...) Uw kenmerk: 09/160389-01
(...)
Hierbij doe ik u een akte van uitreiking toekomen contra [verdachte] geb. [geboortedatum].1957 te [geboorteplaats].
Het vonnis werd hem medegedeeld en uitgereikt.
Waarna hij voor ontvangst heeft getekend. (...)"
3.2.4. Aan de onder 3.2.3 bedoelde brief is een door de verdachte ondertekende akte van uitreiking gehecht. Deze akte van uitreiking houdt, voor zover hier belang, in:
"Uitgereikt aan
naam: [achternaam verdachte]
voornaam: [voornaam verdachte]
geboortedatum: [geboortedatum]57
geboorteplaats: [geboorteplaats]
(...)
parketnummer: 09/160389-01 (...)"
3.3.1. Het Hof heeft feitelijk en niet onbegrijpelijk vastgesteld dat de verdachte door de hiervoor onder 3.2.3 en 3.2.4 gerelateerde uitreiking aan hem in persoon op 1 oktober 2003 bekend was met het vonnis waarvan beroep en is er kennelijk van uitgegaan dat de verstekmededeling de gegevens omtrent de uitspraak behelsde die ingevolge art. 366, derde lid, Sv vermeld behoren te worden. Gelet op de omstandigheden dat door de douane aan de verdachte "het vonnis" werd uitgereikt en dat de verdachte verklaart van de douane "de originele stukken" te hebben ontvangen, is dat oordeel niet onbegrijpelijk.
3.3.2. Dat brengt mee dat de termijn voor het instellen van hoger beroep ingevolge art. 408, tweede lid, Sv op 15 oktober 2003 was verstreken, zodat de verdachte het beroep, dat dateert van 2 maart 2004, niet tijdig heeft ingesteld. 's Hofs niet van een onjuiste rechtsopvatting getuigende oordeel dat hetgeen door en namens de verdachte is aangevoerd niet kan gelden als bijzondere omstandigheid die de overschrijding van de beroepstermijn verontschuldigbaar doet zijn, is niet onbegrijpelijk.
3.4. Het middel faalt derhalve.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 4 september 2007.
Beroepschrift 18‑05‑2006
Hoge Raad der Nederlanden
Postbus 20303
2500 EH 's‑GRAVENHAGE
SCHRIFTUUR HOUDENDE MIDDEL VAN CASSATIE IN DE ZAAK VAN:
[verdachte] geboren op [geboortedatum] 1957 te [geboorteplaats], wonende te Duitsland, requirant van cassatie van een hem betreffend arrest in hoger beroep van het Gerechtshof te 's‑Gravenhage uitgesproken op 11 oktober 2005.
Griffienummer: 00465/06
Rolnummer; 22-001996-04
Advocaat: Mr A.H. Westendorp
Middel
Verzuim van vormen waarvan niet naleving nietigheid medebrengt.
In het bijzonder zijn de artikelen 350, 359, 415 Sv. geschonden doordien het Hof requirant niet ontvankelijk heeft verklaard in zijn hoger beroep in verband met het overschrijden van de appèltermijn. Zulks echter ten onrechte.
Toelichting
Ter zitting van het Hof is gesteld dat het proces-verbaal van uitreiking van het in deze in eerste instantie door de Kantonrechter gewezen vonnis aan requirant uitsluitend Boa-nummers vermeldt en geen parketnummers. Evenmin zou uit het proces-verbaal van uitreiking van een aan requirant opgelegde ontzegging van de rijbevoegdheid zijn gebleken.
Requirant was zich hierdoor niet bewust van het feit dat de betekening twee vonnissen betrof waaronder het vonnis gewezen door de Kantonrechter in onderhavige zaak. Dat verdachte op 1 oktober 2003 bekend was met het vonnis waarvan beroep blijkt nergens uit. In verband hiermede is er geen sprake van overschrijding van de appèltermijn dan wel sprake van verontschuldigbare overschrijding van deze termijn.
Niet naar de eisen der wet met redenen omkleed acht het Hof requirant niet ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door Mr A.H. Westendorp, advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden, kantoorhoudende te 's‑Gravenhage aan de Adelheidstraat 84, die bij deze verklaart dat voor deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door verzoeker tot cassatie.
's‑Gravenhage, 18 mei 2006
Advocaat