HR, 03-07-2007, nr. 02378/06
ECLI:NL:HR:2007:BA3133
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
03-07-2007
- Zaaknummer
02378/06
- LJN
BA3133
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Internationaal publiekrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2007:BA3133, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 03‑07‑2007
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2007:BA3133
ECLI:NL:HR:2007:BA3133, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 03‑07‑2007; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:BA3133
- Vindplaatsen
Conclusie 03‑07‑2007
Inhoudsindicatie
Strafmotivering. De overwegingen van het Hof moeten worden begrepen dat het Hof, in navolging van de Pr, van oordeel is dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming meebrengt. Hetgeen door verdachte en zijn raadsman is aangevoerd – de in eerste aanleg opgelegde straf is te zwaar en verzoek omzetting onvoorwaardelijke gevangenisstraf in een taakstraf -, noopte het Hof niet tot een nadere motivering. De strafmotivering voldoet daarom aan de o.g.v. art. 359.6 Sv te stellen eisen.
Nr. 02378/06
Mr. Vellinga
Zitting: 10 april 2007 (bij vervroeging)
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Verdachte is door het Gerechtshof te 's-Gravenhage wegens 1. "enig feit verzwijgen met het oogmerk om aldus voor zichzelf bijstand of hogere bijstand te verkrijgen dan wel te behouden, meermalen gepleegd" en 2. "in strijd met een hem bij wettelijk voorschrift opgelegde verplichting opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl dat kan strekken tot bevoordeling van zichzelf, terwijl hij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn recht op een verstrekking of tegemoetkoming dan wel voor de hoogte of duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden.
2. Namens verdachte heeft mr. J.T.C.M. Crepin, advocaat te Rotterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden.
4. Namens verdachte is op 9 november 2005 beroep in cassatie ingesteld. Blijkens een op de inventaris van de stukken geplaatst stempel zijn deze op 23 augustus 2006 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. Dat brengt mee dat de redelijke termijn is overschreden. Deze overschrijding kan niet meer gecompenseerd worden door een voortvarende behandeling. De overschrijding van de redelijke termijn dient te leiden tot strafvermindering.(1)
5. Het tweede middel klaagt dat het Hof in strijd met art. 359 lid 6 Sv niet, althans onvoldoende het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf heeft gemotiveerd, alsmede dat het Hof in strijd met art. 359 lid 2 Sv is afgeweken van het door de verdediging naar voren gebracht uitdrukkelijk onderbouwd standpunt dat in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden een (maximale) taakstraf van 240 uur (meer) passend en geboden zou zijn.
6. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 24 oktober 2005 houdt, voor zover thans van belang, het volgende in:
"De verdachte wordt onmiddellijk na het voordragen van de zaak in de gelegenheid gesteld zijn bezwaren tegen het vonnis op te geven. De verdachte geeft op de straf te zwaar te achten. In aanvulling op hetgeen de verdachte heeft gezegd, deelt de raadsman mede dat het hoger beroep is ingesteld om het hof te verzoeken de onvoorwaardelijke gevangenisstraf - zoals deze is opgelegd in eerste aanleg - om te zetten in een werkstraf."
7. Het Hof heeft ten laste van verdachte bewezenverklaard dat:
"1. hij op één (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 1999 tot en met 30 juni 2000 te Rotterdam meermalen in strijd met de waarheid een opgave heeft gedaan aan en enig(e) gegeven(s) heeft verzwegen voor de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de Gemeente Rotterdam en Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Rotterdam, immers heeft hij, verdachte, aan voornoemde instantie(s) (telkens) onjuist opgave gedaan en verzwegen dat door hem, verdachte, in of omstreeks die periode werkzaamheden werden verricht voor één (of meer) werkgever(s), te weten
- Olympia Uitzendburo en
- Adecco en
- Uitzendburo Full Time en
- Randstad Uitzendburo en
- Unique en
- Viawerk Uitzendburo en
- Capac Inhouse Services en
- Uitzendburo Inzet Flexibele Personeels diensten en
- Bêta Force
en inkomsten uit arbeid (verricht voor voornoemde werkgevers) waren ontvangen, zulks (telkens) met het oogmerk om aldus voor zichzelf of voor degene voor wie verdachte optrad bijstand of hogere bijstand te verkrijgen dan wel te behouden"
2. hij op één (of meer) tijdstip(pen) in de periode van 1 juli 2000 tot en met 31 december 2002 te Rotterdam meermalen in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten de informatieplicht vermeld in (artikel 65 van) de Algemene bijstandswet opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de Gemeente Rotterdam en Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Rotterdam terwijl hij, verdachte, wist of redelijkerwijze moest vermoeden dat deze gegevens van belang waren voor de vaststelling van zijn eigen of eens anders recht op (de hoogte of de duur van) een verstrekking of tegemoetkoming, te weten zijn recht op uitkering krachtens de Algemene bijstandswet immers heeft hij, verdachte, opzettelijk niet (onverwijld) aan die instantie(s) medegedeeld dat door hem, verdachte, in of omstreeks die periode werkzaamheden werden verricht voor één (of meer) werkgever(s), te weten
- Adecco en
- Viawerk Uitzendburo en
- Condor Flexteam en
- Uitzendburo Inzet Flexibele Personeels diensten en
- Bêta Force en
- Ubron uitzendorganisatie en
- In Person en
- Atecs Uitzendburo en
- Start Uitzendburo
en inkomsten uit arbeid (verricht voor voornoemde werkgever(s)) waren ontvangen, zulks terwijl deze feit(en) (telkens) kon(den) strekken tot bevoordeling van zichzelf of van een ander"
8. Het Hof heeft verdachte terzake veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden en heeft hiertoe het volgende overwogen:
"Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende tot veroordeling van de verdachte terzake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft geruime tijd via uitzendbureaus gewerkt, terwijl hij op dat moment een uitkering genoot in het kader van de Algemene Bijstandwet. De verdachte heeft gedurende de bewezenverklaarde (aanmerkelijke) periodes tegenover de dienst sociale zaken en werkgelegenheid te Rotterdam relevante gegevens verzwegen. Daardoor is deze instelling niet in staat geweest op juiste wijze te bepalen waarop verdachte recht heeft en is ten onrechte een aanzienlijk bedrag aan uitkeringsgelden aan de verdachte uitgekeerd. De verdachte heeft door aldus te handelen misbruik gemaakt van het sociale stelsel en de betrokken instantie benadeeld. Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 9 september 2005, eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden de onderhavige feiten te plegen. Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie vormt."
9. Het middel klaagt terecht dat het Hof in strijd met het bepaalde in art. 359 lid 6 Sv niet de bijzondere redenen heeft opgegeven die tot de keuze voor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf hebben geleid. Het Hof heeft immers wel overwogen waarom de straf moest worden opgelegd als gevorderd, maar brengt niet met zoveel woorden tot uitdrukking waarom de keuze op een vrijheidsstraf moest vallen.(2) In dit verband wijs ik er op dat het opleggen van een vrijheidsstraf voor sociale zekerheidsfraude bepaald niet vanzelfsprekend is, de onderhavige vrijheidsstraf van een duur is die zich in zijn algemeenheid heel wel leent voor vervanging door een taakstraf(3) en de verdachte als enige reden voor zijn hoger beroep heeft opgegeven dat hij in plaats van een vrijheidsstraf een taakstraf opgelegd wilde zien.(4)
10. Anders dan het middel wil behelst hetgeen door en namens de verdachte zoals hiervoor weergegeven onder 6. is aangevoerd geen uitdrukkelijk onderbouwd standpunt. De enkele opmerking de in eerste aanleg opgelegde straf te zwaar te achten en aldus het Hof te verzoeken een werkstraf op te leggen, is immers geen standpunt door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie.(5) Het Hof was dus niet op grond van art. 359 lid 2 Sv gehouden uiteen te zetten waarom het aan verdachtes verzoek is voorbijgegaan.(6)
11. Het middel slaagt ten dele.
12. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
13. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft de strafoplegging en terugwijzing naar het Hof teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 HR 3 oktober 2000, NJ 2000, 721 m.nt. JdH, rov. 3.3. t/m 3.6.
2 Vgl. HR 29 augustus 2006, LJN AX6411 en HR 29 augustus 2006, LJN AX3925. Zie voor gevallen waarin de rechter wel uitdrukkelijk de bijzondere redenen voor de vrijheidsstraf heeft opgegeven HR 7 januari 1986, NJ 1986, 463, HR 3 februari 1987, NJ 1987, 633, HR 24 februari 1987, NJB 1987, p. 767, nr. 159, HR 23 juni 1987, NJ 1988, 420, HR 20 oktober 1987, NJ 1988, 264, HR 22 februari 1988, NJB 1988, p. 948, nr. 202.
3 De taakstraf in de vorm van een werkstraf is immers in de plaats gekomen van de onbetaalde arbeid ten algemenen nutte (Kamerstukken II 1997-1998, 26 114, nr. 3, p. 2, 3), die voor de duur van 240 uur kon worden opgelegd ter vervanging van een vrijheidsstraf van zes maanden (art. 22b oud jo art. 22d lid 3 oud Sr) zoals thans een taakstraf in de vorm van een werkstraf kan worden opgelegd voor eveneens de duur van 240 uur (art. 22c lid 2 Sr).
4 Zie Richtlijn voor strafvordering sociale zekerheidsfraude, Richtlijn van 5 december 2000, Stcrt 251 alsmede de aanwijzing taakstraffen van 11 januari 2000, 2000A002, Stcrt. 2000, 23. Zie thans de Richtlijn voor strafvordering sociale zekerheidsfraude van 12 juni 2006, Stcrt. 124.
5 Zie HR 11 april 2006, NJ 2006, 393, rov. 3.7.1.
6 Zie HR 11 april 2006, NJ 2006, 393, rov. 3.6.
Uitspraak 03‑07‑2007
Inhoudsindicatie
Strafmotivering. De overwegingen van het Hof moeten worden begrepen dat het Hof, in navolging van de Pr, van oordeel is dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming meebrengt. Hetgeen door verdachte en zijn raadsman is aangevoerd – de in eerste aanleg opgelegde straf is te zwaar en verzoek omzetting onvoorwaardelijke gevangenisstraf in een taakstraf -, noopte het Hof niet tot een nadere motivering. De strafmotivering voldoet daarom aan de o.g.v. art. 359.6 Sv te stellen eisen.
3 juli 2007
Strafkamer
nr. 02378/06
SY/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 7 november 2005, nummer 22/007024-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Rotterdam van 16 november 2004 - de verdachte ter zake van onder 1. "enig feit verzwijgen met het oogmerk om aldus voor zichzelf bijstand of hogere bijstand te verkrijgen dan wel te behouden, meermalen gepleegd" en onder 2. "in strijd met een hem bij wettelijk voorschrift opgelegde verplichting opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl dat kan strekken tot bevoordeling van zichzelf, terwijl hij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn recht op een verstrekking of tegemoetkoming dan wel voor de hoogte of duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.T.C.M. Crepin, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het bestreden arrest zal vernietigen wat betreft de strafoplegging en de zaak terug zal wijzen naar het Hof teneinde de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen en tot verwerping van het beroep voor het overige.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden.
3.2. De verdachte heeft op 9 november 2005 beroep in cassatie ingesteld. De stukken zijn op 23 augustus 2006 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Het middel is dus terecht voorgesteld. Dit moet leiden tot strafvermindering.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1. Het middel behelst onder meer de klacht dat het Hof in strijd met art. 359, zesde lid, Sv niet, althans onvoldoende, de bijzondere redenen heeft opgegeven die hebben geleid tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf.
4.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, in:
"De verdachte wordt onmiddellijk na het voordragen van de zaak in de gelegenheid gesteld zijn bezwaren tegen het vonnis op te geven.
De verdachte geeft op de straf te zwaar te achten. In aanvulling op hetgeen de verdachte heeft gezegd, deelt de raadsman mede dat het hoger beroep is ingesteld om het hof te verzoeken de onvoorwaardelijke gevangenisstraf - zoals deze is opgelegd in eerste aanleg - om te zetten in een werkstraf.
(...)
De raadsman voert het woord tot verdediging."
4.3. Het Hof heeft de oplegging van de hiervoor onder 1 vermelde straf als volgt gemotiveerd:
"Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende tot veroordeling van de verdachte terzake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft geruime tijd via uitzendbureaus gewerkt, terwijl hij op dat moment een uitkering genoot in het kader van de Algemene Bijstandswet. De verdachte heeft gedurende de bewezenverklaarde (aanmerkelijke) periodes tegenover de dienst sociale zaken en werkgelegenheid te Rotterdam relevante gegevens verzwegen. Daardoor is deze instelling niet in staat geweest op juiste wijze te bepalen waarop verdachte recht heeft en is ten onrechte een aanzienlijk bedrag aan uitkeringsgelden aan de verdachte uitgekeerd. De verdachte heeft door aldus te handelen misbruik gemaakt van het sociale stelsel en de betrokken instantie benadeeld.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 9 september 2005, eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie vormt."
4.4. De overwegingen van het Hof moeten aldus worden begrepen dat het Hof, in navolging van de Politierechter, van oordeel is dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming meebrengt. Hetgeen door de verdachte en zijn raadsman is aangevoerd, zoals hiervoor onder 4.2 weergegeven, noopte het Hof niet tot een nadere motivering. De strafmotivering voldoet daarom aan de op grond van art. 359, zesde lid, Sv te stellen eisen.
4.5. Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze vijf maanden en drie weken beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 3 juli 2007.