Bewijsmiddel 1a.
HR, 19-06-2007, nr. 01401/06
ECLI:NL:HR:2007:BA3598
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
19-06-2007
- Zaaknummer
01401/06
- LJN
BA3598
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2007:BA3598, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑06‑2007
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2007:BA3598
ECLI:NL:HR:2007:BA3598, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 19‑06‑2007; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:BA3598
Beroepschrift, Hoge Raad, 15‑08‑2006
- Vindplaatsen
Conclusie 19‑06‑2007
Inhoudsindicatie
De opvatting in het middel, dat een bedreiging via de e-mail niet zonder meer een schriftelijke bedreiging a.b.i. art. 285.2 Sr oplevert, is onjuist. Beslissend is of de bedreiging de geadresseerde in leesbare vorm bereikt, ongeacht de wijze van overbrenging.
Nr. 01401/06
Mr. Bleichrodt
Zitting 17 april 2007
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het Gerechtshof te 's Hertogenbosch heeft de verdachte op 14 oktober 2005 ter zake van "bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, terwijl deze bedreiging schriftelijk en onder bepaalde voorwaarden is geschied, meermalen gepleegd" en "bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie weken, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van vijftig uren subsidiair 25 dagen hechtenis.
2. De verdachte heeft zelf cassatie ingesteld. Mr. G.P. Hamer en mr. M.J.C. Zuurbier, beiden advocaat te Amsterdam, hebben een schriftuur ingezonden, houdende twee middelen van cassatie.
3.1. Het eerste middel bevat de klacht dat de bewezenverklaring niet uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid, althans dat het Hof onvoldoende gerespondeerd heeft op een verweer dat strijdig is met de bewezenverklaring maar niet met de gebezigde bewijsmiddelen.
3.2 Dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep enig specifiek verweer heeft gevoerd waarop het Hof had behoren te reageren, blijkt niet uit het proces-verbaal van de terechtzitting. De verklaring van de verdachte houdt in wezen slechts in dat hij de e-mail berichten niet heeft verstuurd, zonder dat hij is ingegaan op de aanwijzingen die in een andere richting gaan.
Het komt er dus op aan of het Hof uit de gebezigde bewijsmiddelen heeft kunnen afleiden dat de verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan.
3.3. Ten laste van verdachte is bewezen verklaard dat hij:
"op tijdstippen in de periode van 18 juni 2003 tot en met 7 september 2003 te Rosmalen, gemeente 's-Hertogenbosch, een persoon, genaamd [het slachtoffer]
- meermalen schriftelijk en onder een bepaalde voorwaarde heeft bedreigd, immers heeft hij telkens opzettelijk dreigend die [slachtoffer] E-mailberichten toegezonden met de navolgende (zakelijk weergegeven) dreigende inhoud, te weten:
- op 18 juni 2003 een E-mailbericht met als inhoud "Zo vuile klootzak, ben je daar nog? Je moet maken dat je daar weg komt en dat die kankerbeheerder ook verdwijnt anders zorg ik er voor dat jij in ieder geval je benen breekt en anders je keel wordt doorgesneden. Er zijn meerdere mensen die een hekel aan je hebben en ik zorg er voor dat je verdwijnt";
- op 16 juli 2003 een E-mailbericht met als inhoud "Zo vuile kankerlijer je werkt er nog steeds. Het wordt tijd dat je weggaat. Wij geven je nog twee weken en dan wordt je in elkaar geslagen. Blijf je nog daar dan vermoorden we je";
en
- eenmaal heeft bedreigd, immers heeft hij opzettelijk dreigend die [slachtoffer] een E-mailbericht toegezonden met de navolgende dreigende inhoud, te weten:
- op 7 september 2003 een E-mailbericht met als inhoud "Zo vuile vieze kankerlijer, denk jij dat er niks gaat gebeuren gore smeerlap. Ik weet zeker dat ik met mijn vrienden je af ga maken. Van jouw kankerkop maken we helemaal een pretpark van een teringlijer. Reken er maar op dat we je ook koud maken"."
3.4. De bewezenverklaring berust volgens de aanvulling op het verkorte arrest op de volgende bewijsmiddelen:
1.
a. De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
"U neemt met mij de tenlastelegging door. In de tenlastegelegde periode gebruikte ik de computer bij ons thuis in [woonplaats]. Mijn vrouw gebruikte de computer nooit. Na 22.30 uur komt er niemand meer bij ons thuis."
b. Een proces-verbaal van Regiopolitie Brabant-Noord/Rosmalen, mutatienummer PL2110/03-197003, dossierpagina's 24 tot en met 29, d.d. 16 februari 2004 in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 3] en [verbalisant 2], beiden hoofdagent van politie, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] aan de desbetreffende verbalisanten -zakelijk weergegeven-:
"Ik woon samen met mijn vrouw op de [a-straat 1] te [woonplaats]. Ik heb gewerkt bij de bibliotheek in [plaats A] als beheerder in de computerhoek.
Ik kan zomaar agressief worden. Ik ga dan vloeken of tieren.
Ik heb een half jaar thuis gezeten nadat ik gewerkt heb bij de bibliotheek. Ik kwam thuis te zitten eind oktober begin november 2002. Ik ben bij de bibliotheek gestopt, omdat ik daar nooit ondersteuning kreeg van collega's en bazen. De manager viel mij af. Coördinator [het slachtoffer] viel mij ook altijd af. Mijn vrouw en ik hebben de regel dat er na 22.30 uur niemand meer binnen komt.
U zegt dat u mij verdenkt van het sturen van dreigende e-mails. U vraagt mij of mijn vrouw deze mailtjes gestuurd kan hebben. Nee, dat kan niet want ze weet de knop van de computer niet eens te vinden."
2. Een proces-verbaal van aangifte van Regiopolitie Brabant-Noord/Rosmalen, mutatienummer PL2110/03-197003, dossierpagina's 19 tot en met 21, d.d. 20 juni 2003 in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 5], agent van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [het slachtoffer] aan de desbetreffende verbalisante -zakelijk weergegeven-:
"Ik doe aangifte van bedreiging. De bedreiging is geuit in woorden die via de computer verzonden worden. Dit wordt verzonden via de E-mail. Bij mij bestond de overtuiging, dat de verdachte zijn bedreiging werkelijk ten uitvoer zou leggen.
Ik ben werkzaam bij de bibliotheek te [plaats A]. Vanaf augustus 2001 was [verdachte] werkzaam als beheerder van de computers.
De laatste mail die ik kreeg heeft ervoor gezorgd dat ik aangifte wilde doen. Er staat in dat, als ik niet wegga, mijn benen worden gebroken en anders mijn keel wordt opengesneden. Er staat ook in dat hij weet waar ik woon.
Ik voelde bij deze mail wel een behoorlijke bedreiging."
Opmerking verbalisant: Er zijn 7 mails bij de aangifte gevoegd.
3. Een proces-verbaal van aangifte van Regiopolitie Brabant-Noord/Rosmalen, mutatienummer PL2110/03-197003, dossierpagina's 22 tot en met 23, d.d. 25 februari 2004 in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 2], hoofdagent van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [het slachtoffer] aan de desbetreffende verbalisante -zakelijk weergegeven-:
"Ik heb aangifte gedaan op 20 juni 2003 van bedreigingen die via de e-mail tegen mij waren gericht. Sinds die tijd zijn er nog een aantal bedreigingen via de e-mail aan mij verzonden. Hiervan doe ik tevens aangifte.
Op 16 juli 2003, te 15.26 uur, kreeg ik een e-mail bericht binnen. In het bericht stond dat ik binnen twee weken weg moest zijn, anders zou ik in elkaar geslagen worden. En als ik dan nog niet weg zou gaan, dan zouden ze me vermoorden.
Op 7 september 2003 te, 15.36 uur, kreeg ik weer een e-mail bericht.
Al deze e-mails heb ik aan [verbalisant 1] overgedragen. De tekst heb ik niet letterlijk opgelezen, omdat ze te erg zijn om nogmaals op te lezen."
4. Een proces-verbaal van politie district Den Bosch/1 TM Rosmalen, dossiernummer: PL2110/04-011608, dossierpagina's 4 t/m 8, d.d. 7 juli 2004 opgemaakt door [verbalisant 2], voornoemd, en [verbalisant 1], brigadier van politie, voor zover inhoudende als relaas van bevindingen en verrichtingen van de desbetreffende verbalisanten -zakelijk weergegeven-:
"Door de aangever werden in de periode van 20 juni tot en met oktober 2003 aan mij, verbalisant [verbalisant 1], diverse afschriften van e-mails overhandigd ten behoeve van het onderzoek.
Deze e-mails zijn onder dossierpagina 37-47 als bijlage bij dit proces-verbaal gevoegd."
5. Een -in onderling verband en samenhang met de overige bewijsmiddelen beziene- print van een emailbericht, dossierpagina 43, d.d. 18 juni 2003, 4:22 uur, van "[...]" <[e-mailadres 1]> aan <[e-mailadres 2]>, onder meer inhoudende -zakelijk weergegeven-:
"Zo vuile klootzak, ben je daar nog? Je moet maken dat je daar weg komt en dat die kankerbeheerder ook verdwijnt anders zorg ik er voor dat jij in ieder geval je benen breekt en anders je keel wordt doorgesneden. Er zijn meerdere mensen die een hekel aan je hebben en ik zorg er voor dat je verdwijnt."
6. Een -in onderling verband en samenhang met de overige bewijsmiddelen beziene- print van een emailbericht, dossierpagina 44, d.d. 16 juli 2003, 15:25:24 uur, van "[...]" <[e-mailadres 1]> aan <[e-mailadres 2]>, onder meer inhoudende -zakelijk weergegeven-:
"Zo vuile kankerlijer je werkt er nog steeds. Het wordt tijd dat je weggaat. Wij geven je nog twee weken en dan wordt je in elkaar geslagen. Blijf je nog daar dan vermoorden we je."
7. Een -in onderling verband en samenhang met de overige bewijsmiddelen beziene- print van een emailbericht dossierpagina 46, d.d. 7 september 2003, 15:36:58 uur, from "[...]" <[e-mailadres 1]> to <[e-mailadres 2]> X-Originating-IP: [[0001]], onder meer inhoudende -zakelijk weergegeven-:
"Zo vuile vieze kankerlijer, denk jij dat er niks gaat gebeuren gore smeerlap. Ik weet zeker dat ik met mijn vrienden je af ga maken. Van jouw kankerkop maken we helemaal een pretpark van een teringlijer. Reken er maar op dat we je ook koud maken."
8. Een -in onderling verband en samenhang met de overige bewijsmiddelen beziene- print van een emailbericht, d.d. 4 februari 2004, van [A], afdeling Juridische Zaken aan [verbalisant 1], brigadier van politie, voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven-:
"Hierbij deel ik u mede dat het door u genoemde ip adres [0001] op het door u genoemde tijdstip en datum is gebruikt op naam van [verdachte], [a-straat 1], [postcode] [woonplaats]. Het account van deze gebruiker is op 8 januari 2002 geactiveerd en op 6 november 2003 uit de database verwijderd. In deze periode heeft deze klant 1 ip adres gehad."
9. Een proces-verbaal van politieregio Brabant Noord Divisie Centrale Recherche, Bureau Digitale Recherche, proces-verbaalnummer 04-033-3CP, d.d. 14 februari 2005 in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 4], inspecteur van politie, vakspecialiteit computercriminaliteit, voor zover inhoudende als relaas van verrichtingen en bevindingen van de desbetreffende verbalisante -zakelijk weergegeven-:
"Op verzoek van het onderzoeksteam werd een nader onderzoek ingesteld aan de onder verdachte [verdachte] te [woonplaats] in beslaggenomen data vanuit de computer. Ik constateerde dat binnen deze data reeds was gezocht op de woordcombinatie "[...]". Ik zag dat deze woordcombinatie in ieder geval 168 was aangetroffen binnen deze computerdata.
Tevens zag ik dat er vanaf deze computer gebruik gemaakt was van het internetaccount <[e-mailadres 1]>.
Ik zag namelijk dat er vanaf deze computer meerdere malen is ingelogd op de site van MSN - Hotmail op het adres http://login.passport.net, waarbij gebruik gemaakt werd van het internetaccount [e-mailadres 1]."
3.5. In het middel wordt aangevoerd dat uit de stukken niet kan worden afgeleid dat de verdachte de berichten heeft verzonden, dat de mogelijkheid bestaat dat de berichten vanuit een andere computer zijn verzonden en dat uit de bewijsmiddelen niet duidelijk is geworden of het IP-adres [0001] een statisch of dynamisch IP-adres is, hetgeen zou meebrengen dat meer mensen van dit IP-adres gebruik hebben kunnen maken, terwijl verder de verzending van e-mail vanaf een bepaald hotmail-adres niet zonder impliceert dat de houder van dat adres die e-mail ook verzonden heeft.
3.6. Om met het IP-adres te beginnen, uit bewijsmiddel 8 blijkt dat het IP-adres [0001] in de periode van 8 januari 2002 tot 6 november 2003 in gebruik was bij de verdachte, wonende te [woonplaats] aan de [a-straat 1]. Daaruit heeft het Hof kunnen afleiden dat het betreffende IP-adres gekoppeld was aan de computer van de verdachte en derhalve statisch was.(1)
De e-mailberichten die in de bewezenverklaring zijn opgenomen zijn alle in deze periode verzonden. Het staat daarom vast dat ten minste één keer (te weten op 7 september 2003; bij de andere berichten staat immers niet vermeld van welk IP-adres het bericht afkomstig is) vanuit de computer van de verdachte een e-mailbericht is verzonden aan [het slachtoffer].
Dat de andere berichten verzonden zouden kunnen zijn van een andere computer - hetgeen inderdaad bij een hotmail-adres mogelijk is - is een mogelijkheid die het Hof als hoogst onwaarschijnlijk buiten beschouwing heeft kunnen laten, mede in aanmerking genomen wat het Hof over het IP-adres, zoals hiervoor vermeld en de verhouding tussen verdachte en [het slachtoffer] heeft vastgesteld. Dan zou een derde zich onbevoegd het wachtwoord en het e-mailadres hebben moeten verschaffen. Daarbij komt nog dat uit bewijsmiddel 9 kan worden afgeleid dat het desbetreffende e-mailadres "[e-mailadres 1]" 168 keer is aangetroffen op de computer van de verdachte.
3.7. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid wat het Hof heeft bewezen verklaard. De bewezenverklaring is dus toereikend gemotiveerd.
3.8. Het middel faalt.
4.1. Het tweede middel bevat de klacht dat het toezenden van bedreigende e-mailberichten niet zonder meer als schriftelijke bedreiging kan worden gekwalificeerd.
4.2. Het Hof heeft de bewezenverklaarde feiten als volgt gekwalificeerd:
"Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, terwijl deze bedreiging schriftelijk en onder bepaalde voorwaarden is geschied, meermalen gepleegd,
en
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht."
4.3. De stellers van het middel zoeken aansluiting bij de term 'geschrift' in art. 225 Sr, omdat er ten aanzien van art. 285, tweede lid, Sr geen tot weinig aanknopingspunten te vinden zijn voor wat de term 'schriftelijk' omvat. Zij zijn van oordeel dat niet elk elektronisch bericht een geschrift oplevert. Voor een geschrift zou gelden dat dit leesbaar moet zijn en een zekere mate van duurzaamheid bezit. Pas als een bericht wordt uitgeprint zou sprake zijn van een geschrift in klassieke zin.
4.4. Het door het middel gestelde vereiste van duurzaamheid vloeit voort uit de opvatting dat voor wat betreft de uitleg van de term "schriftelijk geschied " aansluiting moet worden gezocht bij het begrip geschrift in de zin van art. 225 Sr. In de eerste plaats ligt een uitleg in die zin al daarom niet voor de hand omdat het in art. 225 Sr gaat om het gebruik van het valse geschrift als ware het echt en onvervalst of om het oogmerk tot zodanig gebruik. Dat veronderstelt dat bijvoorbeeld degene die het valse geschrift opmaakt, enige duurzaamheid nastreeft ten behoeve van het beoogde gebruik. Die eis van duurzaamheid is overigens maar betrekkelijk. In het arrest van de Hoge Raad van 15 januari 1991, NJ 1991, 668, waarop ook het middel zich beroept, is immers overwogen dat het Hof terecht een gemanipuleerd computerbestand dat was bestemd om (dagelijks) naar een of meer andere bestanden te worden weggeschreven, heeft aangemerkt als een geschrift in de zin van art. 225 Sr.
In de tweede plaats vraag ik me af waarom het vereiste van duurzaamheid bij art. 285 ingeval de bedreiging in schriftelijke vorm is gegoten, zou moeten gelden. Het komt er toch op aan dat de bedreiging ter kennis komt van de geadresseerde. Bedreiging zal vaak mondeling geschieden: in dat geval is het "bericht" van de bedreiger bij uitstek vluchtig, tenzij het in een uitzonderingsgeval door de ontvanger zou zijn opgenomen. En wat te denken van een bedreiging door gebaren of door het inrijden op iemand anders. Ik zie niet in waarom degene die op schriftelijke wijze bedreigt dat uitsluitend zou kunnen doen door middel van, kort gezegd, een duurzaam geschrift.
4.5. Art. 285, eerste lid, Sr omvat zowel de mondelinge als de schriftelijke bedreiging. Het tweede lid eist dat de bedreiging 'schriftelijk en onder een bepaalde voorwaarde' wordt gedaan en stelt op zodanige bedreiging een zwaardere straf. Dat de bedreiging schriftelijk moet zijn, betekent dat de bedreiging in letters moet zijn vervat.(2) Daarvoor is het niet van belang in welke vorm de bedreiging ter kennis komt van de bedreigde persoon: in een brief, op een muur of spandoek of via een computer. Ook een sms-bericht kan een bedreiging inhouden: omdat de boodschap in geschrift is gesteld, komt het bericht ter kennis van de ontvanger zodra deze het bericht leest.
4.6. Een e-mailbericht is volgens Van Dale een bericht dat door de elektronische post verstuurd is. Het opstellen van een e-mailbericht geschiedt door het op de computer intypen van een tekst. De bedoeling van het versturen van een e-mailbericht is dat het verzonden bericht ter kennis komt van de geadresseerde. Dat geschiedt door het openen en het vervolgens lezen van het bericht. Dat het bericht vervolgens wordt opgeslagen in een 'postvak', hetgeen betekent dat het bericht voor de geadresseerde bewaard blijft, tenzij het bericht direct wordt verwijderd, is verder niet van belang. Een bedreiging die in een e-mailbericht is vervat is een bedreiging die schriftelijk is geschied.
4.7. Aan het voorgaande doet niet af wat in de toelichting op het middel verder nog is gesteld over de art. 80 sexies, 80 quinquies en 138a Sr (computervredebreuk) en het wetsvoorstel nr. 26671 (computercriminaliteit II), omdat hier wordt voortgeborduurd op het volgens de stellers van het middel aan het begrip geschrift te ontlenen vereiste van duurzaamheid in relatie tot (de eigenschappen van) digitale gegevens
4.8. Het Hof heeft het bewezenverklaarde terecht gekwalificeerd als hiervoor onder 1 vermeld.
4.9. Het middel faalt.
5. De middelen falen en lenen zich mijns inziens voor toepassing van art. 81 RO.
6. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak zouden behoren te leiden.
7. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 De stellers van het middel voeren aan dat anders dan computers met een vaste (kabel- of ASDL-) verbinding, computers met een inbelverbinding meestal een IP-adres hebben dat steeds verandert. Daarover is in hoger beroep niets aangevoerd.
2 Onder 'schrift' verstaat Van Dale het gebruik van (letter- of cijfer-) tekens om taal over te brengen.
Uitspraak 19‑06‑2007
Inhoudsindicatie
De opvatting in het middel, dat een bedreiging via de e-mail niet zonder meer een schriftelijke bedreiging a.b.i. art. 285.2 Sr oplevert, is onjuist. Beslissend is of de bedreiging de geadresseerde in leesbare vorm bereikt, ongeacht de wijze van overbrenging.
19 juni 2007
Strafkamer
nr. 01401/06
JB/IC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 14 oktober 2005, nummer 20/007518-05, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Hertogenbosch van 18 januari 2005 - de verdachte ter zake van "bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, terwijl deze bedreiging schriftelijk en onder bepaalde voorwaarden is geschied, meermalen gepleegd" en "bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht" veroordeeld tot 3 weken gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van 50 uren subsidiair 25 dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. M.J.C. Zuurbier, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De waarnemend Advocaat-Generaal Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel klaagt over het oordeel van Hof dat het digitaal toezenden van bedreigende e-mailberichten kan worden aangemerkt als een schriftelijke bedreiging als bedoeld in art. 285, tweede lid, Sr.
3.2. Het Hof heeft overeenkomstig hetgeen is tenlastegelegd bewezenverklaard dat de verdachte:
"op tijdstippen in de periode van 18 juni 2003 tot en met 7 september 2003 te Rosmalen, gemeente 's-Hertogenbosch, een persoon, genaamd [het slachtoffer]
- meermalen schriftelijk en onder een bepaalde voorwaarde heeft bedreigd, immers heeft hij telkens opzettelijk dreigend die [slachtoffer] E-mailberichten toegezonden met de navolgende (zakelijk weergegeven) dreigende inhoud, te weten:
- op 18 juni 2003 een E-mailbericht met als inhoud "Zo vuile klootzak, ben je daar nog? Je moet maken dat je daar weg komt en dat die kankerbeheerder ook verdwijnt anders zorg ik er voor dat jij in ieder geval je benen breekt en anders je keel wordt doorgesneden. Er zijn meerdere mensen die een hekel aan je hebben en ik zorg er voor dat je verdwijnt";
- op 16 juli 2003 een E-mailbericht met als inhoud "Zo vuile kankerlijer je werkt er nog steeds. Het wordt tijd dat je weggaat. Wij geven je nog twee weken en dan wordt je in elkaar geslagen. Blijf je nog daar dan vermoorden we je";
en
- eenmaal heeft bedreigd, immers heeft hij opzettelijk dreigend die [slachtoffer] een E-mailbericht toegezonden met de navolgende dreigende inhoud, te weten:
- op 7 september 2003 een E-mailbericht met als inhoud "Zo vuile vieze kankerlijer, denk jij dat er niks gaat gebeuren gore smeerlap. Ik weet zeker dat ik met mijn vrienden je af ga maken. Van jouw kankerkop maken we helemaal een pretpark van een teringlijer. Reken er maar op dat we je ook koud maken"."
3.3. Het middel berust op de opvatting dat een bedreiging die is geuit door middel van een e-mailbericht niet zonder meer een "schriftelijke" bedreiging in de zin van art. 285 Sr oplevert. Die opvatting is onjuist. Beslissend is of de bedreiging de geadresseerde in leesbare vorm bereikt, ongeacht de wijze van overbrenging.
3.4. Het middel faalt derhalve.
4. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren A.J.A van Dorst en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 19 juni 2007.
Beroepschrift 15‑08‑2006
De Hoge Raad der Nederlanden
te 's Gravenhage
SCHRIFTUUR IN CASSATIE
Datum betekening: 30 juni 2006
Geacht College,
Ondergetekenden,
mr G.P. Hamer en mr. M.J.C. Zuurbier, advocaten te Amsterdam,
kantoorhoudende te Amsterdam aan het van der Helstplein 3, Cleerdin & Hamer advocaten, (Postbus 51143, 1007 EC),
die in deze zaak bijzonderlijk gevolmachtigd zijn door rekwirant in cassatie:
de heer
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963, wonende aan de [adres] ([postcode]) te [woonplaats],
hebben hierbij de eer aan uw College te doen toekomen een schriftuur in cassatie ten vervolge op het tijdig ingestelde beroep in cassatie tegen het arrest alsmede de tussenarresten van het Hof te Den Bosch, gewezen tegen rekwirant in de zaak met parketnummer 20/007518-05.
In deze zaak heeft het Gerechtshof te Den Bosch bij arrest van 14 oktober 2005 arrest gewezen.
Rekwirant voert de navolgende middelen van cassatie aan:
I. Schending van de artt. 350, 358, 359 en 415 Sv., althans en in elk geval schending en/of onjuiste toepassing van het recht en/of verzuim van vormen.
Meer in het bijzonder doordat de bewezenverklaring niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid, althans doordat het Hof de bewezenverklaring ten onrechte niet, althans onvoldoende heeft gemotiveerd, in elk geval heeft het Hof onvoldoende gerespondeerd op het verweer van rekwirant dat strijdig is met de bewezenverklaring, doch niet met de gebezigde bewijsmiddelen.
Toelichting
Het Hof heeft — kort gezegd — bewezen verklaard dat rekwirant [slachtoffer] meermalen schriftelijk en onder een bepaalde voorwaarde heeft bedreigd door opzettelijk dreigend die [slachtoffer] e-mailberichten toe te zenden met een dreigende inhoud, namelijk middels e-mailberichten van 18 juni 2003 en 16 juli 2003 en zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht jegens die [slachtoffer], namelijk middels een e-mailbericht van 7 september 2003.
Rekwirant heeft ter terechtzitting in eerste aanleg over die e-mailberichten verklaard:
‘Wat mij is ten laste gelegd klopt niet. Ik heb het niet gedaan. Het schijnt van mijn computer vandaan te zijn gekomen, maar het is niet door mij gebeurd. (…) Mij staat bij dat ik altijd eerst de computer heb afgezet. (…) Na 21.00 uur wordt de computer niet meer aangezet. Ik kan het ook niet gedaan hebben. (…) Toentertijd kwam bij mij geregeld een Poolse vriend over de vloer die niet in het bezit van een computer was’
Zijn raadsvrouwe heeft ter zitting het navolgende gesteld:
‘Naar mijn mening kan uit de stukken niet worden opgemaakt dat cliënt zonder meer de berichten heeft verstuurd. Daarbij dient te worden opgemerkt dat er geregeld vrienden bij cliënt thuis kwamen die ook achter zijn computer hebben gezeten. Verder blijft de mogelijkheid bestaan dat iemand op afstand de computer van cliënt heeft gebruikt.’
De politierechter heeft rekwirant vervolgens vrijgesproken overwegende:
‘De politierechter oordeelt met betrekking tot hetgeen verdachte ten laste is gelegd dat, op grond van het feit dat uit het dossier niet af te leiden is of er een onderzoek is geweest naar de mogelijkheid of iemand anders met gebruikmaking van het IP-nummer van verdachte berichten heeft kunnen versturen, niet zonder meer kan worden aangenomen dat verdachte de berichten verstuurd heeft.’
Tegen deze vrijspraak is de officier van justitie in appèl gegaan.
In appèl is rekwirant niet bijgestaan door een rechtsgeleerd raadsman of -vrouw. Uit het proces-verbaal van de zitting in hoger beroep blijkt dat rekwirant gesteld heeft:
‘Ik bedreig niemand, en zeker niet via de computer. Ik heb de betreffende e-mails niet verstuurd. Op de tijdstippen waarop ze verstuurd zouden zijn, slaap ik altijd of kijk ik naar de televisie. (…) In de ten laste gelegde periode gebruikte ik de computer hij ons thuis in [plaats]. Mijn vrouw gebruikt de computer nooit en 's avonds na 22.30 uur komt er niemand meer bij ons thuis. Ik heb maar één hotmail-account. De computer gaat om uiterlijk 20.30 uur uit. s' Nachts gebruik ik hem nooit.’
Vervolgens heeft het Hof wel overtreding van art. 285 lid 1 Sr bewezen verklaard.
Uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat het Hof tot het oordeel is gekomen dat rekwirant het tenlastegelegde heeft gepleegd, omdat hij verklaard heeft dat hij de computer gebruikte, dat zijn vrouw de computer nooit gebruikt heeft en na 22.30 uur er niemand meer bij hem thuiskomt1., zijn vrouw de mailtjes niet gestuurd kan hebben2., er een aantal bedreigingen via de e-mail binnen zijn gekomen in een computer, gebruikt door [slachtoffer]3., in welke e-mails bedreigingen werdem geuit jegens die [slachtoffer]4., dit terwijl deze e-mails verzonden waren van het internetaccount (adres) <[emailadres 1]>, een van deze e-mails verzonden was van de IP-account [000 1]5., terwijl van dat IP-adres gebruik is gemaakt is op naam van rekwirant6., terwijl tot slot de woordcombinatie ‘[tekst]’, zoals mede voorkomt in het voornoemde hotmailadres, 185 keer voorkwam in de computerdata van de computer van rekwirant7..
Het is een feit van algemene bekendheid dat een IP-adres (Internet Protocol-adres) een adres is waarmee een network interface card of controller van een host op het internet uniek geadresseerd kan worden binnen het TCP/IP-model. Met andere woorden: elke computer heeft een nummer waarmee deze zichtbaar is voor alle andere computers op het internet. Om het mogelijk te maken dat computers elkaar kunnen vinden en identificeren hebben deze eigen nummers nodig. Deze nummers zijn de IP-adressen.
De IP-adressen van webservers en andere computers met een permanente internetverbinding veranderen gewoonlijk niet; daarom worden het vaste of statische IP-adressen genoemd.
Anders dan computers met een vaste (kabel- of ADSL-) verbinding hebben computers met een inbelverbinding meestal een IP-adres dat steeds verandert, namelijk iedere keer als ze contact maken met het internet. Deze zogenaamde dynamische IP-adressen worden toegekend door de ISP voor de duur van de verbinding. ISP staat voor Internet Service Provider; dat is een bedrijf dat diensten als het World Wide Web en FTP toegankelijk maakt, maar meestal ook toegang geeft aan e-mail en Usenet.8.
In de onderhavige zaak is noch tijdens het opsporingsonderzoek en het onderzoek ter terechtzitting, noch uit de bewijsmiddelen duidelijk geworden of het IP-adres [000 1] een statisch of dynamisch IP-adres is. Wat slechts uit bewijsmiddel 7 kan volgen is dat het emailbericht van 7 september 2003 verzonden is van een computer met (op dat moment) het betreffende IP-adres.
Voorts is het zo dat het een feit van algemene bekendheid is dat een zogenaamd hotmail-account op iedere computer gebruikt kan worden. Door in te loggen op de site van MSN-hotmail op het adres http://login.passport.net, waarbij dan het e-mailadres en een wachtwoord worden ingevuld, kan men gebruik maken van het e-mailaccount op iedere computer die verbinding heeft met het internet.
Dat het feit dat een e-mail verzonden is van een bepaald IP-adres dan ook niet zonder meer redengevend kan zijn om bewezen te achten dat de houder van het IP-adres die e-mails verzonden heeft, moet verder ook overduidelijk zijn geweest voor het Hof gezien de overwegingen van de politierechter.
Dat verder ook het verzenden van e-mail van een bepaald hotmail-adres niet zonder meer impliceert dat de houder van dat hotmail-adres dus ook die e-mail verzonden heeft moet het Hof, behalve dat dit van algemene bekendheid moet worden geacht9., onder ogen hebben gezien, zulks gegeven het verweer van rekwirant en het verweer van zijn raadsvrouwe in eerste instantie.
Daarenboven nog houden de tijdstippen waarop een aantal e-mails zijn verzonden, te weten 16 juli 2003 te 15.26 uur en 7 september 2003 te 15:36 uur, de mogelijkheid open dat een ander dan rekwirant de e-mailberichten vanaf de computer van rekwirant verstuurd heeft, zulks terwijl die mogelijkheid, waar ook expliciet in het geding in eerste en tweede instantie op gewezen is, geenszins in strijd is met de inhoud van bewijsmiddel 1a, te weten de verklaring van rekwirant, dan wel enig ander bewijsmiddel.
Gegeven het door rekwirant gevoerde verweer, namelijk dat hij de e-mails niet had verzonden, had het Hof, mede gelet op het in eerste instantie door zijn raadsvrouw gevoerde verweer en het vonnis van de politierechter, dan ook, nu niet blijkt uit de gebezigde bewijsmiddelen dat rekwirant de e-mails verzonden had, nader moeten overwegen op grond waarvan het Hof tot het oordeel kwam dat niet alleen de e-mails afkomstig waren van een hotmail-account, dan wel een keer afkomstig van een IP-adres, zoals in gebruik bij rekwirant, maar ook dat rekwirant deze e-mails verzonden had.
In elk geval had het Hof de juistheid van het door rekwirant gevoerde verweer — dat wel strijdig is met de bewezenverklaring maar niet met de gebezigde bewijsmiddelen — niet in het midden mogen laten. Nu het Hof dat wel heeft gedaan is, mede gelet op hetgeen voor het overige in dit middel is aangevoerd, de bewezenverklaring niet naar de eis der wet met redenen omkleed en kan het arrest van het Hof dus niet in stand blijven.
II. Schending van artikel 285 lid 2 Sr jo de artt. 350, 358,359 en 415 Sv, althans en in elk geval schending en/of onjuiste toepassing van het recht en/of verzuim van vormen..
Meer in het bijzonder omdat niet, althans niet zonder nader motivering (welke ontbreekt), ingezien kan worden dat het digitaal toezenden van de bedreigende e-mailberichten gekwalificeerd kan worden als bedreiging ‘schriftelijk geschied’.
Toelichting
Het Hof heeft kort gezegd bewezen verklaard dat rekwirant meermalen schriftelijk (…) heeft bedreigd, immers heeft hij telkens opzettelijk dreigend die [slachtoffer] e-mailberichten toegezonden met dreigende inhoud.
Ten aanzien van artikel 285 lid 2 Sr zijn in de wetsgeschiedenis en in de jurisprudentie van uw Raad geen tot weinig aanknopingspunten te vinden voor wat de term ‘schriftelijk’ omvat.
Aansluiting zoekende bij het begrip ‘geschrift’ stelt de Memorie van Toelichting bij art. 225 Sr10.: geschrift omvat alle in letter- of cijferschrift gestelde stukken.
De wetgeschiedenis laat zien dat het begrip geschrift extensief moet worden geïnterpreteerd; het gaat immers om de weergave van (letter- en cijfer-)tekens en niet zozeer om de vorm waarin of de manier waarop die tekst is vastgelegd.
Om aan te nemen dat een bepaalde combinatie van (letter-)tekens een geschrift kan vormen heeft de jurisprudentie en de doctrine de eis gesteld dat zo een afbeelding van een combinatie niet alleen leesbaar moet zijn doch ook een zekere mate van duurzaamheid11. moet hebben.
Dit blijkt tevens uit de annotatie van Corstens bij uw arrest van 15 januari 1991, NJ 1991/668. Zie ook het rapport Informatietechniek en Strafrecht van de commissie Franken. Deze commissie achtte voor het antwoord op de vraag of een gegevensdrager als geschrift in de zin van art. 225 Sr kan worden aangemerkt beslissend ‘of de gegevens op of in een drager zijn weergegeven met de intentie van enige duurzaamheid— dat wil zeggen dat het oogmerk is die gegevens te bewaren en te behouden.’
In het arrest van 15 januari 1991 overwoog uw Raad dat de gepleegde computer-manipulatie in die zaak als valsheid in geschrifte aangemerkt kon worden. Tot dat oordeel is uw Raad in die zaak mogelijkerwijze mede gekomen vanwege de aard van het bestand dat gemanipuleerd was, nu het aldaar ging om een boekhoudbestand en van een boekhoudbestand in het algemeen gevergd wordt dat deze een zekere mate van duurzaamheid heeft en deze (in elk geval op een zeker moment) op schrift gesteld dient te worden.
M.a.w.: van zo een bestand wordt nu juist duurzaamheid gevraagd, terwijl tevens in het maatschappelijk verkeer grote waarde wordt toegekend aan boekhoudbestanden en meer in het bijzonder dat deze een juiste weergave van de feiten bevatten.
Echter niet van elke combinatie van lettertekens, indien deze niet op papier dan wel vaste ondergrond gesteld zijn, zal zonder meer gezegd kunnen worden dat dit een geschrift oplevert. Te denken valt bijvoorbeeld aan een kortdurende boodschap in de lucht, uitgestraald via laserstralen. Ook al zouden deze boodschappen door een derde via een foto en vervolgens via een afdruk vastgelegd worden, dan noch kan toch niet zonder meer gesteld worden dat de verspreider van die laserstralen een geschrift heeft vervaardigd dan wel willen vervaardigen.
Ook kan gedacht worden aan ‘sms-jes’ die mensen elkaar via mobiele telefoons verzenden. Deze zijn in het algemeen slechts in een telefoon leesbaar en kunnen slechts geprint worden indien er bijzondere handelingen dan wel programma s worden toegepast, terwijl — voor zover rekwirant bekend — er toch niemand is die sms- berichten enige mate van duurzaamheid wil toekennen. Is echter nu het printen van zo een bericht wel mogelijk is, een ‘sms-bericht’ zonder meer te kwalificeren als schriftelijk?
Zo kan ook ten aanzien van e-mailberichten, die eveneens niet op schrift worden gesteld doch digitaal verzonden en ontvangen worden, niet zonder meer gezegd worden dat dit geschriften zijn. Immers enige duurzaamheid is niet zonder meer gegeven, althans dat hoeft zeker niet zo te zijn in de ogen van de steller van dat e-mailbericht.
Kenmerkend voor correspondentie per e-mail is dat deze snel, informeel12. en dikwijls vluchtig is, dit alles zonder het oogmerk om die berichten te bewaren of te behouden. Pas als een emailbericht uitgeprint wordt is sprake van een geschrift in klassieke zin
M.a.w.: de duurzaamheid wordt mede bepaald door een handeling tijdens de ontvanger en is onafhankelijk van de wil van de ontvanger, zulks anders dan bij geschriften in klassieke zin.
Mede vanwege de verschillen tussen de klassieke geschriften, hun opslag dan wel verwerking dan wel eigendomsbepaling daarvan, heeft de wetgever het juist geacht aparte bepalingen in te voeren ten behoeve van de strafbaarstelling van zogeheten computercriminaliteit.
Zie in dit verband bijvoorbeeld art. 80sexies Sr krachtens welk artikel onder geautomatiseerd werk verstaan wordt een inrichting die bestemd is om langs elektronische weg gegevens op te slaan en te verwerken. Zie in dit verband ook artikel 138a Sr.
Zie verder ook de invoering van art. 80quinquies Sr dat stelt dat onder gegevens wordt verstaan iedere weergave van feiten, begrippen of instructies, al dan niet op een overeengekomen wijze, geschikt voor overdracht, interpretatie of verwerking door personen of geautomatiseerde werken., welke invoering slechts verklaard kan worden doordat deze gegevens niet als een klassiek ‘goed’ kunnen worden gezien, namelijk een goed dat ‘iets vasts’ heeft. Dit laatste hoewel op grond van het ‘Elektriciteitsarrest’ daar ook anders over gedacht had kunnen worden door de wetgever.
Deze (recente) invoering van de bovengenoemde bepalingen zou nodeloos zijn geweest indien de wetgever — zoals het Hof lijkt te doen — het verzenden van (digitale) gegevens dan wel het manipuleren van (digitale) gegevens zonder meer gelijk had willen stellen met het verzenden van geschriften dan wel het manipuleren van geschriften.
Het zonder meer laten vallen van ‘e-mail ’ onder het begrip geschrift lijkt verder ook niet goed te rijmen met komende wetswijzigingen. Rekwirant wijst erop dat in de Memorie van Antwoord aan de Eerste Kamer13. in het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en de Telecommunicatiewet in verband met nieuwe ontwikkelingen in de informatietechnologie wordt stilgestaan bij enkele definitievragen, zoals het begrip e-mail.
De minister stelde daarover:
‘E-mail wordt in het algemeen gebruikt als een verzamelterm voor diensten waarbij elektronisch berichten van een afzender naar een ontvanger worden getransporteerd. De transportfase omvat mede de opslag van e-mailberichten in de zogenaamde mailbox van de provider, waar de berichten aanwezig blijven tot ze door de ontvanger worden geopend en naar diens computersysteem worden overgebracht.’
Deze definiëring kan weer niet los gezien worden van het in diezelfde wetgeschiedenis gemaakte onderscheid tussen opgeslagen en stromende gegevens in de Nota naar aanleiding van het verslag.14. Het onderscheidende criterium is volgens die nota of een gegeven op een door een mens te bepalen tijdstip is te raadplegen. Is dat het geval, dan kan gesproken worden van opgeslagen gegevens. Is dat niet het geval, aldus de nota, dan betreft het stromende gegevens of gegevens in transport. De Memorie van Toelichting zegt daarover dat zonder een onderscheid naar opgeslagen en stromende gegevens, tot uitdrukking gebracht in de woorden zijn opgeslagen, worden verwerkt of overgedragen, het niet mogelijk is de strafbepalingen en strafvorderlijke bevoegdheden voldoende precies te omschrijven.
Mede gegeven deze recente en komende wetswijzigingen, zoals hierboven aangehaald en het feit dat een e-mailbericht niet schriftelijk doch digitaal wordt verzonden en niets gebleken is in de bewezenverklaring omtrent de duurzaamheid van de verzonden berichten kan niet zonder meer en zonder nadere motivering het toezenden van de bedreigende e-mailberichten gekwalificeerd worden als bedreiging ‘schriftelijk geschied’ in de zin van artikel 285 lid 1 Sr en had het Hof in elk geval behoren te motiveren op grond waarvan het e-mailbericht, inhoudende een bedreiging die digitaal verzonden was en niet als geschrift, aangemerkt kon worden als een schriftelijke bedreiging.
Het is op bovengenoemde gronden dat rekwirant uw College eerbiedig verzoekt om het arrest zoals , jegens hem op 14 oktober 2005 gewezen door het Hof te Den Bosch te vernietigen en een zodanige uitspraak te doen als uw College juist en noodzakelijk voorkomt.
De bijzonderlijk gevolmachtigden,
mr G.P. Hamer mr. M.J.C. Zuurbier
Amsterdam, 15 augustus 2006
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 15‑08‑2006
Bewijsmiddel 1b.
Bewijsmiddel 2.
Bewijsmiddelen 3,4,5,6 en 7.
Bewijsmiddel7.
Bewijsmiddel 8.
Bewijsmiddel 9.
Vgl TK Tweede Kamer, vergaderjaar 1998–1999, 26 671, nr. 3, M.V.. bladzijde 12:‘De provider kan slechts aangeven door middel van wiens account/password-combinatie de strafbare uiting is geplaatst. Deze combinatie kan echter door onbekenden zijn gestolen of gekraakt. Deze personen kunnen vervolgens dus via de website of het e-mail-adres van een ander strafbare informatie verspreiden. Verder is het tegenwoordig mogelijk om betrekkelijk anoniem e-mails te verzenden door ze niet rechtstreeks vanaf de (niet-anonieme) account bij de lokale provider te versturen maar via gratis verstrekte e-mailaccounts die zich op een server elders bevinden.’
Wetboek van Strafrecht, Noyon-Langemeijer-Remmelink, suppl. 128 (September 2005), aantekening 3, art. 225-3.
Vgl ook HR 24 maart 1998, Nieuwsbrief Strafrecht 1998 afl. 5, nr 98, over een elektronisch gedane aangifte. Daar werd die aangifte als bestand aangemerkt omdat zij gedurende enige jaren daarna nog raadpleegbaar bleef. Dit laatste is ook de bedoeling van de verzender en ontvanger.
Vgl de conclusie van A-G Langemeijer hij uw arrest van 2 december 2005 (civiele kamer), NJ 2006/119.
Eerste Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 26671 en 30036 (R 1784), D, blz 5.
Nota n.a.v. het verslag, Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 26671, nr 10, blz. 19.