NJ 2006, 119
Wet BOPZ. Hoorplicht art. 8 lid 1; geheimhoudingsplicht advocaat niet toerekenbaar aan cliënt.
HR 02-12-2005, ECLI:NL:PHR:2005:AU2872
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
2 december 2005
- Magistraten
Mrs. J.B. Fleers, A.M.J. van Buchem-Spapens, E.J. Numann, W.A.M. van Schendel, F.B. Bakels
- Zaaknummer
R05/101HR
- Conclusie
A-G Langemeijer
- LJN
AU2872
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Gezondheidsrecht / Algemeen
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Openbare orde en veiligheid / Bijzondere onderwerpen
Personen- en familierecht / Bescherming meerderjarige
Internationaal belastingrecht / Algemeen
Burgerlijk procesrecht / Eerste aanleg
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2005:AU2872, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 02‑12‑2005
ECLI:NL:PHR:2005:AU2872, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 02‑12‑2005
- Wetingang
Essentie
Wet BOPZ. Hoorplicht art. 8 lid 1; geheimhoudingsplicht advocaat niet toerekenbaar aan cliënt.
Betrokkene dient voor zijn door art. 8 wet Bopz voorgeschreven verhoor overeenkomstig het bepaalde in art. 261 juncto art. 272 t/m 276 Rv dan wel overeenkomstig een bijzondere of algemene instructie van de rechter, door de griffier behoorlijk te zijn opgeroepen. Het beroep dat een advocaat doet op zijn geheimhoudingsplicht kan niet aan zijn cliënt worden toegerekend, zodat de rechtbank het oordeel dat aannemelijk is dat verzoeker niet bereid was zich te laten horen ten onrechte mede ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.