NJ 2007, 195
In welke fase van de ontnemingsprocedure kan de draagkracht aan de orde worden gesteld?
HR 27-03-2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ7747
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
27 maart 2007
- Magistraten
Mrs. F.H. Koster, J.P. Balkema, A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin Lohman, W.A.M. van Schendel
- Zaaknummer
01574/06P
- Conclusie
A-G Bleichrodt
- LJN
AZ7747
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Tenuitvoerlegging
Materieel strafrecht / Sancties
Materieel strafrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2007:AZ7747, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 27‑03‑2007
ECLI:NL:PHR:2007:AZ7747, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 30‑01‑2007
Beroepschrift, Hoge Raad, 28‑08‑2006
- Wetingang
Essentie
In beginsel dient de draagkracht aan de orde te worden gesteld in de executiefase. Daarbij geldt niet meer de voorheen bestaande beperking dat de omstandigheden waarop de betrokkene zich beroept, zich na de uitspraak in het ontnemingsgeding moeten hebben voorgedaan of dat deze de rechter ten tijde van de uitspraak niet of niet volledig bekend waren (vgl. NJ 2005, 408). In het ontnemingsgeding kan de draagkracht alleen dan met vrucht aan de orde worden gesteld indien aanstonds duidelijk is dat de betrokkene op dat moment en in de toekomst geen draagkracht heeft of zal hebben. Door ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.