HR, 20-03-2007, nr. 02050/05
ECLI:NL:HR:2007:AZ3867
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
20-03-2007
- Zaaknummer
02050/05
- LJN
AZ3867
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2007:AZ3867, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑03‑2007
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2007:AZ3867
ECLI:NL:HR:2007:AZ3867, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 20‑03‑2007; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:AZ3867
- Vindplaatsen
Conclusie 20‑03‑2007
Inhoudsindicatie
Geen denaturering getuigenverklaring. Het hof heeft geen andere betekenis aan de bij de RC afgelegde verklaring van getuige X gegeven dan de betekenis die X daaraan kennelijk heeft bedoeld te geven. In het tot bewijs gebezigde gedeelte van die verklaring ligt onmiskenbaar de nadruk op de omstandigheden dat X zag dat de jongen een glas in zijn hand had, dat hij echt heeft gezien dat de jongen met het glas een zwaaiende beweging maakte en dat hij heeft gezien dat met dat glas een slaande beweging werd gemaakt. Kennelijk heeft het hof, gelet op de verklaring in haar geheel, de gewraakte passage dat X tevens “zag” dat de jongen met het glas in zijn hand “de andere jongen daarmee geraakt heeft” opgevat als een gevolgtrekking die X heeft gemaakt uit de door hem werkelijk waargenomen zwaaiende en slaande beweging met het glas. Die conclusie heeft het hof kennelijk o.g.v. de overige bewijsmiddelen tot de zijne gemaakt.
Nr. 02050/05
Mr. Vellinga
Zitting: 28 november 2006
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Verdachte is door het Gerechtshof te 's-Gravenhage wegens "zware mishandeling" veroordeeld tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 4.445,08. Voor dat bedrag is tevens een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
2. Namens verdachte heeft mr. J.A. Schadd, advocaat te 's-Gravenhage, één middel van cassatie voorgesteld.
4. Het Hof heeft ten laste van verdachte bewezenverklaard dat:
"hij op 13 juni 2003 te Delft aan een persoon genaamd [het slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een hoornvliesbeschadiging), heeft toegebracht, door deze opzettelijk eenmaal met een drinkglas in/tegen het gezicht te slaan."
5. Hiertoe heeft het Hof de volgende bewijsmiddelen gebezigd:
1. De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg van 19 januari 2004 verklaard -zakelijk weergegeven-:
"U vraagt mij naar het gebeurde op 13 juni 2003. Ik was in discotheek [...] te Delft. Daar trof ik de jongen, die later [het slachtoffer] bleek te heten. Er was duw- en trekwerk tussen ons. We kwamen op de dansvloer terecht. Het klopt dat ik toen een glas in mijn hand had. Ik zag dat mijn hand bloedde en dat het glas stuk was. Ook zag ik dat het gezicht van [het slachtoffer] bloedde."
2. De verklaring van de getuige [het slachtoffer].
De getuige [het slachtoffer] heeft bij de rechter-commissaris op 8 december 2004 verklaard -zakelijk weergegeven-:
"U vraagt mij wat ik mij kan herinneren van het voorval van 13 juni 2003. We waren in discotheek [...]. [Verdachte] kwam op mij af en begon mij achteruit te duwen. Hij hield me met één hand vast. Ineens voelde ik een enorme klap op mijn gezicht. Ik hoorde iets breken. Ik voelde meteen glas in mijn nek vallen. Ik voelde een brandende pijn in mijn nek en bij mijn wenkbrauw. Bloed kwam daar vrij hard uitlopen. Ik heb zijn arm op een gegeven moment voor mij langs zien komen. Toen [verdachte] op mij af kwam lopen had hij een biertje in zijn hand."
3. De verklaring van de getuige [getuige 1].
De getuige [getuige 1] heeft bij de rechter-commissaris op 8 december 2004 verklaard -zakelijk weergegeven-:
"U vraagt mij wat ik mij kan herinneren van het voorval van 13 juni 2003. Ik was die avond in discotheek [...]. Op een gegeven moment was er ruzie tussen twee personen. Vervolgens zag ik dat de ene jongen een glas in zijn hand had en de andere jongen daarmee geraakt heeft. Ik heb echt gezien dat de ene jongen met het glas een zwaaiende beweging maakte. Ik zag dat een slaande beweging werd gemaakt met het glas door die ene jongen. De beweging met dat glas werd op ongeveer 4 meter van mij vandaan gemaakt."
4. Het proces-verbaal van politie Haaglanden, nr. PL 1582/2003/16267-12, d.d. 16 augustus 2003, p. 15 e.v., opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1]. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
als de op 16 augustus 2003 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van [het slachtoffer]:
"Ik ben onder behandeling bij een oogspecialist. Door de mishandeling is mijn hoornvlies beschadigd, waardoor er littekenweefsel op het hoornvlies is ontstaan. Van de arts heb ik vernomen dat ik nog maar 25% gezichtsvermogen heb met mijn rechteroog. Volgens de arts is er blijvend letsel ontstaan."
5. Een geschrift, zijnde een geneeskundige verklaring d.d. 28 november 2003 met betrekking tot [het slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 1978, opgemaakt en ondertekend door K. Herman, oogarts bij het oogziekenhuis Rotterdam. Deze verklaring houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
"Klinische bevindingen (op 7-7-03)
Ter hoogte van het rechteroog uitgebreid cornealitteken met secundair irregulair astigmatisme, waarvoor het dragen van een harde contactlens geïndiceerd is. De schade opgelopen aan het rechteroog is irreversibel."
6. De verklaring van de getuige [getuige 1], afgelegd bij de rechter-commissaris, luidt voor zover hier van belang:
"Toen ik terugkwam, hadden die twee personen weer ruzie en was erger duw- en trekwerk. Tussen mij en het voorval stond een aantal mensen. Vervolgens zag ik dat ene jongen een glas in zijn hand had en de andere jongen daarmee geraakt heeft. Ik kende beide personen niet. Ik heb echt gezien dat de ene jongen met het glas een zwaaiende beweging maakte. Ik stond toen op de dansvloer met iemand te praten en zag dat een slaande beweging werd gemaakt met het glas door die ene jongen. Ik kan mij niet herinneren met welke hand die slaande beweging werd gemaakt. Ik heb eigenlijk niet gezien dat de andere jongen door het glas is geraakt, ik zou dat niet durven zeggen. De zwaaiende of slaande beweging met dat glas werd op ongeveer 4 meter van mij vandaan gemaakt.
7. Het Hof heeft deze verklaring voor het bewijs gebruikt doch is daarbij voorbijgegaan aan de verklaring van de getuige voor zover luidende:
"Ik heb eigenlijk niet gezien dat de andere jongen door het glas is geraakt, ik zou dat niet durven zeggen"
Volgens het middel heeft het Hof dusdoende de verklaring van de getuige gedenatureerd.
8. Legt een getuige een belastende verklaring af en komt hij daar in een latere verklaring op terug, dan kan de rechter geloof hechten aan de eerste verklaring en deze voor het bewijs gebruiken. De eerste verklaring wordt dan niet gedenatureerd omdat de rechter daaraan geen andere betekenis heeft gegeven.(1) De rechter hecht eenvoudigweg geen geloof aan de tweede verklaring waarin de getuige op zijn eerste verklaring terugkomt.
9. In het onderhavige geval ligt het minder eenvoudig. Bij doorvragen blijkt de getuige toch niet zo zeker van zijn zaak. Zijn uiteindelijke verklaring is dat hij niet heeft gezien of de verdachte [het slachtoffer] met het glas heeft geraakt. Door in een dergelijke situatie voorbij te gaan aan hetgeen de getuige uiteindelijk heeft verklaard, heeft het Hof aan de verklaring van de getuige een andere betekenis gegeven en derhalve de verklaring van de getuige gedenatureerd.
10. Het is niet ondenkbaar dat het voorgaande anders zou zijn geweest wanneer het Hof aan zijn keuze een duidelijke motivering ten grondslag had gelegd. Deze motivering ontbreekt echter.
11. Het middel is terecht voorgedragen.
12. Voor de vraag of het middel tot vernietiging van het bestreden arrest moet leiden is van belang of het bewijsmateriaal voor het overige, dus afgezien van de verklaring van de getuige [getuige 1] voor zover inhoudende dat [het slachtoffer] door het glas is geraakt, de bewezenverklaring kan dragen. Afgezien van bedoelde passage uit de verklaring van de getuige [getuige 1] houden de bewijsmiddelen in dat er in de discotheek [...] duw- en trekwerk tussen de verdachte en [het slachtoffer] was waarbij beiden op de grond terecht kwamen, de verdachte daarbij een glas in de hand had, [het slachtoffer], terwijl hij door de verdachte met een hand werd vastgehouden een enorme klap op zijn gezicht voelde en vervolgens glas in zijn nek voelde vallen en bloed uit zijn wenkbrauw voelde lopen, en de verdachte, zoals het Hof de verklaring van de getuige [getuige 1] kennelijk en niet onbegrijpelijk heeft verstaan, als de persoon die met een andere persoon in de discotheek [...] ruzie had, met een glas in zijn hand een zwaaiende, slaande beweging maakte. Nu verdachte met een glas in de hand een slaande beweging naar [het slachtoffer] heeft gemaakt terwijl hij ruzie met deze had en [het slachtoffer] na een klap in zijn gezicht glas in zijn nek voelde ligt het voor de hand dat de verdachte [het slachtoffer] al slaande met het glas in de hand heeft geraakt. Derhalve kan het bewezenverklaarde uit de gebezigde bewijsmiddelen worden afgeleid.
13. Het middel faalt.
14. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Vgl. bijvoorbeeld HR 4 januari 2000, NJ 2000, 225 en HR 23 oktober 1990, NJ 1991, 328; zie ook Corstens 2005, p. 641.
Uitspraak 20‑03‑2007
Inhoudsindicatie
Geen denaturering getuigenverklaring. Het hof heeft geen andere betekenis aan de bij de RC afgelegde verklaring van getuige X gegeven dan de betekenis die X daaraan kennelijk heeft bedoeld te geven. In het tot bewijs gebezigde gedeelte van die verklaring ligt onmiskenbaar de nadruk op de omstandigheden dat X zag dat de jongen een glas in zijn hand had, dat hij echt heeft gezien dat de jongen met het glas een zwaaiende beweging maakte en dat hij heeft gezien dat met dat glas een slaande beweging werd gemaakt. Kennelijk heeft het hof, gelet op de verklaring in haar geheel, de gewraakte passage dat X tevens “zag” dat de jongen met het glas in zijn hand “de andere jongen daarmee geraakt heeft” opgevat als een gevolgtrekking die X heeft gemaakt uit de door hem werkelijk waargenomen zwaaiende en slaande beweging met het glas. Die conclusie heeft het hof kennelijk o.g.v. de overige bewijsmiddelen tot de zijne gemaakt.
20 maart 2007
Strafkamer
nr. 02050/05
LR/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 22 maart 2005, nummer 22/002529-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage van 19 januari 2004 - de verdachte ter zake van "zware mishandeling" veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander zoals in het arrest vermeld.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.A. Schadd, advocaat te Arnhem, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel bevat de klacht dat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed, nu het Hof bij de bewijsvoering de door de getuige [getuige 1] bij de Rechter-Commissaris afgelegde verklaring heeft gedenatureerd.
3.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 13 juni 2003 te Delft aan een persoon genaamd [het slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een hoornvliesbeschadiging) heeft toegebracht, door deze opzettelijk eenmaal met een drinkglas in/tegen het gezicht te slaan."
3.3. Deze bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:
a. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg, voor zover inhoudende:
"U vraagt mij naar het gebeurde op 13 juni 2003. Ik was in discotheek [...] te Delft. Daar trof ik de jongen, die later [het slachtoffer] bleek te heten.
Er was duw- en trekwerk tussen ons. We kwamen op de dansvloer terecht. Het klopt dat ik toen een glas in mijn hand had. Ik zag dat mijn hand bloedde en dat het glas stuk was. Ook zag ik dat het gezicht van [het slachtoffer] bloedde."
b. de verklaring van de getuige [het slachtoffer] bij de Rechter-Commissaris, voor zover inhoudende:
"U vraagt mij wat ik mij kan herinneren van het voorval van 13 juni 2003. We waren in discotheek [...]. [Verdachte] kwam op mij af en begon mij achteruit te duwen. Hij hield me met één hand vast. Ineens voelde ik een enorme klap op mijn gezicht. Ik hoorde iets breken. Ik voelde meteen glas in mijn nek vallen. Ik voelde een brandende pijn in mijn nek en bij mijn wenkbrauw. Bloed kwam daar vrij hard uitlopen. Ik heb zijn arm op een gegeven moment voor mij langs zien komen. Toen [verdachte] op mij af kwam lopen had hij een biertje in zijn hand."
c. de verklaring van de getuige [getuige 1] bij de Rechter-Commissaris, voor zover inhoudende:
"U vraagt mij wat ik mij kan herinneren van het voorval van 13 juni 2003. Ik was die avond in discotheek [...]. Op een gegeven moment was er ruzie tussen twee personen. Vervolgens zag ik dat de ene jongen een glas in zijn hand had en de andere jongen daarmee geraakt heeft. Ik heb echt gezien dat de ene jongen met het glas een zwaaiende beweging maakte. Ik zag dat een slaande beweging werd gemaakt met het glas door die ene jongen. De beweging met dat glas werd op ongeveer 4 meter van mij vandaan gemaakt."
d. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [het slachtoffer]:
"Ik ben onder behandeling bij een oogspecialist. Door de mishandeling is mijn hoornvlies beschadigd, waardoor er littekenweefsel op het hoornvlies is ontstaan. Van de arts heb ik vernomen dat ik nog maar 25% gezichtsvermogen heb met mijn rechteroog. Volgens de arts is er blijvend letsel ontstaan."
e. een geneeskundige verklaring met betrekking tot [het slachtoffer], opgemaakt en ondertekend door K. Herman, oogarts bij het oogziekenhuis Rotterdam, voor zover inhoudende:
"Klinische bevindingen (op 7-7-03)
Ter hoogte van het rechteroog uitgebreid cornealitteken met secundair irregulair astigmatisme, waarvoor het dragen van een harde contactlens geïndiceerd is. De schade opgelopen aan het rechteroog is irreversibel."
3.4. De hiervoor onder 3.3 sub c genoemde verklaring van [getuige 1] luidt blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - als volgt:
"U vraagt mij wat ik mij kan herinneren van het voorval van 13 juni 2003. (...) Ik was die avond in discotheek [...]. (...) Op een gegeven moment was er ruzie tussen twee personen. (...) Vervolgens zag ik dat de ene jongen een glas in zijn hand had en de andere jongen daarmee geraakt heeft. Ik kende beide personen niet. Ik heb echt gezien dat de ene jongen met het glas een zwaaiende beweging maakte. Ik stond toen op de dansvloer met iemand te praten en zag dat een slaande beweging werd gemaakt met het glas door die ene jongen. Ik kan mij niet herinneren met welke hand die slaande beweging werd gemaakt. Ik heb eigenlijk niet gezien dat de andere jongen door het glas is geraakt, ik zou dat niet durven zeggen. De zwaaiende of slaande beweging met dat glas werd op ongeveer 4 meter van mij vandaan gemaakt.
(...)
De rechter-commissaris houdt mij nogmaals voor dat andere getuigen niet verklaren over een woordenwisseling op de dansvloer tussen twee personen, het uit elkaar gaan van die twee personen en vervolgens duw- en trekwerk op de dansvloer, maar alleen over een woordenwisseling en duwen bij de bar en later duw- en trekwerk op de dansvloer. Volgens mij heb ik gezien dat die twee personen woorden op de dansvloer hadden, uit elkaar zijn gegaan en dat er later duw- en trekwerk tussen die twee personen was op de dansvloer, waarbij er één met een glas zwaaide of sloeg. Het verschil met de andere getuigen kan ik niet verklaren."
3.5. Bij de Rechter-Commissaris heeft [getuige 1] verklaard als onder 3.4 weergegeven. Door daarvan tot het bewijs te bezigen als onder 3.3 sub c vermeld, heeft het Hof aan die verklaring geen andere betekenis gegeven dan de betekenis die [getuige 1] daaraan kennelijk heeft bedoeld te geven. In het door het Hof gebezigde gedeelte ligt onmiskenbaar de nadruk op de omstandigheden dat [getuige 1] zag dat de ene jongen een glas in zijn hand had, dat hij echt heeft gezien dat de jongen met het glas een zwaaiende beweging maakte en dat hij heeft gezien dat met dat glas een slaande beweging werd gemaakt. Kennelijk heeft het Hof, gelet op de bij de Rechter-Commissaris afgelegde verklaring in haar geheel, de gewraakte passage dat [getuige 1] tevens "zag" dat de jongen met het glas in zijn hand "de andere jongen daarmee geraakt heeft" opgevat als een gevolgtrekking die [getuige 1] heeft gemaakt uit de door hem werkelijk waargenomen zwaaiende en slaande beweging met het glas. Die conclusie heeft het Hof kennelijk op grond van de overige bewijsmiddelen tot de zijne gemaakt. Het middel faalt.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel, J. de Hullu, W.M.E. Thomassen en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 20 maart 2007.