HR, 30-01-2007, nr. 00233/06
ECLI:NL:HR:2007:AZ2104
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
30-01-2007
- Zaaknummer
00233/06
- LJN
AZ2104
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht (V)
Materieel strafrecht (V)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2007:AZ2104, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 30‑01‑2007
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2007:AZ2104
ECLI:NL:HR:2007:AZ2104, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 30‑01‑2007; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:AZ2104
Beroepschrift, Hoge Raad, 12‑04‑2006
- Vindplaatsen
AB 2007, 131 met annotatie van A.E. Schilder, J.G. Brouwer
Gst. 2007, 117 met annotatie van L.J.J. Rogier
AB 2007, 131 met annotatie van A.E. Schilder, J.G. Brouwer
Gst. 2007, 117 met annotatie van L.J.J. Rogier
NbSr 2007/86
Conclusie 30‑01‑2007
Inhoudsindicatie
OM-cassatie tegen vrijspraak van verdachte die over dranghekken ambassade VS klom en op grond ging liggen. Verstoring openbare orde a.b.i. art. 76 APV Den Haag. Dit art. heeft, gelet op de titel waarin het is geplaatst, het oog op verstoring van de openbare orde, hetgeen in de tekst daarvan tot uitdrukking is gebracht met “op of aan de openbare weg of in een voor een publiek toegankelijk gebouw”. Nu het begrip “verstoring van de (openbare) orde” in dat art. niet nader is omlijnd, moet de vraag of daarvan sprake is, worden beantwoord aan de hand van het normale spraakgebruik, met inachtneming van de specifieke omstandigheden van het geval. Wil van een dergelijke verstoring kunnen worden gesproken, dan zal het moeten gaan om een verstoring - van enige betekenis - van de normale gang van zaken in of aan de desbetreffende openbare ruimte. Indien het hof heeft geoordeeld dat voor verstoring van de (openbare) orde a.b.i art. 76 APV Den Haag nodig is dat wanordelijkheden onder het publiek zijn teweeggebracht, dan heeft het aan die term een te beperkte uitleg gegeven. Indien het niet is voorbijgegaan aan de betekenis van die term, dan is zijn oordeel zonder nadere motivering niet begrijpelijk nu van algemene bekendheid is dat de stage-dranghekken dienen ter wering van het publiek van het weggedeelte waarop verdachte zich heeft begeven.
Nr. 00233/06
Mr. Knigge
Zitting: 7 november 2006
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. De verdachte is door het Gerechtshof te 's-Gravenhage vrijgesproken van het haar in de inleidende dagvaarding tenlastegelegde.
2. De Advocaat-Generaal bij het Hof heeft cassatie ingesteld en een schriftuur ingezonden, houdende één middel van cassatie. De raadsman van de verdachte, mr. E. Th. Hummels, advocaat te Zeist, heeft een schriftuur van tegenspraak ingezonden.
3. Het middel komt op tegen de door het Hof gegeven vrijspraak en klaagt er - zo begrijp ik - primair over dat het Hof, door een onjuiste uitleg te geven aan de in de tenlastelegging gebezigde, aan art. 76 lid 1 APV 's Gravenhage ontleende zinsnede "op enigerlei wijze de orde heeft verstoord", de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten en klaagt er subsidiair over dat het Hof zijn oordeel dat uit de door het Hof als vaststaand aangenomen omstandigheden niet valt af te leiden dat de verdachte met haar handelen de openbare orde heeft verstoord, ontoereikend heeft gemotiveerd.
4. Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
"dat zij te 's-Gravenhage op of omstreeks 21 maart 2003, op of aan de openbare weg, het Lange Voorhout, op enigerlei wijze de orde heeft verstoord en/of (een) perso(o)n(en) heeft lastig gevallen en/of heeft gevochten, immers is hij, verdachte, over een afzetting ((drang)hek) geklommen en/of (vervolgens) is hij op de grond gaan liggen en/of (vervolgens) heeft hij zich besmeurd met een (rode) vloeistof en/of (vervolgens) heeft hij geschreeuwd;
Art. 76 lid 1 Algemene Politieverordening voor 's-Gravenhage 1982".
5. Het Hof heeft de vrijspraak als volgt gemotiveerd:
"Naar 's hofs oordeel is het volgende naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep komen vast te staan. De verdachte is met een paar anderen bij wijze van politiek protest op 21 maart 2003 's ochtends om een uur of negen over bij de Amerikaanse ambassade aan het Lange Voorhout te 's Gravenhage geplaatste "stage-dranghekken" geklommen. Zij zijn vervolgens vlakbij de zich in de binnenste afzetting met bouwhekken bevindende toegangspoort tot het ambassadeterrein op de grond gaan liggen en hebben zich met een rode (op bloed gelijkende) vloeistof besmeurd. De mobiele eenheid die bij die ambassade surveilleert, heeft de verdachte en de anderen direct verwijderd, waarna de verdachte is aangehouden. Die aanhouding ging met wat commotie en geschreeuw gepaard en er werden foto's gemaakt door de (tevoren door de demonstranten ingelichte) pers.
Uit de hiervoor weergegeven gang van zaken is naar 's hofs oordeel niet af te leiden dat de verdachte met haar handelen de openbare orde heeft verstoord. Voor zover er al sprake is geweest van enige commotie of "enige opschudding onder het publiek" (zoals gerelateerd in PV-nr. PL1511/2003/17374-2, p. 13, overigens niet nader onderbouwd) veroorzaakt door dat handelen, dan kan dit niet worden aangemerkt als het veroorzaken van wanordelijkheden. Het tenlastegelegde is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken."
6. Artikel 76 lid 1 van de APV 's-Gravenhage 1982, geplaatst in Hoofdstuk II (Openbare Orde), Afdeling IV (Andere maatregelen betreffende de openbare orde), Paragraaf 1 (Maatregelen tegen overlast), luidt als volgt:
"Artikel 76
Verstoring van de openbare orde
1. Onverminderd het bepaalde in de artikelen 424, 426 bis van het Wetboek van Strafrecht is het verboden, op of aan de openbare weg of in een voor het publiek toegankelijk bouwwerk op enigerlei wijze de orde te verstoren, personen lastig te vallen of te vechten."
7. Gelet op de plaatsing in Afdeling IV van Hoofdstuk II en op het aan het artikel gehechte etiket ("Verstoring van de openbare orde") is de "orde" waarvan in dit artikellid wordt gesproken, de openbare orde. In het Wetboek van Strafrecht is dat een betrekkelijk ruim en weinig vast omlijnd begrip. De MvT op Boek II, Titel V (Misdrijven tegen de openbare orde) stelt: "De misdrijven die regtstreeks noch tegen de veiligheid van den staat, noch tegen de handelingen zijner organen, noch tegen lijf of goed van eenig bepaald persoon gerigt zijn, maar gevaar opleveren voor het maatschappelijk leven en de natuurlijke orde der maatschappij verstoren, zijn in dezen Titel vereenigd."(1) De betrekkelijke onbepaaldheid van het begrip 'openbare orde' in het opschrift van Titel V (en in dat van Boek III, Titel II) vormt geen probleem, omdat het de afzonderlijke delictsomschrijvingen zijn op grond waarvan moet worden uitgemaakt welke gedragingen strafbaar zijn omdat zij gevaar opleveren voor het maatschappelijk leven en de natuurlijke orde der maatschappij verstoren. Het begrip fungeert als verzamelbegrip, als vlag die een brede en uiteenlopende lading moet dekken. Dat is anders in de onderhavige APV-bepaling, waarin de (verstoring van de) openbare orde als kernbestanddeel fungeert. De omvang van de strafbaarstelling wordt derhalve in hoge mate bepaald door de uitleg die aan dat begrip wordt gegeven. En dan kan het, vanwege het lex certa-beginsel, wél problematisch zijn als het begrip weinig vast is omlijnd.
8. Het kan mijns inziens niet zo zijn dat alle gedrag dat, als het door de wetgever in formele zin zou zijn strafbaar gesteld, een plaats zou kunnen krijgen in Titel V van Boek II en Titel II van Boek III, door art. 76 lid 1 APV 's Gravenhage wordt verboden, mits het maar op of aan de openbare weg plaats vindt (of in een voor het publiek toegankelijk bouwwerk). Aan de andere kant maakt de ruime betekenis die het begrip openbare orde in het Wetboek van Strafrecht heeft, duidelijk dat het "op enigerlei wijze verstoren van de orde" niet op voorhand moet worden geacht beperkt te zijn tot het veroorzaken van relletjes, opstootjes en ongeregeldheden.
9. Een doorgaans met instemming geciteerde omschrijving van het begrip openbare orde zoals dat voorkomt in APV-bepalingen als de onderhavige, gaf A-G s'Jacob in zijn conclusie die voorafging aan HR 29 november 1966, NJ 1967, 58 m.nt. v.E. Deze omschrijving luidt: "De openbare orde (...) is de normale gang van het maatschappelijk leven op een bepaalde plaats en onder de gegeven omstandigheden. Wanneer iemand zich zodanig gedraagt of anderen tot zodanig gedrag brengt, dat de gang van het maatschappelijk leven op een bepaalde plaats naar de omstandigheden abnormaal wordt, dan verstoort hij de openbare orde, ongeacht of de andere ter plaatse aanwezige personen in enig opzicht zijn tegenstanders dan wel zijn medestanders zijn." In deze definitie is de openbare orde een plaatsgebonden fenomeen: het gaat om de gang van het maatschappelijk leven zoals die op een bepaalde plaats, onder de omstandigheden van het moment, als normaal heeft te gelden. Dat impliceert mijns inziens dat het moet gaan om een ter plaatse heersende ordening van het maatschappelijk leven die objectief (voor het publiek) kenbaar is.
10. Het voorgaande maakt duidelijk dat het vereiste in de onderhavige APV-bepaling dat de verstoring van de orde moet plaats hebben "op of aan de openbare weg of in een voor het publiek toegankelijk bouwwerk", niet een min of meer toevallige beperking naar plaats is, maar juist preciseert wat de "orde" is die niet verstoord mag worden. Het gaat om de ter plaatse geldende ordening van de gang van het maatschappelijke leven. Voor de verstoring van die orde is niet nodig dat er publiek aanwezig is, laat staan dat die verstoring tot commotie onder het publiek leidt. Voor een verstoring van de openbare orde is, zo stelde (toen nog) A-G Fokkens in zijn conclusie bij HR 26 februari 1991, NJ 1991, 512, niet vereist dat sprake is van "openlijkheid". Ook "een sitdown aktie op een verkeersweg" heeft derhalve een verstorend effect, "ook al zou op dat moment geen verkeer aanwezig zijn". Een verkeersweg is nu eenmaal niet bestemd als zitplaats. Wie daarop toch gaat zitten, verstoort daarmee de objectief bestaande orde die ter plaatse voor de openbare ruimte is geschapen, hoe rustig en beschaafd de sitdown-actie verder ook moge worden uitgevoerd.
11. Het voorgaande kleurt ook de overlast die de onderhavige APV-bepaling als "maatregel tegen overlast" bedoelt tegen te gaan. Die overlast is gekoppeld aan de ordening die ter plaatse in het maatschappelijk leven is aangebracht, aan de objectieve bestemming die de openbare ruimte op een bepaald moment heeft. Een voorbeeld kan dit verduidelijken. Als op het Lange Voorhout een manifestatie wordt georganiseerd om de Koningin (of wat misschien minder denkbaar is: de plaatselijke voetbalclub die net kampioen is geworden) toe te juichen, dan vormt de geluidsoverlast die dat gejuich voor de omwonenden oplevert, geen verstoring van de openbare orde. Zou daarentegen sprake zijn van een plechtigheid waarbij de gevallenen uit de tweede wereldoorlog worden herdacht, dan vormt het maken van lawaai wél een verstoring van de openbare orde.
12. Bij deze uitleg van de verbodsbepaling kan het artikel geen basis bieden voor de vervolging en veroordeling van gedrag enkel omdat het publiek daaraan aanstoot neemt of omdat het de autoriteiten onwelgevallig is. De normale gang van het maatschappelijk leven in de openbare ruimte vereist veeleer dat daarin plaats is voor een zekere pluriformiteit. Er moet met andere woorden als regel juist ruimte zijn om zich als burger in kleding en gedrag, in woord en gebaar van de grijze massa te onderscheiden. Het in het openbaar uiten van onwelkome meningen kan daarom, mede gezien in het licht van art. 7 Grondwet en art. 10 EVRM, niet snel als een verstoring van de orde worden aangemerkt. In het genoemde arrest (NJ 1967, 58) was bewezenverklaard dat de verdachte, toen de kroonprinses met haar echtgenoot in een rondvaartboot voorbij voer, voor het oog van alle toeschouwers een grote witte lap uit het raam had gehangen met daarop de in kapitale letters aangebrachte tekst: "Republiek". Volgens de Hoge Raad kon niet bewezen worden dat de openbare orde door het uithangen van de lap was verstoord.(2)
13. Terug naar het oordeel van het Hof in deze zaak. Ik begrijp de onder 5. weergegeven overwegingen van het Hof aldus, dat het voor de vraag of de verdachte de orde op enigerlei wijze heeft verstoord, beslissend heeft geacht of de verdachte door haar gedrag wanordelijkheden heeft veroorzaakt. Het komt mij voor dat het Hof daarmee inderdaad een te beperkte uitleg aan art. 76 lid 1 APV-'s Gravenhage heeft gegeven en aldus de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten. Het verstoren van de openbare orde omvat, zoals uit het voorgaande moge blijken, méér dan het veroorzaken van wanordelijkheden alleen.
14. Een bijkomend argument voor het standpunt dat het in genoemd artikellid niet alleen, en misschien wel niet in de eerste plaats, om het veroorzaken van wanordelijkheden gaat, kan ontleend worden aan art. 9 lid 1 van dezelfde APV. Dit artikellid verbiedt onder meer "op de weg (...) door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden." Als art. 76 lid 1 APV 's Gravenhage zich zou beperken tot het veroorzaken van wanordelijkheden, zou het naast art. 9 lid 1 van die APV goeddeels overbodig zijn. Dat pleit ervoor de meerwaarde van het artikellid te zoeken in de strafbaarstelling van andersoortige inbreuken op de openbare orde.
15. De overwegingen van het Hof geven zoals gezegd naar mijn mening reden om van grondslagverlating te spreken. In elk geval meen ik dat de motivering van de vrijspraak onbegrijpelijk is in het licht van de uitleg die aan de bedoelde APV-bepaling dient te worden gegeven. Onbegrijpelijk vind ik daarbij niet direct dat het Hof de wijze waarop de verdachte haar mening kenbaar maakte (met rood "bloed" besmeurd op de grond liggen), niet als een verstoring van de orde heeft aangemerkt. De ruimte die er -ook in de buurt van de Amerikaanse ambassade - moet zijn om meningen en politieke protesten te uiten, kan immers juist als een onderdeel van de te handhaven openbare orde worden gezien.(3) Onbegrijpelijk vind ik zonder nadere motivering wél, dat het Hof het klimmen over de bij de Amerikaanse ambassade geplaatste stage-dranghekken niet als een verstoring van de orde ter plaatse heeft aangemerkt. Die hekken zijn daar - zoals denk ik wel bekend mag worden verondersteld - niet voor niets geplaatst, maar om redenen van beveiliging. Daarmee geven die hekken onmiskenbaar de negatieve bestemming van de openbare ruimte ter plaatse aan: die ruimte is niet voor het publiek bestemd. Wie over die hekken klimt, verstoort derhalve de orde die daar heerst.
16. Het middel slaagt.
17. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast moge voorkomen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Smidt II, p. 66. Zie over het hier gehanteerde begrip openbare orde nader NLR, aant. 1 en 2 op Titel V (NLR, Boek II, Titel V, aant. 1, suppl. 107 (januari 2000).
2 Niet duidelijk is hoe de Hoge Raad zou hebben geoordeeld als tenlastegelegd en bewezenverklaard was dat, zoals uit de bewijsmiddelen bleek, het uithangen van de lap gepaard ging met het (door medestanders) uitroepen van de bijpassende leuze: "Leve de republiek".
3 Het komt mogelijk anders te liggen als de onderhavige ludieke actie moet worden aangemerkt als een openbare manifestatie waarvoor voorafgaande kennisgeving is vereist. Artikel 10 van de APV 's Gravenhage bepaalt in dit verband dat de organisator van een op een openbare plaats te houden manifestatie, als bedoeld in artikel 4 Wet openbare manifestaties vóór de openbare aankondiging van deze vergadering of betoging en tenminste 4 x 24 uur voordat deze zal worden gehouden, de burgemeester hiervan schriftelijk kennis moet geven. Vgl. in dit verband HR 17 oktober 2006, LJN AU6741.
Uitspraak 30‑01‑2007
Inhoudsindicatie
OM-cassatie tegen vrijspraak van verdachte die over dranghekken ambassade VS klom en op grond ging liggen. Verstoring openbare orde a.b.i. art. 76 APV Den Haag. Dit art. heeft, gelet op de titel waarin het is geplaatst, het oog op verstoring van de openbare orde, hetgeen in de tekst daarvan tot uitdrukking is gebracht met “op of aan de openbare weg of in een voor een publiek toegankelijk gebouw”. Nu het begrip “verstoring van de (openbare) orde” in dat art. niet nader is omlijnd, moet de vraag of daarvan sprake is, worden beantwoord aan de hand van het normale spraakgebruik, met inachtneming van de specifieke omstandigheden van het geval. Wil van een dergelijke verstoring kunnen worden gesproken, dan zal het moeten gaan om een verstoring - van enige betekenis - van de normale gang van zaken in of aan de desbetreffende openbare ruimte. Indien het hof heeft geoordeeld dat voor verstoring van de (openbare) orde a.b.i art. 76 APV Den Haag nodig is dat wanordelijkheden onder het publiek zijn teweeggebracht, dan heeft het aan die term een te beperkte uitleg gegeven. Indien het niet is voorbijgegaan aan de betekenis van die term, dan is zijn oordeel zonder nadere motivering niet begrijpelijk nu van algemene bekendheid is dat de stage-dranghekken dienen ter wering van het publiek van het weggedeelte waarop verdachte zich heeft begeven.
30 januari 2007
Strafkamer
nr. 00233/06
KM/IC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 25 oktober 2005, nummer 22/004862-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage van 20 juli 2004 - de verdachte vrijgesproken van het haar bij inleidende dagvaarding tenlastegelegde.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De raadsman van de verdachte, mr. E.Th. Hummels, advocaat te Zeist, heeft het beroep tegengesproken.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast moge voorkomen.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof de verdachte ten onrechte heeft vrijgesproken.
3.2.1. Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
"zij te 's-Gravenhage op of omstreeks 21 maart 2003, op of aan de openbare weg, het Lange Voorhout, op enigerlei wijze de orde heeft verstoord en/of (een) perso(o)n(en) heeft lastig gevallen en/of heeft gevochten, immers is hij, verdachte, over een afzetting ((drang)hek) geklommen en/of (vervolgens) is hij op de grond gaan liggen en/of (vervolgens) heeft hij zich besmeurd met een (rode) vloeistof en/of (vervolgens) heeft hij geschreeuwd."
3.2.2. Het Hof heeft de gegeven vrijspraak als volgt gemotiveerd:
"Naar 's hofs oordeel is het volgende naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep komen vast te staan. De verdachte is met een paar anderen bij wijze van politiek protest op 21 maart 2003 's ochtends om een uur of negen over bij de Amerikaanse ambassade aan het Lange Voorhout te 's Gravenhage geplaatste "stage-dranghekken" geklommen. Zij zijn vervolgens vlakbij de zich in de binnenste afzetting met bouwhekken bevindende toegangspoort tot het ambassadeterrein op de grond gaan liggen en hebben zich met een rode (op bloed gelijkende) vloeistof besmeurd. De mobiele eenheid die bij die ambassade surveilleert, heeft de verdachte en de anderen direct verwijderd, waarna de verdachte is aangehouden. Die aanhouding ging met wat commotie en geschreeuw gepaard en er werden foto's gemaakt door de (tevoren door de demonstranten ingelichte) pers.
Uit de hiervoor weergegeven gang van zaken is naar 's hofs oordeel niet af te leiden dat de verdachte met haar handelen de openbare orde heeft verstoord. Voor zover er al sprake is geweest van enige commotie of "enige opschudding onder het publiek" (zoals gerelateerd in PV-nr. PL1511/2003/17374-2, p. 13, overigens niet nader onderbouwd) veroorzaakt door dat handelen, dan kan dit niet worden aangemerkt als het veroorzaken van wanordelijkheden. Het tenlastegelegde is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken."
3.2.3. Art. 76, eerste lid, Algemene Politieverordening voor 's-Gravenhage 1982 hierna: APV 's-Gravenhage 1982, geplaatst in Hoofdstuk II (Openbare Orde), Afdeling IV (Andere maatregelen betreffende de openbare orde), Paragraaf 1 (Maatregelen tegen overlast), luidt als volgt:
"Onverminderd het bepaalde in de artikelen 424, 426 bis van het Wetboek van Strafrecht is het verboden, op of aan de openbare weg of in een voor het publiek toegankelijk bouwwerk op enigerlei wijze de orde te verstoren, personen lastig te vallen of te vechten."
3.2.4. Gelet op de titel waarin art. 76 APV 's-Gravenhage 1982 is geplaatst heeft die bepaling het oog op verstoring van de openbare orde, hetgeen in de tekst tot uitdrukking is gebracht met de passage "op of aan de openbare weg of
in een voor een publiek toegankelijk bouwwerk".
3.3. De tenlastelegging is toegesneden op art. 76 APV 's-Gravenhage 1982. Het in de tenlastelegging voorkomende begrip "op of aan de openbare weg de orde verstoren", moet geacht worden te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in dat artikel.
3.4.1. Het begrip "verstoring van de (openbare) orde" in genoemde bepaling is niet nader omlijnd. De beantwoording van de vraag of daarvan sprake is, zal dus moeten worden beantwoord aan de hand van het normale spraakgebruik, met inachtneming van de specifieke omstandigheden van het geval. Wil van een dergelijke verstoring kunnen worden gesproken, dan zal het moeten gaan om een verstoring van enige betekenis van de normale gang van zaken in of aan de desbetreffende openbare ruimte.
3.4.2. Het Hof heeft onder meer vastgesteld dat de verdachte met een paar anderen over bij de Amerikaanse
ambassade aan het Lange Voorhout te 's-Gravenhage geplaatste "stage-dranghekken" is geklommen waarna zij vervolgens tussen die hekken en de voor de ambassade geplaatste binnenste dranghekken op de grond zijn gaan liggen.
3.4.3. Overwegende als hiervoor onder 3.2.2 is weergegeven, heeft het Hof geen inzicht gegeven in zijn gedachtegang.
Indien het heeft geoordeeld dat voor verstoring van de (openbare) orde in de zin van art. 76 APV 's-Gravenhage 1982 nodig is dat wanordelijkheden onder het publiek zijn teweeggebracht, dan heeft het met miskenning van hetgeen hiervoor onder 3.4.1 is vooropgesteld, aan die term een te beperkte uitleg gegeven.
Indien het niet is voorbijgegaan aan de betekenis die aan die term toekomt, dan is zijn oordeel zonder nadere, doch ontbrekende motivering, niet begrijpelijk. Naar van algemene bekendheid is, dienen de door het Hof genoemde
"stage-dranghekken" immers ter wering van het publiek van het weggedeelte waarop de verdachte zich heeft begeven.
3.5. Het middel is derhalve gegrond.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 30 januari 2007.
Beroepschrift 12‑04‑2006
CASSATIESCHRIFTUUR
Parketnummer:09-159285-03
Rolnummer: 22-004862-04
Aan de Hoge Raad der Nederlanden:
Het beroep in cassatie van rekwirant is gericht tegen het arrest van het gerechtshof te 's‑Gravenhage van 25 oktober 2005, waarbij het gerechtshof — met vernietiging van het vonnis van de sector kanton van de rechtbank te 's‑Gravenhage van 20 juli 2004 — in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
adres: [adres] te [postcode][woonplaats],
de verdachte heeft vrijgesproken terzake van overtreding van artikel 76 lid 1 van de Algemene Politieverordening voor 's‑Gravenhage 1982.
Cassatiemiddel
Schending van het recht dan wel verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming nietigheid meebrengt als bedoeld in artikel 79, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, in het bijzonder artikel 76 lid 1 van de Algemene Politieverordening voor 's‑Gravenhage 1982 en de artikelen 350, 358, tweede lid, en 359, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.
doordat het gerechtshof ten onrechte de verdachte van het haar tenlastegelegde heeft vrijgesproken met als motivering — kort samengevat — dat uit de door het gerechtshof vastgestelde feiten en omstandigheden niet valt af te leiden dat de verdachte met haar handelen de openbare orde heeft verstoord,
aangezien het gerechtshof bij deze vrijspraak is uitgegaan van een onjuiste uitleg van de in de tenlastelegging gebezigde wettelijke term ‘op enigerlei wijze de orde heeft verstoord’ en aldus heeft vrijgesproken van iets anders dan is tenlastegelegd,
aangezien die motivering in het licht van de door het gerechtshof vastgestelde omstandigheden en de door het openbaar ministerie uitdrukkelijk gestelde bijkomende omstandigheden onbegrijpelijk is en niet voldoet aan de eisen gesteld in de artikelen 350, 358, tweede lid, en artikel 359, tweede lid, in verbinding met artikel 415, van het Wetboek van Strafvordering,
aangezien het oordeel van het gerechtshof dat, wil er sprake zijn van het op enigerlei wijze verstoren van de orde als bedoeld in artikel 76 lid 1 van de Algemene Politieverordening voor 's‑Gravenhage 1982, vereist is dat het handelen van de verdachte in méér heeft bestaan dan in het veroorzaken van enige commotie of(tewel) enige opschudding onder het publiek , getuigt van de aanleg van een verkeerde maatstaf.
Toelichting
1
Aan de verdachte tenlastegelegd
‘dat zij te 's‑Gravenhage op of omstreeks 21 maart 2003, op of aan de openbare weg, het Lange Voorhout, op enigerlei wijze de orde heeft verstoord en/of (een) perso(o)n(en) heeft lastig gevallen en/of heeft gevochten, immers is hij (lees: zij), verdachte, over een afzetting ((drang)hek) geklommen en/of (vervolgens) is hij (lees: zij) op de grond gaan liggen en/of (vervolgens) heeft hij zich besmeurd met een (rode) vloeistof en/of (vervolgens) heeft hij (lees: zij) geschreeuwd.’
2
Het gerechtshof heeft de gegeven vrijspraak als volgt gemotiveerd:
‘Naar 's hofs oordeel is het volgende naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep komen vast te staan. De verdachte is met een paar anderen bij wijze van politiek protest op 21 maart 2003 's ochtends om een uur of negen over bij de Amerikaanse ambassade aan het Lange Voorhout te 's‑Gravenhage geplaatste ‘stage-dranghekken’ geklommen. Zij zijn vervolgens vlakbij de zich in de binnenste afzetting met bouwhekken bevindende toegangspoort tot het ambassadeterrein op de grond gaan liggen en hebben zich met een rode (op bloed gelijkende) vloeistof besmeurd. De mobiele eenheid die bij die ambassade surveilleert, heeft de verdachte en de anderen direct verwijderd, waarna de verdachte is aangehouden. Die aanhouding ging met wat commotie en geschreeuw gepaard en er werden foto's gemaakt door de (tevoren door de demonstranten ingelichte) pers.
Uit de hiervoor weergegeven gang van zaken is naar 's hofs oordeel niet af te leiden dat de verdachte met haar handelen de openbare orde heeft verstoord. Voor zover er al sprake is geweest van enige commotie of ‘enige opschudding onder het publiek’ (zoals gerelateerd in PV-nr. PL1511/2003/17374-2, p. 13, overigens niet nader onderbouwd) veroorzaakt door dat handelen, dan kan dit niet worden aangemerkt als het veroorzaken van wanordelijkheden. Het tenlastegelegde is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.’
Onderdeel I
3.1
Rekwirant is er zich van bewust dat verstoring van de orde op of aan de openbare weg zich in velerlei verschijningsvormen kan voordoen. Zoals blijkt uit de motivering van de gegeven vrijspraak heeft het gerechtshof bewezen geacht dat de verdachte op 21 maart 2003 te 's‑Gravenhage op de openbare weg, het Lange Voorhout, over een afzetting (dranghek) is geklommen, op de grond is gaan liggen en zich heeft besmeurd met een rode vloeistof. Door vervolgens niet bewezen te achten dat de verdachte door deze handelwijze ‘op enigerlei wijze de orde heeft verstoord’ als bedoeld in artikel 76 lid 1 van de Algemene Politieverordening voor 's‑Gravenhage 1982 heeft het gerechtshof een onjuiste uitleg gegeven aan deze wettelijke term en derhalve de grondslag van de tenlastelegging verlaten en mitsdien vrijgesproken van iets anders dan is tenlastegelegd. Rekwirant stelt zich primair op het standpunt de door het gerechtshof bewezen geachte handelwijze van de verdachte ook zonder bijkomende omstandigheden oplevert dat zij daardoor ‘op enigerlei wijze de orde heeft verstoord’ als bedoeld in artikel 76 lid 1 van de Algemene Politieverordening voor 's‑Gravenhage 1982.
Onderdeel II
3.2
Overigens zijn die bijkomende omstandigheden wel degelijk aanwezig geweest en heeft het gerechtshof deze ook als vaststaand aangenomen. De belangrijkste bijkomende omstandigheid is dat de handelwijze van de verdachte heeft plaatsgevonden ‘bij wijze van politiek protest (…) vlakbij de zich in de binnenste afzetting met bouwhekken bevindende toegangspoort tot het terrein van de Amerikaanse ambassade’. Een tweede bijkomende omstandigheid is het gekozen tijdstip van de actie. Zoals blijkt uit de door de verdachte op de terechtzitting in hoger beroep van 11 oktober 2005 afgelegde verklaring is het tijdstip van negen uur 's ochtends uitgekozen omdat dan het personeel van de Amerikaanse ambassade naar binnen gaat. Als het over een afzetting klimmen, op de grond gaan liggen en zich vervolgens met een rode — volgens het gerechtshof op bloed gelijkende — vloeistof te besmeuren, in het perspectief van die bijkomende omstandigheden wordt bezien, is te meer onbegrijpelijk dat het gerechtshof tot de conclusie is gekomen dat de verdachte met haar handelen niet — op enigerlei wijze — op of aan de openbare weg de orde heeft verstoord. Hieraan kan niet afdoen de omstandigheid, zoals het gerechtshof tevens heeft vastgesteld, dat de mobiele eenheid de verdachte direct — naar rekwirant begrijpt: nadat zij op de grond was gaan liggen en zich met een rode vloeistof had besmeurd — heeft verwijderd, aangezien op dat moment de verstoring van de openbare orde reeds had plaatsgevonden.
Onderdeel III
3.3
Rekwirant heeft voorts bij zijn requisitoir nog andere bijkomende omstandigheden aangevoerd die het ordeverstorende karakter van de handelwijze van de verdachte versterken, te weten dat de verdachte de actie niet alleen heeft gevoerd doch samen met drie andere vrouwen en een man, gekleed in witte overalls, over de afzetting is geklommen, dat zij voordat zij op de grond waren gaan liggen en zich met rode verf hadden besmeurd, zijn tegengehouden, en dat publiek bleef staan en foto's van het gebeuren maakte. Naar de mening van rekwirant heeft het gerechtshof verzuimd de redenen op te geven die ertoe hebben geleid af te wijken van het door rekwirant uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat die bijkomende omstandigheden van dien aard waren dat zij, naast de reeds door het gerechtshof als vaststaand aangenomen omstandigheden, opleveren dat verdachte door haar handelen ‘op enigerlei wijze de orde heeft verstoord’ als bedoeld in artikel 76 lid 1 van de Algemene Politieverordening voor 's‑Gravenhage 1982.
Onderdeel IV
3.4
Met betrekking tot de overweging van het gerechtshof luidende ‘Voor zover er al sprake is geweest van enige commotie of ‘enige opschudding onder het publiek’ (zoals gerelateerd in PV-nr. PL1511/2003/17374-2, p. 13, overigens niet nader onderbouwd) veroorzaakt door dat handelen, dan kan dit niet worden aangemerkt als het veroorzaken van wanordelijkheden’ merkt rekwirant nog het volgende op. Deze overweging kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan in die zin dat naar het oordeel van het gerechtshof, wil er sprake zijn van het op enigerlei wijze verstoren van de orde als bedoeld in artikel 76 lid 1 van de Algemene Politieverordening voor 's‑Gravenhage 1982, vereist is dat het handelen van de verdachte in méér bestaat dan in het veroorzaken van enige commotie of(tewel) van enige opschudding onder het publiek. Naar de mening van rekwirant vindt deze door het gerechtshof bij zijn oordeelsvorming gehanteerde maatstaf geen steun in het recht. Voldoende is reeds dat het handelen van de verdachte van dien aard is en onder zodanige omstandigheden heeft plaatsgevonden dat dit handelen in het algemeen enige commotie of(tewel) opschudding onder het publiek teweeg kán brengen. In elk geval is, anders dan het hof heeft geoordeeld, het daadwerkelijk veroorzaken van enige opschudding onder het publiek wel degelijk op één lijn te stellen met het op enigerlei wijze verstoren van de orde (door het hof ‘het veroorzaken van wanordelijkheden’ genoemd).
4
Indien een of meer onderdelen van het cassatiemiddel op juistheid berust(en), zal het arrest van het gerechtshof 's‑Gravenhage van 25 oktober 2005 niet in stand kunnen blijven. Rekwirant verzoekt Uw Raad dan ook dit arrest te vernietigen en vervolgens te bevelen hetgeen overeenkomstig de bepalingen der wet behoort of had behoren te geschieden.
's‑Gravenhage, 12 april 2006
G.C. Haverkate,
advocaat-generaal