HR, 16-01-2007, nr. 00465/06
ECLI:NL:HR:2007:AZ3286
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
16-01-2007
- Zaaknummer
00465/06
- LJN
AZ3286
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Verkeersstrafrecht
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2007:AZ3286, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 16‑01‑2007
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2007:AZ3286
ECLI:NL:HR:2007:AZ3286, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 16‑01‑2007; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:AZ3286
Beroepschrift, Hoge Raad, 18‑05‑2006
- Vindplaatsen
NJ 2007, 246 met annotatie van P.A.M. Mevis
VR 2007, 69
NJ 2007, 246 met annotatie van P. Mevis
VR 2007, 69
Conclusie 16‑01‑2007
Inhoudsindicatie
Tussenarrest. Verdachte is op 25-9-02 veroordeeld door de ktr t.z.v. een WAM-overtreding begaan op 10-7-01. Hij is op 11-10-05 in zijn appel niet-ontvankelijk verklaard. De verjaringstermijn beloopt i.c. ten hoogste 2x2 jaar. Vooropgesteld moet worden dat verjaring slechts dan kan leiden tot het verval van het recht tot strafvordering indien dat recht (nog) bestaat en dus teloor kan gaan. Dit brengt mee dat de in de art. 70-73 Sr vervatte verjaringsregels geen toepassing vinden indien verdachte een gewoon rechtsmiddel heeft ingesteld tegen een rechterlijke uitspraak maar dit niet heeft gedaan binnen de daartoe in de wet gestelde termijn en die termijnoverschrijding niet verontschuldigbaar is. In zo’n geval wordt de uitspraak onherroepelijk na het verstrijken van die termijn en bestaat er t.a.v. het berechte feit vanaf dan geen recht tot strafvordering meer dat door verjaring zou kunnen vervallen. Een andersluidende opvatting zou afbreuk doen aan het gezag van onherroepelijke rechterlijke uitspraken. I.c. betekent dit dat het recht tot strafvordering niet wegens verjaring is vervallen indien het cassatieberoep tegen ’s hofs niet-ontvankelijkverklaring van verdachte in zijn appel niet slaagt. HR wijst tussenarrest om AG, die concludeerde tot niet-ontvankelijkverklaring, alsnog in de gelegenheid te stellen zich over het middel uit te laten.
Nr. 00465/06
Mr Machielse
Zitting 21 november 2006
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Het Gerechtshof te 's-Gravenhage heeft de verdachte op 11 oktober 2005 niet-ontvankelijk verklaard in het ingestelde hoger beroep.(1)
2. Mr. A.H. Westendorp, advocaat te 's-Gravenhage, heeft cassatie ingesteld en een schriftuur ingezonden houdende één middel van cassatie. Het hof zou verdachte ten onrechte niet-ontvankelijk hebben verklaard in het hoger beroep.
3.1. Allereerst wil ik Uw Raad ambtshalve op het volgende wijzen. Ten laste van verdachte is in eerste aanleg bewezenverklaard - zakelijk weergegeven - dat hij op 10 juli 2001 als bezitter van een motorrijtuig geen verzekering ingevolge de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen voor dat voertuig heeft afgesloten en in stand gehouden.
3.2. Bovengenoemd strafbaar feit is een overtreding.(2)
Art. 70 Sr - voor zover van belang - luidt vanaf 1 januari 2006 als volgt:
"1. Het recht tot strafvordering vervalt door verjaring:
1°. in twee jaren voor alle overtredingen;"
Art. 72 Sr, tweede lid, Sr luidde van 1 januari 2006 tot en met 6 juli 2006 als volgt:
"Na de stuiting vangt een nieuwe verjaringstermijn aan. Het recht tot strafvordering vervalt evenwel indien vanaf de dag waarop de oorspronkelijke verjaringstermijn is aangevangen een periode is verstreken die gelijk is aan twee maal de voor het feit geldende verjaringstermijn.
Art. 72, tweede lid, Sr luidt met ingang van 7 juli 2006 als volgt:
"Na de stuiting vangt een nieuwe verjaringstermijn aan. Het recht tot strafvordering vervalt evenwel ten aanzien van overtredingen na tien jaren en ten aanzien van misdrijven indien vanaf de dag waarop de oorspronkelijke verjaringstermijn is aangevangen een periode is verstreken die gelijk is aan twee maal de voor het misdrijf geldende verjaringstermijn.
Opmerkingen:
Ten aanzien van de overtredingen die op het tijdstip waarop deze wijziging in werking treedt zijn verjaard, blijft lid 2 van toepassing zoals dat luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wijziging."
3.3. De hierboven weergegeven overgangsregeling is in casu van toepassing. Immers, vóór de inwerkingtreding van de wijziging van art. 72 Sr op 7 juli 2006 en vóór de beslissing in hoger beroep op 11 oktober 2005(3) was de onderhavige overtreding - achteraf bezien - reeds verjaard. Er was sinds 10 juli 2001, de dag waarop de overtreding is begaan, al een periode verstreken gelijk aan twee keer de verjaringstermijn van twee jaren. De Hoge Raad zal daarom de Officier van Justitie niet-ontvankelijk dienen te verklaren in de vervolging van de onderhavige overtreding. Het middel behoeft dan geen bespreking.
4. Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad het vonnis van de Kantonrechter zal vernietigen en tevens dat de Hoge Raad de Officier van Justitie niet-ontvankelijk zal verklaren in de vervolging.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 Deze zaak hangt samen met de zaak onder nummer 00463/06, in welke zaak ik heden eveneens concludeer.
3 Het aanwenden van een rechtsmiddel dat niet (meer) openstaat heeft niet tot gevolg dat de beslissing waartegen het rechtsmidddel is aangewend geacht moet worden op het moment van dat aanwenden al onherroepelijk te zijn geworden; HR 10 december 1974, NJ 1975, 180. Ware dat wel het geval dan zou in deze zaak van een vervolgingsverjaring geen sprake zijn, omdat het dan onherroepelijk te achten vonnis van de kantonrechter immers op 25 september 2002 was gewezen.
Uitspraak 16‑01‑2007
Inhoudsindicatie
Tussenarrest. Verdachte is op 25-9-02 veroordeeld door de ktr t.z.v. een WAM-overtreding begaan op 10-7-01. Hij is op 11-10-05 in zijn appel niet-ontvankelijk verklaard. De verjaringstermijn beloopt i.c. ten hoogste 2x2 jaar. Vooropgesteld moet worden dat verjaring slechts dan kan leiden tot het verval van het recht tot strafvordering indien dat recht (nog) bestaat en dus teloor kan gaan. Dit brengt mee dat de in de art. 70-73 Sr vervatte verjaringsregels geen toepassing vinden indien verdachte een gewoon rechtsmiddel heeft ingesteld tegen een rechterlijke uitspraak maar dit niet heeft gedaan binnen de daartoe in de wet gestelde termijn en die termijnoverschrijding niet verontschuldigbaar is. In zo’n geval wordt de uitspraak onherroepelijk na het verstrijken van die termijn en bestaat er t.a.v. het berechte feit vanaf dan geen recht tot strafvordering meer dat door verjaring zou kunnen vervallen. Een andersluidende opvatting zou afbreuk doen aan het gezag van onherroepelijke rechterlijke uitspraken. I.c. betekent dit dat het recht tot strafvordering niet wegens verjaring is vervallen indien het cassatieberoep tegen ’s hofs niet-ontvankelijkverklaring van verdachte in zijn appel niet slaagt. HR wijst tussenarrest om AG, die concludeerde tot niet-ontvankelijkverklaring, alsnog in de gelegenheid te stellen zich over het middel uit te laten.
16 januari 2007
Strafkamer
nr. 00465/06
ZK/CAW
Hoge Raad der Nederlanden
Tussenarrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 11 oktober 2005, nummer 22/001996-04, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957, zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep tegen een bij verstek gewezen vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage, locatie 's-Gravenhage, van 25 september 2002, waarbij de verdachte ter zake van "als bezitter een motorrijtuig op een weg laten staan zonder dat hij voor dat motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen heeft gesloten en in stand gehouden" is veroordeeld tot een geldboete van vierhonderdzesendertig euro, subsidiair acht dagen hechtenis met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van vier maanden.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte.
Namens deze heeft mr. A.H. Westendorp, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het vonnis van de Kantonrechter zal vernietigen en de Officier van Justitie niet-ontvankelijk zal verklaren in de vervolging.
3. Aan de beoordeling van het middel voorafgaande beschouwing
3.1. Bij inleidende dagvaarding is aan de verdachte tenlastegelegd dat hij - kort gezegd - op of omstreeks 10 juli 2001 als bezitter en/of (kenteken)houder een motorrijtuig op de openbare weg heeft doen rijden of laten staan zonder dat hij voor dat motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM) had gesloten en in stand gehouden.
3.2. De Kantonrechter heeft de verdachte ter zake van dit feit bij vonnis van 25 september 2002 bij verstek veroordeeld tot de hiervoor onder 1 vermelde straffen. Het Hof heeft de verdachte bij arrest van 11 oktober 2005 niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen het vonnis van de Kantonrechter op de grond dat de verdachte op 1 oktober 2003 bekend was met dat vonnis, zodat hij binnen 14 dagen daarna appel had moeten instellen in plaats van eerst op 2 maart 2004.
3.4. Art. 70 Sr luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
"1. Het recht tot strafvordering vervalt door verjaring:
1°. in twee jaren voor alle overtredingen."
Art. 71 Sr luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
"De termijn van verjaring vangt aan op de dag na die waarop het feit is gepleegd (...)."
Art. 72 Sr luidde na de inwerkingtreding op 1 januari 2006 van de Wet van 16 november 2005, Stb. 2005, 595 als volgt:
"1. Elke daad van vervolging stuit de verjaring, ook ten aanzien van anderen dan de vervolgde.
2. Na de stuiting vangt een nieuwe verjaringstermijn aan. Het recht tot strafvordering vervalt evenwel indien vanaf de dag waarop de oorspronkelijke verjaringstermijn is aangevangen een periode is verstreken die gelijk is aan twee maal de voor het feit geldende verjaringstermijn."
Art. 72 Sr luidt na de inwerkingtreding op 7 juli 2006 van de Wet van 5 juli 2006, Stb. 2006, 310 als volgt:
"1. Elke daad van vervolging stuit de verjaring, ook ten aanzien van anderen dan de vervolgde.
2. Na de stuiting vangt een nieuwe verjaringstermijn aan. Het recht tot strafvordering vervalt evenwel ten aanzien van overtredingen na tien jaren en ten aanzien van misdrijven indien vanaf de dag waarop de oorspronkelijke verjaringstermijn is aangevangen een periode is verstreken die gelijk is aan twee maal de voor het misdrijf geldende verjaringstermijn."
3.5. De hiervoor genoemde Wet van 16 november 2005 bevat als bepaling van overgangsrecht dat de wetswijziging geen gevolgen heeft voor feiten die vóór haar inwerkingtreding zijn verjaard, welk geval zich hier niet voordoet.
De hiervoor genoemde Wet van 5 juli 2006 bevat als bepaling van overgangsrecht dat ten aanzien van overtredingen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van die Wet (7 juli 2006) zijn verjaard, het tweede lid van art. 72 Sr van toepassing blijft zoals dat luidde vóór die inwerkingtreding.
3.6. De onderhavige overtreding is volgens de tenlastelegging begaan op of omstreeks 10 juli 2001. Op grond van het tweede lid van art. 72 Sr zoals dat luidde van 1 januari 2006 tot 7 juli 2006, beloopt de verjaringstermijn derhalve ten hoogste twee maal twee jaren.
3.7. Bij de beantwoording van de vraag of het onderhavige feit is verjaard en het Openbaar Ministerie daarom alsnog niet-ontvankelijk behoort te worden verklaard in de vervolging, moet worden vooropgesteld dat verjaring slechts dan kan leiden tot het verval van het recht tot strafvordering indien dat recht (nog) bestaat en dus teloor kan gaan. Dit brengt mee dat de in de art. 70-73 Sr vervatte verjaringsregels geen toepassing vinden indien de verdachte een gewoon rechtsmiddel heeft ingesteld tegen een rechterlijke uitspraak maar dit niet heeft gedaan binnen de daartoe in de wet gestelde termijn en die termijnoverschrijding niet verontschuldigbaar is. In zo een geval wordt de uitspraak onherroepelijk na het verstrijken van die termijn en bestaat er ten aanzien van het berechte feit vanaf dan geen recht tot strafvordering meer dat door verjaring zou kunnen vervallen. Een andersluidende opvatting zou afbreuk doen aan het gezag van onherroepelijke rechterlijke uitspraken.
3.8. Wat betreft de onderhavige zaak betekent dit dat het recht tot strafvordering niet wegens verjaring is vervallen indien het cassatieberoep tegen 's Hofs niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in zijn hoger beroep niet slaagt.
4. Slotsom
De Advocaat-Generaal heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het vonnis van de Kantonrechter zal vernietigen en de Officier van Justitie niet-ontvankelijk zal verklaren in de vervolging. De Advocaat-Generaal heeft zich evenwel niet uitgelaten over het voorgestelde middel.
De Hoge Raad is van oordeel dat de Advocaat-Generaal daartoe alsnog in de gelegenheid behoort te worden gesteld. Met het oog daarop dient de zaak naar de rolzitting te worden verwezen.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Verwijst de zaak naar de rolzitting van 23 januari 2007;
Houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst, J.W. Ilsink, J. de Hullu en W.M.E. Thomassen in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 16 januari 2007.
Beroepschrift 18‑05‑2006
Hoge Raad der Nederlanden
Postbus 20303
2500 EH 's‑GRAVENHAGE
SCHRIFTUUR HOUDENDE MIDDEL VAN CASSATIE IN DE ZAAK VAN:
[verdachte] geboren op [geboortedatum] 1957 te [geboorteplaats], wonende te Duitsland, requirant van cassatie van een hem betreffend arrest in hoger beroep van het Gerechtshof te 's‑Gravenhage uitgesproken op 11 oktober 2005.
Griffienummer: 00465/06
Rolnummer; 22-001996-04
Advocaat: Mr A.H. Westendorp
Middel
Verzuim van vormen waarvan niet naleving nietigheid medebrengt.
In het bijzonder zijn de artikelen 350, 359, 415 Sv. geschonden doordien het Hof requirant niet ontvankelijk heeft verklaard in zijn hoger beroep in verband met het overschrijden van de appèltermijn. Zulks echter ten onrechte.
Toelichting
Ter zitting van het Hof is gesteld dat het proces-verbaal van uitreiking van het in deze in eerste instantie door de Kantonrechter gewezen vonnis aan requirant uitsluitend Boa-nummers vermeldt en geen parketnummers. Evenmin zou uit het proces-verbaal van uitreiking van een aan requirant opgelegde ontzegging van de rijbevoegdheid zijn gebleken.
Requirant was zich hierdoor niet bewust van het feit dat de betekening twee vonnissen betrof waaronder het vonnis gewezen door de Kantonrechter in onderhavige zaak. Dat verdachte op 1 oktober 2003 bekend was met het vonnis waarvan beroep blijkt nergens uit. In verband hiermede is er geen sprake van overschrijding van de appèltermijn dan wel sprake van verontschuldigbare overschrijding van deze termijn.
Niet naar de eisen der wet met redenen omkleed acht het Hof requirant niet ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door Mr A.H. Westendorp, advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden, kantoorhoudende te 's‑Gravenhage aan de Adelheidstraat 84, die bij deze verklaart dat voor deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door verzoeker tot cassatie.
's‑Gravenhage, 18 mei 2006
Advocaat