HR, 12-12-2006, nr. 00527/06
ECLI:NL:HR:2006:AZ3287
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
12-12-2006
- Zaaknummer
00527/06
- LJN
AZ3287
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2006:AZ3287, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑12‑2006
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2006:AZ3287
ECLI:NL:HR:2006:AZ3287, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 12‑12‑2006; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2006:AZ3287
Beroepschrift, Hoge Raad, 07‑04‑2006
- Wetingang
- Vindplaatsen
NbSr 2007/4
Conclusie 12‑12‑2006
Inhoudsindicatie
Anonieme verdachte n-o in cassatieberoep; ook als hij een valse naam opgeeft. HR herhaalt toepasselijke overweging uit HR NJ 2001, 499. Het hof heeft verdachte aangeduid als “NN, zich noemende X” nadat het in het onderzoek naar de ontvankelijkheid van verdachte in appel had vastgesteld dat de ter terechtzitting verschenen verdachte niet was X. Klaarblijkelijk heeft het hof met de aanduiding aldus tot uitdrukking willen brengen dat verdachte als anonymus moet worden aangemerkt nu hij het rechtsmiddel niet onder zijn eigen naam heeft aangewend. Dit oordeel maakt de HR tot het zijne. Blijkens de akte van cassatie heeft verdachte het beroep ingesteld onder dezelfde valse naam. Een rechtsmiddel kan slechts worden aangewend onder bekendmaking van de persoonsgegevens van verdachte. Het spreekt van zelf dat die gegevens de ware persoonsgegevens behoren te betreffen. Nu verdachte heeft nagelaten die bij het aanwenden van het rechtsmiddel te noemen kan hij in het cassatieberoep niet worden ontvangen.
Nr. 00527/06
Mr. Knigge
Zitting: 21 november 2006 (bij vervroeging)
Conclusie inzake:
N.N. zich noemende [verdachte]
1. De verdachte is door het Gerechtshof te Amsterdam niet ontvankelijk verklaard in het hoger beroep tegen een vonnis van de Rechtbank te Amsterdam, waarbij de verdachte wegens "diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, en om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf en andere deelnemers aan het misdrijf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg door twee of meer verenigde personen" is veroordeeld tot vier jaren gevangenisstraf, en waarbij de bewaring dan wel de teruggave is gelast van de in het vonnis genoemde inbeslaggenomen voorwerpen.
2. Namens de verdachte heeft mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel behelst de klacht dat het Hof de verdachte ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn hoger beroep.
4. De bestreden uitspraak houdt onder het hoofd "Ontvankelijkheid van het ingestelde hoger beroep" het volgende in:
"De rechtbank heeft in deze zaak als verdachte veroordeeld NN, zich noemende [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1978 te [geboorteplaats]. De raadsvrouw heeft namens [verdachte] hoger beroep ingesteld.
Ter terechtzitting in hoger beroep is als getuige gehoord [getuige 1], de vader van [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1978 te [geboorteplaats]. Hij heeft blijkens het proces-verbaal nummer 2004180409-1 van 15 februari 2005, met bijlage, en het proces-verbaal nummer 2005180409 van 18 augustus 2005, met bijlage, eerder bij de politie een foto van zijn zoon aangewezen, die niet overeenkomt met de foto van de ter terechtzitting aanwezige verdachte. Door hem is ter terechtzitting onder ede verklaard dat de daar aanwezige verdachte niet zijn zoon is, maar een neef van hem. Hij heeft zich overigens op zijn verschoningsrecht beroepen.
Bovendien heeft de ter terechtzitting in hoger beroep aanwezige verdachte op vragen van de voorzitter als bedoeld in artikel 273 van het Wetboek van Strafvordering opgegeven op het adres de [a-straat] huisnummer [1] te wonen, terwijl het zich bij de stukken bevindende uittreksel uit de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens als huisnummer [2] vermeldt. Voorts bleek hij de, in het zich bij de stukken bevindende uittreksel uit de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens, vermelde oude huisadressen van [verdachte] niet te kennen.
Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat de ter terechtzitting als verdachte aanwezige persoon niet is [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1978 te [geboorteplaats], zodat deze persoon onder een valse naam appèl heeft ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank in deze zaak van 4 maart 2005. Ter terechtzitting persisteert verdachte bij de valse naam en is hij niet bereid zijn werkelijke identiteit bekend te maken.
Volgens vaste jurisprudentie kan een verdachte, te wiens laste een rechterlijke beslissing is gewezen, waarbij hij op andere wijze dan bij naam is aangeduid, geen rechtsmiddel tegen een einduitspraak aanwenden dan onder bekendmaking van zijn werkelijke persoonsgegevens. Nu verdachte tot dit laatste niet bereid is, zal hij niet in het ingestelde hoger beroep worden ontvangen."
5. Volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad moet uit de art. 449-452 Sv worden afgeleid dat een verdachte te wiens laste een rechterlijke beslissing is gewezen waarin hij op andere wijze dan bij name is aangeduid, geen rechtsmiddel tegen een einduitspraak kan aanwenden anders dan onder bekendmaking van zijn persoonsgegevens.(1)
6. Kort samengevat gaat het in de onderhavige zaak om het volgende:
(i) in eerste aanleg is de verdachte veroordeeld als "N.N. zich noemende: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978";
(ii) de verdachte heeft hoger beroep ingesteld onder de naam [verdachte], geboren [geboortedatum] 1978 te [geboorteplaats];
(iii) tijdens de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep is aan de orde gekomen of de verdachte werkelijk de hiervoor genoemde [verdachte] is; het Hof heeft onderzoek naar deze vraag verricht;
(iv) het Hof is naar aanleiding van dit onderzoek tot het oordeel gekomen dat de hiervoor bedoelde personalia van [verdachte] niet die van de verdachte zijn.
7. Uit de hiervoor weergegeven omstandigheden, in het bijzonder die onder (i) en (iv), heeft het Hof afgeleid dat er in eerste aanleg ten laste van de verdachte een rechterlijke beslissing is gewezen waarin hij op andere wijze dan bij name is aangeduid, en dat hij een rechtsmiddel heeft ingesteld zonder daarbij zijn werkelijke persoonsgegevens bekend te maken. Daarom geldt hier, aldus het Hof, de lijn van de onder 5 aangehaalde rechtspraak, hetgeen moet leiden tot niet-ontvankelijkheid van de verdachte.
8. De steller van het middel is het met deze redenering van het Hof niet eens. Zij betoogt dat het vonnis in eerste aanleg niet kan worden aangemerkt als een ten laste van de verdachte gewezen rechterlijke uitspraak waarin hij op andere wijze dan bij name is aangeduid. Immers vermeldt het vonnis in eerste aanleg de naam van de verdachte: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978.
9. Ik volg de steller van het middel niet. De aanduiding van de verdachte in eerste aanleg als "N.N. zich noemende: [verdachte]' duidt erop dat de Rechtbank evenmin als het Hof geloofde dat de door de verdachte opgegeven personalia juist waren. De Rechtbank was er echter wel van overtuigd dat het de verdachte was die het in eerste aanleg bewezenverklaarde feit heeft begaan. Daarom heeft zij de verdachte in haar vonnis niet bij name maar als N.N. aangeduid, en heeft zij daarnaast aangegeven hoe de verdachte zichzelf noemt.
10. Ik merk nog op dat ik met het Hof van mening ben dat het in de onder 5 bedoelde rechtspraak gaat om een bekendmaking van de werkelijke persoonsgegevens van een verdachte. Anders zou dit vereiste immers een lege huls zijn. Ik vermag niet in te zien dat, zoals in het middel wordt aangevoerd, geen van de door de Hoge Raad in HR NJ 2001, 499 (rechtsoverweging 3.3) opgesomde bezwaren tegen het anoniem aanwenden van rechtsmiddelen, zou gelden ten aanzien van het aanwenden van een rechtsmiddel onder een naam die niet als juist kan worden aangemerkt. Het gaat bij de door de Hoge Raad opgesomde bezwaren om algemene bezwaren, die abstraheren van het concrete geval. Dat de executie van de straf in het onderhavige geval geen probleem zal zijn omdat de verdachte voorlopig gehecht is (aangenomen tenminste dat de voorlopige hechtenis tot aan het onherroepelijk worden van de uitspraak blijft voortduren), doet dus niet ter zake. Dat probleem zou er ook niet zijn als de verdachte in het Huis van Bewaring onder een NN-nummer geregistreerd zou staan.
11. Het middel faalt.
12. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Vgl. HR 24 juni 2003, NJ 2003, 543 en HR 27 februari 2001, NJ 2001, 499 m.nt. Sch. Deze uitspraken worden in het middel eveneens aangehaald.
Uitspraak 12‑12‑2006
Inhoudsindicatie
Anonieme verdachte n-o in cassatieberoep; ook als hij een valse naam opgeeft. HR herhaalt toepasselijke overweging uit HR NJ 2001, 499. Het hof heeft verdachte aangeduid als “NN, zich noemende X” nadat het in het onderzoek naar de ontvankelijkheid van verdachte in appel had vastgesteld dat de ter terechtzitting verschenen verdachte niet was X. Klaarblijkelijk heeft het hof met de aanduiding aldus tot uitdrukking willen brengen dat verdachte als anonymus moet worden aangemerkt nu hij het rechtsmiddel niet onder zijn eigen naam heeft aangewend. Dit oordeel maakt de HR tot het zijne. Blijkens de akte van cassatie heeft verdachte het beroep ingesteld onder dezelfde valse naam. Een rechtsmiddel kan slechts worden aangewend onder bekendmaking van de persoonsgegevens van verdachte. Het spreekt van zelf dat die gegevens de ware persoonsgegevens behoren te betreffen. Nu verdachte heeft nagelaten die bij het aanwenden van het rechtsmiddel te noemen kan hij in het cassatieberoep niet worden ontvangen.
12 december 2006
Strafkamer
nr. 00527/06
SY/CAW
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 23 augustus 2005, nummer 23/001615-05, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Almere Binnen".
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep tegen een vonnis van de Rechtbank te Amsterdam van 4 maart 2005, waarbij de verdachte ter zake van "diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, en om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf en andere deelnemers aan het misdrijf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg door twee of meer verenigde personen" is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsvrouwe op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1. Vooropgesteld moet worden dat uit de art. 449-452 Sv, welke bepalingen de wijze regelen waarop rechtsmiddelen dienen te worden aangewend, moet worden afgeleid dat een verdachte te wiens laste een rechterlijke beslissing is gewezen waarin hij op andere wijze dan bij name is aangeduid, geen rechtsmiddel tegen een einduitspraak kan aanwenden anders dan onder bekendmaking van zijn persoonsgegevens (HR 26 februari 2001, NJ 2001, 499).
3.2. Het Hof heeft de verdachte in de bestreden uitspraak aangeduid als "NN, zich noemende [verdachte]" nadat het in het onderzoek naar de ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep had vastgesteld dat de ter terechtzitting verschenen verdachte niet was [verdachte]. Klaarblijkelijk heeft het Hof met de aanduiding aldus tot uitdrukking willen brengen dat de verdachte als anonymus moet worden aangemerkt nu hij het rechtsmiddel niet onder zijn eigen naam heeft aangewend. Dit oordeel maakt de Hoge Raad tot het zijne.
3.3. Blijkens de akte van cassatie heeft de verdachte het beroep ingesteld onder dezelfde valse naam. Gelet op hetgeen is vooropgesteld kan een rechtsmiddel slechts worden aangewend onder bekendmaking van de persoonsgegevens van de verdachte. Het spreekt van zelf dat die gegevens de ware persoonsgegevens behoren te betreffen. Nu de verdachte heeft nagelaten die bij het aanwenden van het rechtsmiddel te noemen kan hij in het cassatieberoep niet worden ontvangen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier D.N.I. Gjaltema, en uitgesproken op 12 december 2006.
Beroepschrift 07‑04‑2006
Hoge Raad der Nederlanden
Griffienummer: 00527/06
SCHRIFTUUR VAN CASSATIE
in de zaak van [verdachte],
rekwirant van cassatie van een hem betreffende uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam, uitgesproken op 23 augustus 2005
Rekwirant van cassatie dient hierbij het navolgende middel in:
Middel:
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd, waarvan niet-naleving met nietigheid is bedreigd of zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen. In het bijzonder zijn de artikelen 449, 450, 451 en 452 Sv geschonden, nu het hof ten onrechte rekwirant niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn hoger beroep, hetgeen nietigheid van het bestreden arrest ten gevolge dient te hebben.
Toelichting:
1
Blijkens de stukken is op 11 oktober 2004 [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1978 te [geboorteplaats] ([land]), wonende te [woonplaats], verblijvende te P.I. Arnhem — HvB Arnhem Zuid, Arnhem aan het adres Ir. Molsweg 5 gedagvaard om op 27 oktober 2004 als verdachte te verschijnen ter terechtzitting van de meervoudige strafkamer van de rechtbank in het arrondissement Amsterdam.
2
Op 18 februari 2005 staat rekwirant blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg terecht voor de Rechtbank Amsterdam en verklaart te zijn genaamd:
‘[verdachte],
Geboren te [geboorteplaats] ([land]) op [geboortedatum] 1978,
Ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [a-straat][1], [postcode] [a-plaats],
Gedetineerd in het Huis van Bewaring ‘Het Schouw’ te Amsterdam.’
Vervolgens verklaart rekwirant blijkens hetzelfde proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg:
‘De door mij opgegeven personalia zijn juist.’
3
De Officier van Justitie overweegt blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg, voor zover hier relevant, het volgende:
‘Ik houd het erop dat verdachte niet [verdachte] is en de personalia van iemand anders gebruikt.’
4
De Rechtbank Amsterdam overweegt onder 7 van het vonnis in eerste aanleg d.d. 4 maart 2005:
‘Bij het vaststellen van de duur van de op te leggen straf zal de rechtbank tevens rekening houden met het feit dat verdachte blijkens zijn eigen verklaring ter zitting, bevestigd door een uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 22 juli 2004, in april 2003 voor een soortgelijk feit tot een lange vrijheidstraf is veroordeeld.’
5
De Rechtbank Amsterdam is er blijkens de motivering van haar straf van uitgegaan dat rekwirant wel [verdachte] is, nu het de justitiële documentatie van deze [verdachte] bezigt in haar strafmotivering en tevens naar aanleiding van hetgeen de Officier van Justitie ter terechtzitting stelt — inhoudende dat de Officier van Justitie het erop houdt dat rekwirant niet [verdachte] is — niets heeft overwogen. Rekwirant mocht er dan ook van uitgaan dat hij door de rechtbank als [verdachte] veroordeeld is, nu noch uit het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg noch uit het vonnis van de rechtbank blijkt dat de rechtbank een andere mening was toegedaan, meer in het bijzonder heeft de rechtbank nagelaten te motiveren waarom zij wel of niet van mening was dat rekwirant niet degene is zoals hij zich doet voorkomen. De omstandigheid dat de rechtbank rekwirant als ‘N.N. zich noemende [verdachte]’ strafbaar verklaart, doet hier niets aan af.
6
Dat zowel rekwirant als diens raadsvrouwe ervan uit gingen dat rekwirant naast N.N. ook als [verdachte] door de rechtbank veroordeeld was, blijkt ook uit de door de raadsvrouwe van rekwirant, mr. [naam raadsvrouwe], ingestelde akte van rechtsmiddel, voor zover hier van belang, inhoudende:
‘(…)
Parketnummer : 13/128167-04
Appelnr :05/962
Op 08 maart 2005 kwam ter griffe van deze rechtbank:
Mr. [naam raadsvrouwe]
Advocaat te [plaats]
die verklaarde door na te noemen persoon bepaaldelijk te zijn gevolgmachtigd tot het afleggen van de volgende verklaring,
naam [naam]
voornamen [voornamen]
geboren [geboortedatum] 1978 te [geboorteplaats]
wonende te [postcode] [a-plaats]
adres [a-straat][1]
post/verblijf/huidig adres:
[a-straat][1]
[postcode] [a-plaats]
PREV thans verblijvende: P.I. Amsterdam, HvB Het Schouw te Amsterdam
Beroep in te stellen tegen
Het eindvonnis d.d. 04 maart 2005
(…)’
7
Blijkens zijn arrest d.d. 23 augustus 2005 verklaart het hof rekwirant niet ontvankelijk in zijn hoger beroep en overweegt hiertoe, voor zover hier relevant:
‘(…)
Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat de ter terechtzitting als verdachte aanwezige persoon niet is [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1978 te [geboorteplaats] ([land]), zodat deze persoon onder een valse naam appèl heeft ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank in deze zaak van 4 maart 2005. Ter terechtzitting persisteert verdachte bij de valse naam en is hij niet bereid zijn werkelijke identiteit bekend te maken.
Volgens vaste jurisprudentie kan een verdachte, te wiens laste een rechterlijke beslissing is gewezen, waarbij hij op andere wijze dan bij naam is aangeduid, geen rechtsmiddel tegen een einduitspraak aanwenden dan onder bekendmaking van zijn werkelijke persoonsgegevens. Nu verdachte tot dit laatste niet bereid is, zal hij niet in het ingestelde hoger beroep worden ontvangen.’
8
De overwegingen van het hof zoals hierboven weergegeven, alsmede de daarop gebaseerde beslissing acht rekwirant niet juist. Volgens vaste jurisprudentie (vgl. HR 27 februari 2001, NJ 2001, 499, HR 24 juni 2003, NJ 2003, 543 en Hof 's‑Hertogenbosch 9 september, NJ 2003, 700) kan een verdachte te wiens laste een rechterlijke beslissing is gegeven waarin hij op andere wijze dan bij naam is aangeduid, inderdaad geen rechtsmiddel aanwenden anders dan onder bekendmaking van zijn volledige persoonsgegevens.
9
Vooropgesteld moet volgens rekwirant worden de omstandigheid dat ten laste van hem niet— zoals de onder 8 genoemde jurisprudentie dit vereist indien het hof rekwirant niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep wenst te verklaren — een rechterlijke beslissing is gewezen waarin hij op andere wijze dan bij naam is aangeduid. Uit het door de rechtbank gewezen vonnis blijkt dat dit tevens op naam, te weten [verdachte], is gewezen.
10
In de onder 8 door rekwirant aangehaalde jurisprudentie is telkens reeds vanaf het begin van het geding sprake van een zogenaamde ‘N.N: verdachte,’ te weten een verdachte die weigert zijn persoonsgegevens bekend te maken. In het geval zo'n N.N.-verdachte in eerste aanleg veroordeeld wordt, dient hij — volgens vaste jurisprudentie — zijn persoonsgegevens bekend te maken, alvorens hij een rechtsmiddel tegen deze veroordeling wil instellen.
In de zaak van rekwirant is van zulke omstandigheden geen sprake, nu rekwirant gedagvaard is als [verdachte] en niet als N.N. verdachte gezien kan worden. Hij heeft steeds persoonsgegevens bekend gemaakt en persisteert zowel in eerste aanleg als in hoger beroep bij de door hem opgegeven persoonsgegevens. Er is een wezenlijk verschil tussen een verdachte die van meet af aan weigert zijn identiteit bekend te maken (zoals in desbetreffende jurisprudentie het geval is) en dit geval waarbij verdachte wel persoonsgegevens bekend heeft gemaakt en hij onder deze persoonsgegevens bij het gehele justitiële apparaat, inclusief het Huis van Bewaring waar hij voor dezelfde zaak in voorlopige hechtenis zit, bekend is. Geen van de door Uw Raad in HR NJ 2001, 499 onder 3.3 en 3.4 genoemde bezwaren doet zich hier dan ook voor.
11
Mitsdien heeft het hof rekwirant ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn hoger beroep lijdt het arrest aan nietigheid.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door Mr. naam advocaat], advocaat te [plaats], aldaar kantoorhoudende aan de [adres] te [postcode][plaats], die verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door rekwirant van cassatie.
[plaats], 7 april 2006
[naam advocaat]