HR, 05-12-2006, nr. 00530/06
ECLI:NL:HR:2006:AZ0651
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
05-12-2006
- Zaaknummer
00530/06
- LJN
AZ0651
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2006:AZ0651, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 05‑12‑2006
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2006:AZ0651
ECLI:NL:HR:2006:AZ0651, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 05‑12‑2006; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2006:AZ0651
- Vindplaatsen
Conclusie 05‑12‑2006
Inhoudsindicatie
Bij bewijsvoering acht slaan op door verbalisanten waargenomen, maar door verdachte ontkende gedragingen, waarvoor verdachte geen redelijke verklaring heeft gegeven. Het staat de rechter vrij, indien verdachte voor een omstandigheid die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend moet worden geacht voor het bewijs van het aan hem tenlastegelegde feit, geen redelijke, die redengevendheid ontzenuwende verklaring heeft gegeven, zulks in zijn overwegingen omtrent het gebezigde bewijsmateriaal te betrekken (HR LJN: AO6939, NJ 2004, 464). Het hof heeft de waarnemingen van verbalisanten omtrent de gedragingen van verdachte tot het bewijs gebezigd. Daarin ligt als zijn oordeel besloten dat het geen geloof heeft gehecht aan de verklaring van verdachte dat hij die gedragingen ontkent. Gelet daarop is ‘s hofs oordeel dat verdachte voor die gedragingen geen redelijke verklaring heeft kunnen geven, niet onbegrijpelijk en stond het het hof vrij dat oordeel bij de bewijsvoering te betrekken.
Griffienr. 00530/06
Mr. Wortel
Zitting:17 oktober 2006 (bij vervroeging)
Conclusie inzake:
[verzoeker=verdachte]
1. Dit cassatieberoep betreft een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam waarbij verzoeker wegens "medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod" is veroordeeld tot twaalf maanden gevangenisstraf.
2. Namens verzoeker heeft mr H.K. ter Brake, advocaat te Hoorn, een schriftuur houdende een cassatiemiddel ingediend.
3. Er wordt geklaagd over bewijsoverwegingen, luidende:
"Uit de gebezigde bewijsmiddelen leidt het hof het volgende af:
- Op 18 januari 2003 komt de koerier [betrokkene 2] met cocaïne in zijn koffer vanuit Curaçao op Schiphol aan, waar hij verwacht door personen te worden opgehaald;
- [Betrokkene 2] verklaart een week op Curaçao te hebben verbleven in hotel Van der Valk;
- [Betrokkene 2] is in het bezit van notities, met daarop "06[...]";
- In de week voorafgaand aan 18 januari 2003 is volgens een onder [betrokkene 2] inbeslaggenomen rekening van hotel Van der Valk op Curaçao op naam van [betrokkene 2] meermalen naar telefoonnummer 00316[...] gebeld;
- Verdachte verklaart dat dit telefoonnummer van één van de bij hem in gebruik zijnde mobiele telefoons is;
- Verdachte verklaart [betrokkene 2] van gezicht te kennen uit Den Helder;
- [Betrokkene 1], met wie verdachte die dag op Schiphol heeft afgesproken, verklaart dat [betrokkene 2] een vriend van de verdachte is;
- Opsporingsambtenaren zien de verdachte, [betrokkene 1] en [betrokkene 2] met de desbetreffende koffer zich vanaf een aankomsthal van Schiphol naar de parkeergarage bewegen;
- Daarbij zien deze opsporingsambtenaren dat de drie personen in woord en gebaar met elkaar in contact staan, [verdachte] veelvuldig achterom kijkt en deze drie personen tot aan de parkeergarage een zeer hoge, en aangekomen in de garage een zeer lage loopsnelheid aanhouden.
Gezien de hiervoor aangehaalde feiten en omstandigheden en in aanmerking genomen dat de verdachte naar het oordeel van het hof geen redelijke verklaring heeft kunnen geven voor het door de opsporingsambtenaren waargenomen en bovenomschreven gedrag van de verdachte die dag op Schiphol en hij ten aanzien van genoemd telefonisch contact geen andere dan de algemene -en voor het eerst ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde- verklaring geeft dat hij de desbetreffende mobiele telefoon "mogelijk had uitgeleend", acht het hof bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde, te weten de opzettelijke invoer van de cocaïne, tezamen en in vereniging met [betrokkene 2] en [betrokkene 1] voornoemd heeft begaan."
4. Het in de toelichting op het middel vervatte bezwaar tegen deze overwegingen is, dat verzoeker ter terechtzitting in hoger beroep heeft ontkend dat hij zich heeft gedragen zoals de verbalisanten hebben omschreven. Nu het Hof niet heeft vastgesteld dat die in hoger beroep afgelegde verklaring als leugenachtig moet worden beschouwd, zou het Hof ten onrechte in zijn beoordeling hebben betrokken dat verzoeker geen redelijke verklaring voor dat gedrag heeft kunnen geven.
5. Deze overwegingen laten zich aldus verstaan dat het geheel van de door het Hof genoemde feiten en omstandigheden zozeer wijst op verzoekers bewuste betrokkenheid bij het tenlastegelegde, dat nadere uiteenzetting zou behoeven waarom aan de door de opsporingsambtenaren gerelateerde waarnemingen betreffende verzoekers gedrag niet de voor de hand liggende, en met de overige bewijsmiddelen meest overeenstemmende, betekenis zou mogen worden toegekend, terwijl verzoeker, door te volstaan met simpele ontkenning van hetgeen hem aan waarnemingen werd voorgehouden, die vereiste uiteenzetting niet heeft kunnen of willen geven.
6. Zo verstaan lijken die overwegingen mij niet onbegrijpelijk, zodat het middel faalt.
7. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Uitspraak 05‑12‑2006
Inhoudsindicatie
Bij bewijsvoering acht slaan op door verbalisanten waargenomen, maar door verdachte ontkende gedragingen, waarvoor verdachte geen redelijke verklaring heeft gegeven. Het staat de rechter vrij, indien verdachte voor een omstandigheid die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend moet worden geacht voor het bewijs van het aan hem tenlastegelegde feit, geen redelijke, die redengevendheid ontzenuwende verklaring heeft gegeven, zulks in zijn overwegingen omtrent het gebezigde bewijsmateriaal te betrekken (HR LJN: AO6939, NJ 2004, 464). Het hof heeft de waarnemingen van verbalisanten omtrent de gedragingen van verdachte tot het bewijs gebezigd. Daarin ligt als zijn oordeel besloten dat het geen geloof heeft gehecht aan de verklaring van verdachte dat hij die gedragingen ontkent. Gelet daarop is ‘s hofs oordeel dat verdachte voor die gedragingen geen redelijke verklaring heeft kunnen geven, niet onbegrijpelijk en stond het het hof vrij dat oordeel bij de bewijsvoering te betrekken.
5 december 2006
Strafkamer
nr. 00530/06
IV/AM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 6 juni 2005, nummer 23/005985-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren [te geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Dordtse Poorten" te Dordrecht.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Haarlem, vestiging Schiphol, van 15 juni 2004 - de verdachte ter zake van "medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod" veroordeeld tot twaalf maanden gevangenisstraf, met teruggave van voorwerpen aan de verdachte zoals in het arrest omschreven.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. H.K. ter Brake, advocaat te Hoorn, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof in zijn nadere bewijsoverwegingen ten onrechte redengevend heeft geacht dat de verdachte voor het daar beschreven gedrag geen redelijke verklaring heeft gegeven.
3.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij:
"op 18 januari 2003 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 2.032,1 gram van een materiaal bevattende cocaïne."
3.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 23 mei 2005, voor zover inhoudende:
"Op 18 januari 2003 bevond ik mij op Schiphol.
Ik had daar afgesproken met [betrokkene 1], die ik daar dan ook heb ontmoet. [Betrokkene 2] ken ik van gezicht, uit Den Helder. Het telefoonnummer van één van de bij mij in gebruik zijnde mobiele telefoons is 06-[...]."
b. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren J. Monster, L.F. Velasco, R. Tousalwa, J.P.D.N. Marijs, N. Raes, J.H.C. van der Lee, A. Buis, S.G. Westercappel en B. Tillema, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten dan wel van een of meer van hen:
"Op 18 januari 2003 bevonden wij ons op de luchthaven Schiphol, gemeente Haarlemmermeer. Ik zag op bovengenoemde datum twee voor mij onbekende mannen, welke later bleken te zijn genaamd [betrokkene 1] en [verdachte], in aankomsthal 3; [betrokkene 1] ter hoogte van de ABN-AMRO en [verdachte] ter hoogte van de deur die het passagiersgedeelte afschermt van het afhalersgedeelte. Ook zag ik een voor mij onbekende derde man, welke later [betrokkene 2] bleek te zijn genaamd. [Betrokkene 2] trok een grote zwarte rolkoffer.
[Verdachte] kan worden beschreven als een man met een vadsig postuur.
Op bovengenoemde datum zagen wij het omschreven drietal komen vanuit aankomsthal 3 van de luchthaven Schiphol en lopen richting Schiphol Plaza. Wij zagen dat deze drie personen in woord en gebaar met elkaar in contact waren.
Wij zagen [betrokkene 1], [verdachte] en [betrokkene 2] vervolgens gezamenlijk lopen in de richting van het restaurant Delifrance. Daar zagen wij dat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] gezamenlijk door draaideur E Schiphol Plaza verlieten. Wij zagen tevens dat [verdachte] op ongeveer vijftien meter volgde en hierbij veelvuldig achterom keek. Wij zagen dat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] nagenoeg gezamenlijk de loopband van de tunnel die het Jan Dellaertplein verbindt met parkeergarage P2 opliepen en dat [verdachte] wederom volgde op een afstand van ongeveer vijftien meter, wederom veelvuldig achterom kijkend. Aangekomen bij het einde van deze tunnel, zagen wij dat [betrokkene 1] bij de daar aanwezige parkeerautomaten stilhield en enige handelingen bij deze automaat verrichtte. Wij zagen dat de loopsnelheid van de drie bovengenoemde personen, vanaf aankomsthal 3 tot aan de betaalautomaten van parkeergarage P2, zeer hoog was.
Wij zagen dat [verdachte] en [betrokkene 2] in parkeergarage P2 gezamenlijk doorliepen in de richting sectie "trein". Wij zagen dat zij dit met een zeer lage loopsnelheid deden. Wij zagen dat [betrokkene 2] hierbij ongeveer twee à drie meter voor [verdachte] uitliep en dat [verdachte], wederom, veelvuldig achterom keek.
Wij zagen dat [betrokkene 1] vanaf de betaalautomaten wegliep in de richting van [verdachte] en [betrokkene 2]. Wij zagen dat [betrokkene 1] hierop [verdachte] en [betrokkene 2] nagenoeg inhaalde. Toen wij zagen dat [betrokkene 1] in de directe nabijheid van [verdachte] en [betrokkene 2] was gekomen, hebben wij voornoemde personen aangesproken.
[Betrokkene 1] verklaarde dat [betrokkene 2] een vriend van [verdachte] is.
Bij nader onderzoek van de door [betrokkene 2] meegevoerde zwarte rolkoffer voelde ik onder de canvaslaag abnormale verdikkingen. Ik zag dat zich onder deze canvaslaag een zilverkleurig pakket bevond."
c. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren M.C.P. Vervest, C.F.J. Brink, R. Hubert en C.S. Elzinga, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten dan wel van een of meer van hen:
"Op 18 januari 2003 werden drie mannen te Schiphol aangehouden op grond van vermoedelijke overtreding van art. 2 Opiumwet.
De koerier gaf op te zijn genaamd:
[betrokkene 2].
De zogenaamde afhalers van bovengenoemde koerier gaven op te zijn genaamd: [verdachte] en [betrokkene 1].
Bij een nader onderzoek naar de rolkoffer van [betrokkene 2] voornoemd, troffen wij 6 pakketten aan. Na verwijdering van de verpakking troffen wij een witte stof aan. Het netto gewicht van de aangetroffen stof bedroeg in totaal ongeveer 2.032,1 gram. Vervolgens nam ik een monster van de aangetroffen stof, bestemd om ter analyse te worden overgebracht naar het laboratorium van het Ministerie van Financiën te Amsterdam. Bij het District Koninklijke Marechaussee te Schiphol is voornoemde monsterneming ingeschreven onder nummer 83 A."
d. een fotokopie van een verslag van het Douane Laboratorium Amsterdam van 29 januari 2003, opgemaakt door M.M. Sarneel, inhoudende:
"Rapport in de zaak contra [betrokkene 2], verdacht van overtreding van de Opiumwet'.
De onderzoeksaanvraag en het materiaal met nummer 083 A werden op 22 januari 2003 door mij, M.M. Sarneel, ontvangen van de Belastingdienst te Amsterdam van het district Koninklijke Marechaussee Luchtvaart Schiphol, verbalisant M.C.P. Vervest.
Het materiaal werd onderzocht met behulp van microchemische reacties en gaschromatografie met massaselectieve detectie.
Hierbij werd vastgesteld dat het materiaal 083 A cocaïne bevat."
e. een fotokopie van een verslag, zijnde een onder [betrokkene 2] in beslag genomen, op zijn naam gestelde rekening van het Van der Valk Plaza Hotel, Curaçao, met aankomstdatum 11 januari 2003 en vertrekdatum 17 januari 2003, inhoudende:
"Op 13 januari 2003 is het telefoonnummer 00316[...] gebeld. De duur van het gesprek was 3 minuten. Op 14 januari 2003 is het telefoonnummer 00316[...] gebeld. De duur van het gesprek was 7 minuten."
f. een verslag, zijnde twee onder [betrokkene 2] in beslag genomen notities, inhoudende:
"Beide notities vermelden: "06[...]"."
g. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 2]:
"Ik ben vandaag op Schiphol aangekomen, vanuit Curaçao, waar ik een week heb verbleven in hotel Van der Valk. Ik verwachtte op Schiphol door personen te worden opgehaald. U vraagt mij of ik de twee mannen ken die met mij zijn aangehouden. Een van de mannen ken ik uit Den Helder. De dikkere man ken ik van gezicht."
3.2.3. Het Hof heeft de volgende nadere bewijsoverwegingen opgenomen:
"Uit de gebezigde bewijsmiddelen leidt het hof het volgende af:
- Op 18 januari 2003 komt de koerier [betrokkene 2] met cocaïne in zijn koffer vanuit Curaçao op Schiphol aan, waar hij verwacht door personen te worden opgehaald;
- [Betrokkene 2] verklaart een week op Curaçao te hebben verbleven in hotel Van der Valk;
- [Betrokkene 2] is in het bezit van notities, met daarop "06[...]";
- In de week voorafgaand aan 18 januari 2003 is volgens een onder [betrokkene 2] inbeslaggenomen rekening van hotel Van der Valk op Curaçao op naam van [betrokkene 2] meermalen naar telefoonnummer 00316[...] gebeld;
- Verdachte verklaart dat dit telefoonnummer van één van de bij hem in gebruik zijnde mobiele telefoons is;
- Verdachte verklaart [betrokkene 2] van gezicht te kennen uit Den Helder;
- [Betrokkene 1], met wie verdachte die dag op Schiphol heeft afgesproken, verklaart dat [betrokkene 2] een vriend van de verdachte is;
- Opsporingsambtenaren zien de verdachte, [betrokkene 1] en [betrokkene 2] met de desbetreffende koffer zich vanaf een aankomsthal van Schiphol naar de parkeergarage bewegen;
- Daarbij zien deze opsporingsambtenaren dat de drie personen in woord en gebaar met elkaar in contact staan, [verdachte] veelvuldig achterom kijkt en deze drie personen tot aan de parkeergarage een zeer hoge, en aangekomen in de garage een zeer lage loopsnelheid aanhouden.
Gezien de hiervoor aangehaalde feiten en omstandigheden en in aanmerking genomen dat de verdachte naar het oordeel van het hof geen redelijke verklaring heeft kunnen geven voor het door de opsporingsambtenaren waargenomen en bovenomschreven gedrag van de verdachte die dag op Schiphol en hij ten aanzien van genoemd telefonisch contact geen andere dan de algemene -en voor het eerst ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde- verklaring geeft dat hij de desbetreffende mobiele telefoon "mogelijk had uitgeleend", acht het hof bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde, te weten de opzettelijke invoer van de cocaïne, tezamen en in vereniging met [betrokkene 2] en [betrokkene 1] voornoemd heeft begaan."
3.3. In de toelichting op het middel wordt betoogd dat, nu de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft ontkend zich te hebben gedragen zoals door verbalisanten is omschreven en het Hof deze verklaring niet als leugenachtig heeft aangemerkt noch ongeloofwaardig heeft geoordeeld, het Hof ten onrechte redengevend heeft geacht dat de verdachte voor die gedragingen geen redelijke verklaring heeft gegeven.
3.4. Het staat de rechter vrij, indien een verdachte voor een omstandigheid die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend moet worden geacht voor het bewijs van het aan hem tenlastegelegde feit, geen redelijke, die redengevendheid ontzenuwende verklaring heeft gegeven, zulks in zijn overwegingen omtrent het gebezigde bewijsmateriaal te betrekken (vgl. HR 15 juni 2004, LJN: AO9639, NJ 2004, 464).
3.5. Het Hof heeft de waarnemingen van de verbalisanten omtrent de gedragingen van de verdachte tot het bewijs gebezigd. Daarin ligt als zijn oordeel besloten dat het geen geloof heeft gehecht aan de in het middel bedoelde verklaring van de verdachte dat hij ontkent die gedragingen te hebben verricht. Gelet daarop is, anders dan het middel wil, 's Hofs oordeel dat de verdachte voor die gedragingen geen redelijke verklaring heeft kunnen geven, niet onbegrijpelijk en stond het het Hof vrij dat oordeel bij de bewijsvoering te betrekken.
3.6. Het middel faalt.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 5 december 2006.