HR, 07-11-2006, nr. 02556/05
ECLI:NL:HR:2006:AY8901
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
07-11-2006
- Zaaknummer
02556/05
- LJN
AY8901
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2006:AY8901, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 07‑11‑2006
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2006:AY8901
ECLI:NL:HR:2006:AY8901, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 07‑11‑2006; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2006:AY8901
Beroepschrift, Hoge Raad, 01‑09‑2006
- Vindplaatsen
NJ 2007, 108 met annotatie van Y. Buruma
NJ 2007, 108 met annotatie van Y. Buruma
Conclusie 07‑11‑2006
Inhoudsindicatie
1. Art. 359.3 Sv en beroep op vrijspraak. 2. Aangeven waaraan feiten en omstandigheden ter verwerping van verweer zijn ontleend. Ad 1 en 2. Het hof oordeelde dat “de omstandigheden, waaronder de politieambtenaren verdachte en zijn vrienden in de nabijheid van de kennelijk gestolen fiets aantroffen, voldoende grond vormden voor een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit, bijvoorbeeld diefstal of heling van die fiets” en verwierp het desbetreffende tot vrijspraak strekkende verweer. HR: Het hof – dat, gelet op het door de raadsman gedane beroep op vrijspraak, ten onrechte heeft volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen a.b.i. art. 359.3 Sv – heeft verzuimd met voldoende mate van nauwkeurigheid aan te geven waaraan het de feiten en omstandigheden heeft ontleend die zijn vermeld in zijn hiervoor weergegeven overweging.
Griffienr. 02556/05
Mr. Wortel
Zitting:19 september 2006
Conclusie inzake:
[verzoeker=verdachte]
1. Dit cassatieberoep betreft een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdend te Arnhem, waarbij verzoeker wegens "opzetheling" is veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van zes weken waarvan vier weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
2. Namens verzoeker heeft mr S.F.J. Smeets, advocaat te Utrecht, een schriftuur houdende één cassatiemiddel ingediend.
3. Dat bevat de klacht dat geen gemotiveerde beslissing is gegeven op een "uitdrukkelijk onderbouwd standpunt" van de verdediging, zodat het tweede lid van art. 359 Sv niet is nageleefd.
4. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman aldaar aangevoerd, voor zover hier van belang:
"Er was onvoldoende aanleiding om cliënt aan te houden. De politie zag de fiets staan en zag dat het slot kapot was. Mag je op grond daarvan mensen meenemen? Misschien stonden ze daar alleen maar te praten. Mijns inziens moet er meer zijn om de verdenking concreet te maken. Cliënt stond alleen in de buurt van de fiets. De politie heeft cliënt meegenomen omdat hij een veelpleger is en bekend zou staan als fietsendief. Ik concludeer tot vrijspraak van het tenlastegelegde feit."
5. Het hof heeft dienaangaande overwogen en beslist:
"Het hof is van oordeel dat de omstandigheden, waaronder de politieambtenaren verdachte en zijn vrienden in de nabijheid van de kennelijk gestolen fiets aantroffen, voldoende grond vormden voor een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit, bijvoorbeeld diefstal of heling van die fiets. Het verweer, dat dit niet het geval zou zijn, wordt daarom verworpen."
6. Het proces-verbaal dat het Hof heeft genoemd als bewijsmiddel 3 (en dat zich bevindt bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken) houdt in, samengevat, dat:
* de verbalisanten drie manspersonen zagen staan naast een damesfiets;
* verzoeker één van de verbalisanten bekend was als een fietsendief:
* het de verbalisanten opviel dat er een plastic zak op of aan de fiets bevestigd was, waarop zij de fiets nader hebben bekeken;
* zij daarbij waarnamen dat het slot verbroken was, en de plastic zak kennelijk diende om dit te verhullen;
* de verbalisanten in de omgeving geen andere personen hebben gezien.
7. De beslissing op het verweer getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
8. Het middel faalt en leent zich voor afdoening met de in art. 81 RO bedoelde korte motivering.
9. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Uitspraak 07‑11‑2006
Inhoudsindicatie
1. Art. 359.3 Sv en beroep op vrijspraak. 2. Aangeven waaraan feiten en omstandigheden ter verwerping van verweer zijn ontleend. Ad 1 en 2. Het hof oordeelde dat “de omstandigheden, waaronder de politieambtenaren verdachte en zijn vrienden in de nabijheid van de kennelijk gestolen fiets aantroffen, voldoende grond vormden voor een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit, bijvoorbeeld diefstal of heling van die fiets” en verwierp het desbetreffende tot vrijspraak strekkende verweer. HR: Het hof – dat, gelet op het door de raadsman gedane beroep op vrijspraak, ten onrechte heeft volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen a.b.i. art. 359.3 Sv – heeft verzuimd met voldoende mate van nauwkeurigheid aan te geven waaraan het de feiten en omstandigheden heeft ontleend die zijn vermeld in zijn hiervoor weergegeven overweging.
7 november 2006
Strafkamer
nr. 02556/05
SM/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 18 april 2005, nummer 21/005293-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Utrecht van 9 september 2004 - de verdachte ter zake van "opzetheling" veroordeeld tot zes weken gevangenisstraf, waarvan vier weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. S.F.J. Smeets, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel keert zich tegen de verwerping van een gevoerd bewijsverweer.
3.2.1. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar het volgende aangevoerd:
"Er was onvoldoende aanleiding om cliënt aan te houden. De politie zag de fiets staan en zag dat het slot kapot was. Mag je op grond daarvan mensen meenemen? Misschien stonden ze daar alleen maar te praten. Mijns inziens moet er meer zijn om de verdenking concreet te maken. Cliënt stond alleen in de buurt van de fiets. De politie heeft cliënt meegenomen omdat hij een veelpleger is en bekend zou staan als fietsendief. Ik concludeer tot vrijspraak van het tenlastegelegde feit."
3.2.2. Het Hof heeft dienaangaande het volgende overwogen en beslist:
"Het hof is van oordeel dat de omstandigheden, waaronder de politieambtenaren verdachte en zijn vrienden in de nabijheid van de kennelijk gestolen fiets aantroffen, voldoende grond vormden voor een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit, bijvoorbeeld diefstal of heling van die fiets. Het verweer, dat dit niet het geval zou zijn, wordt daarom verworpen."
3.3. Het Hof - dat, gelet op het door de raadsman gedane beroep op vrijspraak, ten onrechte heeft volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in art. 359, derde lid, Sv - heeft verzuimd met voldoende mate van nauwkeurigheid aan te geven waaraan het de feiten en omstandigheden heeft ontleend die zijn vermeld in zijn hiervoor onder 3.2.2. weergegeven overweging.
3.4. Voor zover het middel hierover beoogt te klagen, is het terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven van als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak:
Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, B.C. de Savornin Lohman, J.W. Ilsink en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 7 november 2006.
Beroepschrift 01‑09‑2006
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Griffienummer: 02556/05
Zittingsdatum: n.n.b.
SCHRIFTUUR HOUDENDE
MIDDEL VAN CASSATIE
[verdachte]
requirant van cassatie
van een te zijner aanzien gewezen arrest van het
Gerechtshof te Amsterdam (Arnhem) van
18 april 2005 (parketnummer 21/005293-04)
Edelhoogachtbaar College,
Ondergetekende, Mr S.F.J. Smeets, advocaat te Utrecht, die verklaart tot ondertekening en indiening van onderhavige schriftuur bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door requirant van cassatie, heeft de eer aan Uw Hoge Raad voor te dragen het navolgende.
Eerste middel van cassatie
Schending en/of verkeerde toepassing van het recht, danwel verzuim van vormen, waarvan de niet-naleving met nietigheid is bedreigd. In het bijzonder is artikel 359a alsmede 359, tweede lid van het wetboek van Strafvordering geschonden, doordien het Gerechtshof niet, althans onvoldoende motiveert weshalve het van de uitdrukkelijk onderbouwde standpunten van requirant is afgeweken en niet tot bewijsuitsluiting is overgegaan.
Toelichting:
Het Hof geeft aan dat het op basis van de omstandigheden waaronder de verbalisanten requirant en zijn vrienden in de nabijheid van de kennelijk gestolen fiets aantroffen, voldoende grond vormden voor een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit. Het bewijsmiddel waaruit dit alles zou moeten blijken is het onder 3 genoemde ‘relaas van verbalisanten’ opgenomen op de pagina's 40 – 42 van het voorgeleidingsproces-verbaal.
Bekijken we dit procesverbaal dan is onduidelijk war het Hof aan refereert. Immers constateren de verbalisanten slechts dat een hen bekende fietsendief en een hen bekende veelpleger staan te praten in de nabijheid van een fiets die bij nader onderzoek van diefstal afkomstig lijkt te zijn. Iedere relatie tussen de aanwezigen en de fiets ontbreekt.
Gezien het voorgaande kan niet gesteld worden, noch is uit de bewijsmiddelen gebleken dat er sprake was van een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit, derhalve was de aanhouding onrechtmatig hetgeen ingevolge artikel 359a strafvordering tot bewijsuitsluiting had moeten leiden.
Verder heeft het Hof niet gerespondeerd op het door de verdachte gevoerde verweer dat: ‘hij niet wist dat de fiets gestolen was’.
Redenen waarom het arrest van het Gerechtshof niet in stand kan blijven.
Advocaat-gemachtigde,
[advocaat]