NJ 2006, 371
HR, 13-06-2006, nr. 03052/05
HR 13-06-2006, ECLI:NL:HR:2006:AW4459
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
13 juni 2006
- Magistraten
Mrs. F.H. Koster, B.C. de Savornin Lohman, W.M.E. Thomassen
- Zaaknummer
03052/05
- Conclusie
A-G Vellinga
- LJN
AW4459
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
Materieel strafrecht (V)
Internationaal publiekrecht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:PHR:2006:AW4459, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑06‑2006
ECLI:NL:HR:2006:AW4459, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 13‑06‑2006
Beroepschrift, Hoge Raad, 29‑12‑2005
- Wetingang
Essentie
De feiten en omstandigheden waarop de rechter zich beroept bij de weerlegging van een beroep op een strafuitsluitingsgrond hoeven niet uit de gebezigde bewijsmiddelen te volgen, noch hoeft de rechter in zijn verwerping het bewijsmiddel aan te geven waaraan die feiten of omstandigheden zijn ontleend. Het nieuwe art. 359 lid 2 Sv maakt dat niet anders.
Partij(en)
Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 15 december 2004, nummer 23/002411-04, in de strafzaak tegen F. Adv. mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer te Amsterdam.