HR, 30-05-2006, nr. 00799/05
ECLI:NL:HR:2006:AV6094
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
30-05-2006
- Zaaknummer
00799/05
- LJN
AV6094
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2006:AV6094, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 30‑05‑2006
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2006:AV6094
ECLI:NL:HR:2006:AV6094, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 30‑05‑2006; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2006:AV6094
- Wetingang
art. 432 Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
NbSr 2006/184
Conclusie 30‑05‑2006
Inhoudsindicatie
1. Ontvankelijkheid in cassatie; verontschuldigbare termijnoverschrijding. 2. Aanwezigheidsrecht in appèl; veroordeling bij verstek na fout in bijsluiter bij dagvaarding. Vooropgesteld dient te worden dat de wet bepaalt in welke gevallen tegen een rechterlijke uitspraak een rechtsmiddel kan worden ingesteld en binnen welke termijn dit kan geschieden; die termijnen zijn van openbare orde. Overschrijding van de termijn voor het instellen van cassatie door verdachte, zoals i.c., betekent in de regel dat hij niet in dat cassatieberoep kan worden ontvangen. Dit gevolg kan daaraan uitsluitend niet worden verbonden, indien sprake is van bijzondere, verdachte niet toe te rekenen omstandigheden welke de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar doen zijn. Daarbij kan worden gedacht aan vóór het verstrijken van de beroepstermijn verstrekte ambtelijke informatie waardoor bij verdachte de gerechtvaardigde verwachting is gewekt dat de beroepstermijn op een later tijdstip aanvangt dan uit de wettelijke regeling voortvloeit. In deze zaak doet zich een dergelijke bijzondere omstandigheid voor. Gelet op de brief van de A-G bij het hof kan er in cassatie van uitgegaan worden dat de daarin bedoelde bijsluiter was gevoegd bij de dagvaarding voor de terechtzitting in appèl van 22-7-04. Verdachte mocht afgaan op de inhoud van die bijsluiter en op grond daarvan verwachten dat – in het geval dat het hof de ovj in zijn appèl ontvankelijk zou achten - hem een oproeping voor een nadere terechtzitting zou worden toegestuurd. E.e.a. heeft ertoe geleid dat verdachte die ervan mocht uitgaan dat zijn zaak op 22-7-04 niet inhoudelijk zou worden behandeld eerst op 11-1-05 beroep in cassatie heeft ingesteld, nadat hij op 7-1-05 een uitnodiging van de reclassering had ontvangen in verband met de executie van de door het hof opgelegde werkstraf. Het cassatieberoep is derhalve ontvankelijk. Ad 2. O.g.v. voormelde omstandigheden kan niet worden aangenomen dat verdachte vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om bij de inhoudelijke behandeling van zijn zaak in appèl aanwezig te zijn. Gelet op art. 6.1 EVRM dient verdachte de mogelijkheid te hebben om zijn zaak alsnog in appèl in zijn tegenwoordigheid te doen behandelen.
Nr. 00799/05
Mr. Machielse
Zitting 14 maart 2006
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het Gerechtshof te Leeuwarden heeft verdachte op 5 augustus 2004 bij verstek voor mishandeling veroordeeld tot een werkstraf van 60 uur.
2. Mr. B.P.M. Cannoy, advocaat te Leeuwarden, heeft op 11 januari 2005 cassatie ingesteld. Mr. A.C. Huisman, advocaat te Deventer, heeft een schriftuur ingezonden, houdende drie middelen van cassatie.
3.1. Het eerste middel klaagt erover dat verdachte bij verstek is veroordeeld. Verdachte was door de politierechter te Groningen op 2 februari 2004 van het tenlastegelegde vrijgesproken. De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld. Op de op 28 mei 2004 in persoon aan verdachte uitgereikte appèldagvaarding is deze niet ter terechtzitting verschenen. De toelichting op het eerste middel meldt dat aan de appèldagvaarding een bijsluiter was gehecht met de volgende inhoud:
"Naar het oordeel van de advocaat-generaal is het hoger beroep te laat ingesteld. Daarom zal hij de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep vorderen.
Op de terechtzitting, waarvoor u bij deze dagvaarding wordt opgeroepen, wordt alleen de vraag behandeld, of het hoger beroep al dan niet tijdig is ingesteld.
Mocht het hof - anders dan de advocaat-generaal - van oordeel zijn dat het hoger beroep toch tijdig is ingesteld, dan zal de zaak op een nader te bepalen terechtzitting inhoudelijk worden behandeld."
De advocaat-generaal heeft op 31 januari 2005 een brief gericht aan de advocaat van verdachte - welke brief evenals de bijsluiter als bijlage is gehecht aan de cassatieschriftuur - waarin de mogelijkheid wordt geopperd dat een vergissing is begaan en wordt toegezegd dat de executie van de opgelegde taakstraf wordt stilgelegd totdat de Hoge Raad arrest heeft gewezen.
Het middel komt erop neer dat de verdachte door de bijsluiter op het verkeerde been is gezet en in de veronderstelling verkeerde dat hij ter terechtzitting van 22 juli 2004 niet behoefde te verschijnen en eventueel een nieuwe oproeping zou ontvangen.
3.2. De appèldagvaarding voor de terechtzitting in hoger beroep van 22 juli 2004 is, zoals gezegd, op 28 mei 2004 aan verdachte in persoon uitgereikt. Aan de uitreiking van de appeldagvaarding kleeft geen gebrek dat ertoe zou moeten leiden dat deze wordt nietigverklaard. Veertien dagen nadien, op 5 augustus 2004 heeft het hof arrest gewezen. Op het eerste gezicht had verdachte dus uiterlijk op 19 augustus 2004 cassatie moeten instellen.
3.3. Vooropgesteld dient te worden dat de wet bepaalt in welke gevallen tegen een rechterlijke uitspraak een rechtsmiddel kan worden ingesteld en binnen welke termijn dit kan geschieden; die termijnen zijn van openbare orde. Overschrijding van de termijn voor cassatie door de verdachte, zoals in het onderhavige geval, betekent in de regel dat hij niet in dat cassatieberoep kan worden ontvangen. Dit gevolg kan daaraan uitsluitend niet worden verbonden, indien sprake is van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen omstandigheden welke de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar doen zijn. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan vóór het verstrijken van de beroepstermijn verstrekte ambtelijke informatie waardoor bij de verdachte de gerechtvaardigde verwachting is gewekt dat de beroepstermijn op een later tijdstip aanvangt dan uit de wettelijke regeling voortvloeit.(1)
3.4. Hetgeen de steller in het middel betoogt, welk betoog wordt ondersteund door bijlagen, doet het vermoeden rijzen dat zich in deze zaak zo een buitengewone omstandigheid voordoet. Verdachte, die in eerste aanleg niet werd bijgestaan door een advocaat, kan zijn afgegaan op de verkeerde bijsluiter en verwacht hebben te zijner tijd een nieuwe oproeping te zullen ontvangen. Ik heb geen reden te twijfelen aan de door de steller van het middel geschetste gang van zaken. Het cassatieberoep is naar mijn mening ontvankelijk te achten. Mijns inziens betekent het voorgaande ook dat, gelet op de omstandigheden die achteraf bezien niet onaannemelijk zijn te achten, aan verdachtes recht om bij de behandeling ter terechtzitting aanwezig te zijn tekort kan zijn gedaan, doordat verdachte door een buiten het hof om gaande administratieve vergissing bij verstek is veroordeeld.(2)
Aangenomen moet worden dat het hof, kennis dragende van de vermoede administratieve vergissing, het onderzoek ter terechtzitting zou hebben geschorst om verdachte de gelegenheid gegeven alsnog te verschijnen. Nu deze gelegenheid aan verdachte niet is geboden kan het bestreden arrest niet in stand blijven.
Ik acht het eerste middel gegrond.
4.1. Het tweede middel klaagt dat het hof op 5 augustus 2004 zijn beslissingen in de strafzaak tegen verdachte niet heeft vastgelegd in het verkort arrest doch in een uittreksel.
4.2. Onder de aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevindt zich een arrest van 5 augustus 2004 van het Gerechtshof Leeuwarden dat is aangeduid als "uittreksel". Dat uittreksel bevat niet de tenlastelegging, de bewezenverklaring of een strafmotivering. Een verkort arrest, dat aan de eisen van artikel 365a Sv voldoet, heb ik onder de stukken niet aangetroffen. Ik houd het ervoor dat in eerste instantie is volstaan met het opmaken van het uittreksel en dat het opmaken en vaststellen van het verkort arrest achterwege is gebleven. Dat leidt ertoe dat het bestreden arrest niet in stand kan blijven.(3)
Het tweede middel is gegrond.
5.1. Het derde middel betoogt dat in hoger beroep een getuige à charge is gehoord terwijl verdachte aan het op de dagvaarding in hoger beroep gestelde het vertrouwen mocht ontlenen dat dit niet zou geschieden. Ik begrijp het middel aldus dat het hof niet had mogen voortgaan met het onderzoek ter terechtzitting terwijl verdachte onwetend was van het feit dat een getuige zou worden opgeroepen.
5.2. Het middel, dat ervan uitgaat dat niet-naleving van het bepaalde in art. 260, derde lid, Sv, tengevolge waarvan de dagvaarding niet de in dat artikellid voorgeschreven gegevens van de door het openbaar ministerie gedagvaarde of opgeroepen getuigen bevat, aan een geldige behandeling van de zaak ter terechtzitting in de weg staat, berust op een onjuiste rechtsopvatting en faalt.(4)
6. Het eerste en tweede middel zijn naar mijn mening gegrond, hetgeen tot vernietiging van de bestreden uitspraak moet leiden. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging behoort te leiden.
7. Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad het bestreden arrest zal vernietigen en de zaak zal terugwijzen naar het Gerechtshof Leeuwarden om in hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 Vgl. HR 4 mei 2004, NJ 2004, 462; HR 21 juni 2005, LJN AT4371.
2 Vgl. HR 26 augustus 2003, nr. 02646/02/P.
3 Vgl. HR 24 mei 2005. LJN AT2980; HR 6 december 2005, LJN AT5754.
4 HR 29 oktober 1996, nr. 104.081 (als DD 97.062 zonder vermelding van dit onderdeel gepubliceerd).
Uitspraak 30‑05‑2006
Inhoudsindicatie
1. Ontvankelijkheid in cassatie; verontschuldigbare termijnoverschrijding. 2. Aanwezigheidsrecht in appèl; veroordeling bij verstek na fout in bijsluiter bij dagvaarding. Vooropgesteld dient te worden dat de wet bepaalt in welke gevallen tegen een rechterlijke uitspraak een rechtsmiddel kan worden ingesteld en binnen welke termijn dit kan geschieden; die termijnen zijn van openbare orde. Overschrijding van de termijn voor het instellen van cassatie door verdachte, zoals i.c., betekent in de regel dat hij niet in dat cassatieberoep kan worden ontvangen. Dit gevolg kan daaraan uitsluitend niet worden verbonden, indien sprake is van bijzondere, verdachte niet toe te rekenen omstandigheden welke de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar doen zijn. Daarbij kan worden gedacht aan vóór het verstrijken van de beroepstermijn verstrekte ambtelijke informatie waardoor bij verdachte de gerechtvaardigde verwachting is gewekt dat de beroepstermijn op een later tijdstip aanvangt dan uit de wettelijke regeling voortvloeit. In deze zaak doet zich een dergelijke bijzondere omstandigheid voor. Gelet op de brief van de A-G bij het hof kan er in cassatie van uitgegaan worden dat de daarin bedoelde bijsluiter was gevoegd bij de dagvaarding voor de terechtzitting in appèl van 22-7-04. Verdachte mocht afgaan op de inhoud van die bijsluiter en op grond daarvan verwachten dat – in het geval dat het hof de ovj in zijn appèl ontvankelijk zou achten - hem een oproeping voor een nadere terechtzitting zou worden toegestuurd. E.e.a. heeft ertoe geleid dat verdachte die ervan mocht uitgaan dat zijn zaak op 22-7-04 niet inhoudelijk zou worden behandeld eerst op 11-1-05 beroep in cassatie heeft ingesteld, nadat hij op 7-1-05 een uitnodiging van de reclassering had ontvangen in verband met de executie van de door het hof opgelegde werkstraf. Het cassatieberoep is derhalve ontvankelijk. Ad 2. O.g.v. voormelde omstandigheden kan niet worden aangenomen dat verdachte vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om bij de inhoudelijke behandeling van zijn zaak in appèl aanwezig te zijn. Gelet op art. 6.1 EVRM dient verdachte de mogelijkheid te hebben om zijn zaak alsnog in appèl in zijn tegenwoordigheid te doen behandelen.
30 mei 2006
Strafkamer
nr. 00799/05
EC/IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 5 augustus 2004, nummer 24/000165-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Groningen van 2 februari 2004 - de verdachte vrijgesproken van het bij inleidende dagvaarding onder primair en subsidiair tenlastegelegde en hem voorts ter zake van meer subsidiair "mishandeling" veroordeeld tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van zestig uren, subsidiair dertig dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.C. Huisman, advocaat te Deventer, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het bestreden arrest zal vernietigen en de zaak zal terugwijzen naar het Gerechtshof te Leeuwarden om in hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1. Voor wat betreft het instellen van het beroep in cassatie door de verdachte houden de stukken het volgende in:
(i) de verdachte is door de Politierechter in de Rechtbank te Groningen op 2 februari 2004 van het hem tenlastegelegde vrijgesproken. De Officier van Justitie heeft hoger beroep ingesteld.
(ii) de dagvaarding voor de terechtzitting in hoger beroep van 22 juli 2004 is op 28 mei 2004 aan de verdachte in persoon uitgereikt;
(iii) het Hof heeft de verdachte bij uitspraak van 5 augustus 2004 bij verstek veroordeeld tot een werkstraf van 60 uren;
(iv) de verdachte heeft op 11 januari 2005 cassatie ingesteld.
3.2. Onder de aan de Hoge Raad gezonden stukken bevinden zich voorts:
a. een kopie van een geschrift met de tekst:
"Bijsluiter
Naar het oordeel van de advocaat-generaal is het hoger beroep te laat ingesteld. Daarom zal hij de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep vorderen.
Op de terechtzitting, waarvoor u bij deze dagvaarding wordt opgeroepen, wordt alleen de vraag behandeld of het hoger beroep al dan niet tijdig is ingesteld.
Mocht het hof - anders dan de advocaat-generaal - van oordeel zijn dat het hoger beroep toch tijdig is ingesteld, dan zal de zaak op een nader te bepalen terechtzitting inhoudelijk worden behandeld."
b. een brief van 31 januari 2005 van de Advocaat-Generaal bij het Hof gericht aan de raadsman van de verdachte, inhoudende:
"Naar aanleiding van uw brief van 14 januari 2005 bericht ik U het volgende.
Bij de aan uw cliënt uitgereikte appeldagvaarding is kennelijk bij vergissing een "bijsluiter" gevoegd waaraan hij het vertrouwen kon ontlenen dat de zaak op de zitting van 22 juli 2004 niet inhoudelijk zou worden behandeld.
Er moet hier sprake zijn van een vergissing omdat het dossier geen aanleiding geeft de ontvankelijkheid van het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep in twijfel te trekken. Evenmin blijkt uit het dossier dat een dergelijke bijsluiter aan uw cliënt is verzonden.
Ik betreur deze vergissing ten zeerste.
Aan de onherroepelijkheid van het arrest kan ik niet tornen. De uitspraak blijft onherroepelijk totdat de Hoge Raad anders beslist.
Gelet op het feit dat als gevolg van een fout van het Openbaar Ministerie aan de belangen van uw cliënt is tekort gedaan, zal ik in afwachting van de uitspraak van de Hoge Raad de executie van de opgelegde taakstraf stopzetten."
c. een brief van 6 januari 2005 afkomstig van Reclassering Nederland Werkstrafunit Leeuwarden gericht aan de verdachte, inhoudende - zakelijk weergegeven - de uitnodiging voor een gesprek over de uitvoering van de door het Hof opgelegde werkstraf.
3.3. Vooropgesteld dient te worden dat de wet bepaalt in welke gevallen tegen een rechterlijke uitspraak een rechtsmiddel kan worden ingesteld en binnen welke termijn dit kan geschieden; die termijnen zijn van openbare orde. Overschrijding van de termijn voor het instellen van cassatie door de verdachte, zoals in het onderhavige geval, betekent in de regel dat hij niet in dat cassatieberoep kan worden ontvangen. Dit gevolg kan daaraan uitsluitend niet worden verbonden, indien sprake is van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen omstandigheden welke de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar doen zijn. Daarbij kan worden gedacht aan vóór het verstrijken van de beroepstermijn verstrekte ambtelijke informatie waardoor bij de verdachte de gerechtvaardigde verwachting is gewekt dat de beroepstermijn op een later tijdstip aanvangt dan uit de wettelijke regeling voortvloeit.
3.4. In deze zaak doet zich een dergelijke bijzondere omstandigheid voor. Gelet op de onder 3.2 onder b weergegeven brief van de Advocaat-Generaal bij het Hof kan er in cassatie van uitgegaan worden dat de daarin bedoelde bijsluiter was gevoegd bij de dagvaarding voor de terechtzitting in hoger beroep van 22 juli 2004. De verdachte mocht afgaan op de inhoud van die bijsluiter en op grond daarvan verwachten dat - in het geval dat het Hof de Officier van Justitie in zijn hoger beroep ontvankelijk zou achten - hem een oproeping voor een nadere terechtzitting zou worden toegestuurd. Een en ander heeft ertoe geleid dat de verdachte die ervan mocht uitgaan dat zijn zaak op 22 juli 2004 niet inhoudelijk zou worden behandeld eerst op 11 januari 2005 beroep in cassatie heeft ingesteld, nadat hij op 7 januari 2005 een uitnodiging van de Reclassering had ontvangen in verband met de executie van de door het Hof opgelegde werkstraf. Het cassatieberoep is derhalve ontvankelijk.
4. Beoordeling van het eerste middel
4.1. Het middel bevat de klacht dat het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep ten onrechte buiten de aanwezigheid van de verdachte heeft plaatsgehad.
4.2. Op grond van de onder 3.4 vermelde omstandigheden kan niet worden aangenomen dat de verdachte vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om bij de inhoudelijke behandeling van zijn zaak in hoger beroep aanwezig te zijn. Gelet op art. 6, eerste lid, EVRM dient de verdachte de mogelijkheid te hebben om zijn zaak alsnog in hoger beroep in zijn tegenwoordigheid te doen behandelen. Dat brengt mee dat het bestreden arrest moet worden vernietigd en dat de zaak moet worden teruggewezen naar het Hof opdat zij op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt behandeld.
4.3. Het middel is derhalve gegrond.
5. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Leeuwarden, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 30 mei 2006.