NJ 2007, 145
Cassatie in belang der wet. Art. 6 EVRM niet van toepassing op procedure ex art. 26a WAHV.
HR 23-05-2006, ECLI:NL:HR:2006:AU7141, m.nt. P.A.M. Mevis
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
23 mei 2006
- Magistraten
Mrs. F.H. Koster, J.P. Balkema, A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin Lohman, J.W. Ilsink
- Zaaknummer
03197/05 CW
- Conclusie
A-G Machielse
- Noot
P.A.M. Mevis
- LJN
AU7141
- JCDI
JCDI:ADS116979:1
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Verkeersstrafrecht
- Brondocumenten
ECLI:NL:PHR:2006:AU7141, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑05‑2006
ECLI:NL:HR:2006:AU7141, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 23‑05‑2006
- Wetingang
WAHV art. 26 lid 3; WAHV art. 26 lid 4; WAHV art. 26 lid 7; WAHV art. 26 lid 9; WAHV art. 26a lid 2; WAHV art. 26a lid 3; WAHV art. 26a lid 4; WAHV art. 27; WTBZ art. 18 lid 1; WTBZ art. 18a lid 1; WTBZ art. 25
Essentie
Cassatie in belang der wet. Hof heeft in hoger beroep in verzetprocedure ex art. 27 lid 6 WAHV het verschuldigde griffierecht verminderd, nu toepassing van het stelsel van zekerheidstelling een zodanige belemmering oplevert dat toepassing van dat stelsel zou neerkomen op een ontoelaatbare beperking van het in art. 6 EVRM gegarandeerde recht op toegang tot een onafhankelijke rechterlijke instantie. HR: Noch in de WAHV noch in de WTBZ is in een geval als in casu aan het Hof de bevoegdheid toegekend het wettelijk griffierecht te matigen, in debet te stellen en/of de ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.