HR, 09-05-2006, nr. 03035/05
ECLI:NL:HR:2006:AV6216
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
09-05-2006
- Zaaknummer
03035/05
- LJN
AV6216
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2006:AV6216, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 09‑05‑2006
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2006:AV6216
ECLI:NL:HR:2006:AV6216, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 09‑05‑2006; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2006:AV6216
- Vindplaatsen
Conclusie 09‑05‑2006
Inhoudsindicatie
Conversie. Verdachte is op 21-6-02 door Ktr bij verstek veroordeeld tot € 45,- geldboete wegens overtreding APV en stelt op 11-1-05 appèl in. Hof verstaat dat verdachte tegen vonnis Ktr cassatie heeft ingesteld. Ex art. 404.2.b jo 399.3 Sv staat verzet open. Ex art. 78.5 RO kan door verdachte derhalve geen cassatie worden ingesteld. HR bepaalt dat stukken naar griffier Rb worden gezonden, opdat de Ktr de zaak op het bestaande verzet zal berechten en afdoen. Opmerking verdient dat ex art. 402 en 403 Sv de vraag of i.c. het recht tot strafvordering door verjaring is vervallen eerst aan de orde kan komen indien verdachte ten dienenden dage op de terechtzitting van de Ktr verschijnt.
Nr. 03035/05
Mr Machielse
Zitting 14 maart 2006
Conclusie inzake:
[verdachte](1)
1. Het Gerechtshof te 's-Gravenhage heeft op 20 september 2005 verstaan dat verdachte tegen de verstekveroordeling van de Kantonrechter te Rotterdam van 21 juni 2002 voor overtreding van de bepaling van de Algemene Plaatselijke Verordening van Rotterdam, waarbij verdachte een geldboete van € 45,- is opgelegd, geen hoger beroep maar beroep in cassatie heeft ingesteld en dienvolgens het dossier naar de griffier van de Hoge Raad toegezonden.
2. Verdachte heeft op 11 januari 2005 tegen de verstekveroordeling door de Kantonrechter hoger beroep ingesteld.
3.1. Ten tijde van de beslissing in eerste aanleg luidde art. 404 Sv aldus dat verdachte tegen een vonnis, als einduitspraak door een rechtbank ter zake van een overtreding gewezen en waarbij verdachte niet van de gehele tenlastelegging is vrijgesproken, hoger beroep openstaat tenzij (lid 2 onder b) geen andere straf of maatregel werd opgelegd dan een geldboete tot een maximum van € 50.
Omdat in de onderhavige zaak een geldboete van € 45,- is opgelegd stond inderdaad geen hoger beroep open. Wel evenwel verzet op de voet van art. 399 lid 1 jo. lid 3 Sv en geen cassatie, ook al staat dat tegen vonnissen betreffende overtredingen van verordeningen van lagere overheden nog open ongeacht de hoogte van de opgelegde boete (art. 404 lid 3 Sv). Ingevolge art. 427 lid 4 Sv schorst immers verzet de rechtsgevolgen van het cassatieberoep indien, zoals hier het geval is, beide rechtsmiddelen openstaan.
3.2. Uit de stukken van het geding blijkt echter niet dat gedurende twee jaren na het verstekvonnis van de kantonrechter enige daad van vervolging is verricht. De conversiebeslissing van het hof is de eerste daad van vervolging na het verstekvonnis waarvan uit de stukken kan blijken. De in art. 70, aanhef en onder 1°, Sr bepaalde termijn van verjaring is dus vervuld, zodat het recht tot strafvordering is vervallen. Uit het oogpunt van proceseconomie lijkt het mij niet zinvol het ingestelde hoger beroep alsnog te converteren in verzet.
4. Dit brengt mij tot de conclusie dat het bestreden verstekvonnis dient te worden vernietigd en de officier van justitie alsnog niet ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vervolging.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 Deze zaak hangt samen met de zaak nr. 03034/05 waarin ik ook heden concludeer.
Uitspraak 09‑05‑2006
Inhoudsindicatie
Conversie. Verdachte is op 21-6-02 door Ktr bij verstek veroordeeld tot € 45,- geldboete wegens overtreding APV en stelt op 11-1-05 appèl in. Hof verstaat dat verdachte tegen vonnis Ktr cassatie heeft ingesteld. Ex art. 404.2.b jo 399.3 Sv staat verzet open. Ex art. 78.5 RO kan door verdachte derhalve geen cassatie worden ingesteld. HR bepaalt dat stukken naar griffier Rb worden gezonden, opdat de Ktr de zaak op het bestaande verzet zal berechten en afdoen. Opmerking verdient dat ex art. 402 en 403 Sv de vraag of i.c. het recht tot strafvordering door verjaring is vervallen eerst aan de orde kan komen indien verdachte ten dienenden dage op de terechtzitting van de Ktr verschijnt.
9 mei 2006
Strafkamer
nr. 03035/05
IV/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank te Rotterdam, van 21 juni 2002, nummer 10/431315-02, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
De Kantonrechter heeft de verdachte ter zake van overtreding van art. 2.4.5 van de Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam 1994 veroordeeld tot een geldboete van € 45,-, subsidiair één dag hechtenis.
2. Het cassatieberoep
De verdachte heeft op 11 januari 2005 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de Kantonrechter. Bij arrest van 20 september 2005 heeft het Gerechtshof te 's-Gravenhage verstaan dat de verdachte tegen dat vonnis beroep in cassatie heeft ingesteld.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het bestreden vonnis zal vernietigen en de Officier van Justitie alsnog niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn vervolging.
3. Beoordeling van het ingestelde rechtsmiddel
3.1. Gelet op art. 404, tweede lid aanhef en onder b, in verbinding met art. 399, derde lid, Sv staat in de onderhavige zaak verzet open. Ingevolge art. 78, vijfde lid, RO kan door de verdachte derhalve geen beroep in cassatie worden ingesteld.
3.2. De Hoge Raad zal bepalen dat de stukken van het geding dienen te worden gezonden naar de Griffier van de Rechtbank te Rotterdam, opdat de Kantonrechter in die Rechtbank de zaak op het bestaande verzet zal berechten en afdoen.
4. Slotsom
Het vorenoverwogene brengt mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad bepaalt dat de stukken van het geding zullen worden gezonden naar de Griffier van de Rechtbank te Rotterdam, opdat de Kantonrechter in die Rechtbank de zaak op het bestaande verzet zal berechten en afdoen.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 9 mei 2006.