RvdW 2006, 429
Geen nadere aanduiding in cassatiemiddel op welke verweren cfm art. 359 lid 2 Sv het betrekking heeft.
HR 18-04-2006, ECLI:NL:HR:2006:AU8914
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
18 april 2006
- Magistraten
Mrs. F.H. Koster, G.J.M. Corstens, J.P. Balkema, B.C. de Savornin Lohman, J.W. Ilsink
- Zaaknummer
01066/05
- Conclusie
A-G Vellinga
- LJN
AU8914
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2006:AU8914, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 18‑04‑2006
ECLI:NL:PHR:2006:AU8914, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑12‑2005
Beroepschrift, Hoge Raad, 10‑07‑2005
- Wetingang
Essentie
Het cassatiemiddel dat klaagt dat art. 359 lid 2 Sv is geschonden omdat het Hof heeft verzuimd in het bijzonder de redenen op te geven die ertoe hebben geleid dat zijn beslissing afwijkt van ‘uitdrukkelijk onderbouwde’ standpunten, kan niet tot cassatie leiden omdat niet nader is aangeduid op welke ‘onderbouwde standpunten’ de klacht het oog heeft.
Voorgaande uitspraak
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 11 maart 2005, nummer 21/003841–04, in de strafzaak tegen V.R. Adv. mr. S.F.J. Smeets te Utrecht.