HR, 07-03-2006, nr. 03507/05
ECLI:NL:HR:2006:AV3587
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
07-03-2006
- Zaaknummer
03507/05
- LJN
AV3587
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2006:AV3587, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 07‑03‑2006; (Herziening)
- Wetingang
art. 64 Werkloosheidswet
- Vindplaatsen
USZ 2006/103
Uitspraak 07‑03‑2006
Inhoudsindicatie
Herzieningsaanvrage. In de aanvrage wordt aangevoerd dat geen sprake is geweest van braak zodat de kwalificatie in zoverre onjuist is. De aanvrage stuit reeds daar op af dat de PR het feit tevens heeft gekwalificeerd als diefstal gepleegd door twee of meer verenigde personen. Dat brengt mee dat hetgeen is aangevoerd niet een omstandigheid kan opleveren ex art. 457.1.2º Sv nu zij niet kan leiden tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
7 maart 2006
Strafkamer
nr. 03507/05 H
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Leeuwarden, van 5 september 2002, nummer 17/080067-02, ingediend door:
[aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961, ten tijde van de indiening van de aanvrage verblijvende in de Penitentiaire Inrichting "De Marwei" te Leeuwarden.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Politierechter heeft de aanvrager ter zake van "diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak" veroordeeld tot tien weken gevangenisstraf.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voorzover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.2. In de aanvrage wordt aangevoerd dat geen sprake is geweest van braak zodat de kwalificatie in zoverre onjuist is. De aanvrage stuit reeds daar op af dat de Politierechter het feit tevens heeft gekwalificeerd als diefstal gepleegd door twee of meer verenigde personen. Dat brengt mee dat hetgeen is aangevoerd niet een omstandigheid kan opleveren als hiervoor bedoeld nu zij niet kan leiden tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.3. Hieruit vloeit voort dat de aanvrage kennelijk ongegrond is, zodat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uit-gesproken op 7 maart 2006.