HR, 20-12-2005, nr. 03630/04P
ECLI:NL:PHR:2005:AU6372
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
20-12-2005
- Zaaknummer
03630/04P
- LJN
AU6372
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2005:AU6372, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 20‑12‑2005; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2005:AU6372
ECLI:NL:PHR:2005:AU6372, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑12‑2005
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2005:AU6372
- Vindplaatsen
Uitspraak 20‑12‑2005
Inhoudsindicatie
Ontnemingszaak. Het in de schriftuur aangevoerde voldoet niet aan de aan een cassatiemiddel te stellen eisen. De daarin vervatte klachten richten zich immers tegen door het hof in de hoofdzaak gegeven tussenbeslissingen en niet tegen enige door de rechter in de onderhavige ontnemingszaak gegeven beslissing. HR verklaart betrokkene niet-ontvankelijk in cassatie (HR LJN AR2942).
20 december 2005
Strafkamer
nr. 03630/04 P
SG/IC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 22 april 2004, nummer 23/000162-01, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een beslissing van de Rechtbank te Utrecht van 10 juli 2000 - de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.441,02.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. J.G. Kabalt, advocaat te Breukelen, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van het beroep.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1. Het in de schriftuur aangevoerde voldoet niet aan de aan een middel van cassatie te stellen eisen, nu het geen klacht bevat over de schending van een bepaalde rechtsregel en/of het verzuim van een toepasselijk vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gewezen. De in de schriftuur vervatte klachten richten zich immers tegen door het Hof in de in de hoofdzaak gegeven tussenbeslissingen en niet tegen enige door de rechter in de onderhavige ontnemingszaak gegeven beslissing.
3.2. Nu de betrokkene niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, is niet in acht genomen het voorschrift van art. 437, tweede lid, in verbinding met art. 511h Sv, zodat de betrokkene in het beroep niet kan worden ontvangen (vgl. HR 9 november 2004, LJN AR2942).
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de betrokkene niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 20 december 2005.
Conclusie 20‑12‑2005
Inhoudsindicatie
Ontnemingszaak. Het in de schriftuur aangevoerde voldoet niet aan de aan een cassatiemiddel te stellen eisen. De daarin vervatte klachten richten zich immers tegen door het hof in de hoofdzaak gegeven tussenbeslissingen en niet tegen enige door de rechter in de onderhavige ontnemingszaak gegeven beslissing. HR verklaart betrokkene niet-ontvankelijk in cassatie (HR LJN AR2942).
Nr. 03630/04 P
Mr. Machielse
Zitting: 8 november 2005
Conclusie inzake:
[betrokkene] (1)
1. Het Gerechtshof te Amsterdam heeft op 22 april 2004 het door de verdachte wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 2.712,24 en aan de verdachte ter ontneming van dat wederrechtelijk verkregen voordeel de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.441,02.
2. Ambtshalve breng ik eerst onder Uw aandacht dat het beroep in cassatie volgens de ter griffie van het hof opgemaakte akte niet is ingesteld binnen veertien dagen na de bestreden uitspraak, hoewel verdachte ter terechtzitting van 25 maart 2004 was verschenen. De schriftuur handelt hierover in zijn aan de middelen voorafgaande beschouwingen.
3. Aan de griffie gerichte brieven van de verdachte dienen op hun kennelijke strekking te worden beoordeeld. Zo nodig worden deze opgevat als bijzondere volmacht als bedoeld in art. 450 lid 1 aanhef en onder b Sv om namens hem het rechtsmiddel aan te wenden.(2)
4. Ook een faxbericht met een dergelijke mededeling wordt als zodanig opgevat. Dat valt af te leiden uit HR 26 september 2000, NJ 2000, 676. Dit arrest ziet op de situatie dat een faxbericht dat de griffiemedewerker als een bijzondere volmacht had moeten opvatten, weliswaar op de dag dat het rechtsmiddel voor het laatst kon worden aangewend was ontvangen, maar het beroep desondanks te laat was omdat de fax na de sluitingstijd van de griffie was aangekomen. A contrario kan een vóór de sluitingstijd ontvangen faxbericht een tijdig aangewend rechtsmiddel opleveren.(3)
3. Tot de stukken van het geding behoort een aan het hof gerichte handgeschreven brief van de veroordeelde waarin deze verklaart beroep in cassatie in te stellen tegen de bestreden uitspraak. Deze brief ontving de griffie van het hof per telefax. De mededeling is door de waarnemend griffier daadwerkelijk als bijzondere volmacht opgevat. De opgemaakte "akte rechtsmiddel" houdt in dat de griffiemedewerker, daartoe gemachtigd blijkens de aan de akte gehechte volmacht - het faxbericht - beroep in cassatie heeft ingesteld namens de veroordeelde. Dat de akte pas werd opgemaakt op 10 mei 2004 hoewel het faxbericht al op 6 mei 2004 ter griffie was ontvangen, de laatste dag waarop het rechtsmiddel tijdig kon worden aangewend(4), staat aan de ontvankelijkheid van het cassatieberoep niet in de weg. Het faxbericht kwam immers die dag om 16.23 uur binnen; de strafgriffie van het Hof sluit om 17.00 uur.(5) De enkele omstandigheid dat aan de in het faxbericht vervatte volmacht geen gevolg is gegeven - althans niet onmiddellijk - mag niet ten nadele van de veroordeelde strekken.(6)
4. Niettemin kan de veroordeelde niet in het beroep worden ontvangen. De steller van de middelen heeft miskend dat een schriftuur die geen klacht bevat over de schending van een bepaalde rechtsregel en/of een verzuim van een toepasselijke vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gewezen, niet voldoet aan de aan een middel van cassatie te stellen eisen als bedoeld in art. 437 lid 2 Sv (hier in verbinding met art. 511h Sv). In een ontnemingszaak doet zich een dergelijke situatie voor indien de in de schriftuur vervatte klachten zich niet richten tegen de ontnemingsbeslissing maar de uitspraak die door het hof in de onderliggende strafzaak is gegeven. In dat geval is er geen sprake van een door een raadsman binnen de wet gestelde termijn ingediende schriftuur houdende middelen van cassatie.(7)
5. De onderhavige schriftuur bevat twee middelen die betrekking hebben op de afwijzing door het hof van verzoeken van de verdediging om de opsporingsambtenaren R.G.C. Bik en L.F.P. van Rede nader te horen en om een schriftelijk verslag van een overleg te doen overleggen. De verdediging wilde deze getuigen horen over de redenen waarom een eerder opsporingsonderzoek in 1997 zou zijn stilgelegd. Het gevraagde verslag zou eveneens hieromtrent gegevens kunnen bevatten.
6. Tegen deze achtergrond kan niet worden gezegd dat de in de schriftuur bedoelde beslissingen in enig rechtstreeks verband staan tot de thans in cassatie bestreden uitspraak van het hof om de veroordeelde de verplichting op te leggen om aan de Staat een bedrag te betalen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De schriftuur voldoet derhalve niet aan de eisen die aan een middel van cassatie worden gesteld.
7. Nu de verdachte niet bij de Hoge Raad door een advocaat een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, kan de klager niet in het beroep worden ontvangen.
8. Deze conclusie strekt ertoe dat de verdachte niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Er bestaat samenhang tussen de zaken met de nummers 03626/04, 03627/04 P, 03628/04, 03629/04, 03630/04 P, 03631/04, 03632/04 P en 03633/04. In al deze zaken zal ik vandaag concluderen.
2 HR 23 juni 1987, NJ 1988, 352 en HR 3 maart 1998, VR 1998, 181.
3 Zie ook HR 24 juni 2003, LJN: AF8528, waarin het feit dat de derde, die een als volmacht te begrijpen fax naar de strafgriffie had verzonden, op dat moment nog niet gemachtigd was namens verdachte om zulks te doen aan ontvankelijkheid van het beroep in de weg stond.
4 Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting waarop het onderzoek door het Hof werd gesloten, is de veroordeelde daar verschenen zodat hij het cassatieberoep binnen 14 dagen na het arrest diende in te stellen.
5 Wellicht ten overvloede kan worden verwezen naar de website van het Gerechtshof te Amsterdam op www.rechtspraak.nl waar vermeld is dat de strafgriffie van het hof op werkdagen om 17.00 uur sluit.
6 HR 23 juni 1987, NJ 1988, 352 rov. 5.3; zie ook HR 3 maart 1998, VR 1998, 181. In die zaak was een aan de Rechtbank gerichte brief door de verdachte kennelijk bij vergissing aan het faxnummer van het Arrondissementsparket toegezonden zodat deze, na te zijn doorgeleid, te laat bij de strafgriffie is ingekomen.
7 HR 9 november 2004, LJN AR2942. Art. 437 lid 2 Sv wordt evenmin geacht te zijn nagekomen in het geval dat een schriftuur middelen bevat die zich uitsluitend keren tegen de motivering van de bewezenverklaring van een van de feiten terwijl het cassatieberoep niet openstond tegen een veroordeling voor dat feit; vgl. HR 13 september 2005, LJN AT8300.