NJ 2006, 407
Vervolgingsuitlevering USA. Verdenking. Rechter wijst mede de uitspraak, maar niet de tussenbeslissing.
HR 20-09-2005, ECLI:NL:HR:2005:AT9028, m.nt. A.H. Klip
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
20 september 2005
- Magistraten
Mrs. C.J.G. Bleichrodt, J.P. Balkema, A.J.A. van Dorst, J. de Hullu, H.A.G. Splinter-van Kan
- Zaaknummer
00850/05 UA
- Conclusie
A-G Machielse
- Noot
A.H. Klip
- LJN
AT9028
- JCDI
JCDI:ADS145532:1
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:PHR:2005:AT9028, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑09‑2005
ECLI:NL:HR:2005:AT9028, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 20‑09‑2005
- Wetingang
Uitleveringsverdrag Ned-VS van Amerika art. 9 lid 3 onder b; Uitleveringsbesluit NA art. 14
Essentie
Vervolgingsuitlevering door de Antillen aan de USA.
1. De maatstaf bij de toepassing van art. 9 lid 3 onder b Uitleveringsverdrag Nederland-USA betreffende de genoegzaamheid van het overgelegde bewijsmateriaal is of, als de opgeëiste persoon voor een Nederlands-Antilliaanse rechter zou zijn vervolgd, het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat deze de tenlastegelegde feiten geheel of gedeeltelijk bewezen zou achten. Het HvJ NA heeft die maatstaf miskend: de feiten vallen onder art. 146 Sr NA (deelneming aan een criminele organisatie) en daarvoor is niet vereist dat reeds misdrijven zijn gepleegd of dat blijkt van directe betrokkenheid van de ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.