HR, 24-05-2005, nr. 02438/04UII
ECLI:NL:HR:2005:AT6200
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
24-05-2005
- Zaaknummer
02438/04UII
- Conclusie
Mr Jörg
- LJN
AT6200
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2005:AT6200, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 24‑05‑2005
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2005:AT6200
ECLI:NL:HR:2005:AT6200, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 24‑05‑2005; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2005:AT6200
- Vindplaatsen
Conclusie 24‑05‑2005
Mr Jörg
Partij(en)
Nr. 02438/04 U
Mr Jörg
Zitting 12 april 2005
Schriftelijke samenvatting inzake:
[de opgeëiste persoon]
1.
De rechtbank te Groningen heeft op 2 juni 2004 de gevraagde uitlevering van de opgeëiste persoon ter fine van vervolging toelaatbaar verklaard.
2.
Tegen deze uitspraak heeft de opgeëiste persoon beroep in cassatie ingesteld.
3.
Bij tussenarrest van 23 november 2004 heeft de Hoge Raad de vernietiging uitgesproken van de beslissing van de rechtbank te Groningen.
4.
Er heeft een feitelijke behandeling plaatsgevonden.
5.
Bij tussenarrest van 18 januari 2005 heeft de Hoge Raad het onderzoek ter zitting heropend en de stukken in handen van de Procureur-Generaal gesteld teneinde van de Belgische Minister van Justitie vóór 15 maart 2005 antwoord te krijgen op de volgende vragen:
- "a.
Is, indien wordt uitgegaan van de hiervoor onder 3.3. vermelde, namens de opgeëiste persoon aangevoerde feiten en omstandigheden, te dezen sprake van een verzoek tot uitlevering dat (alsnog) strekt ten uitvoerlegging van een straf?
- b.
Zo neen, op grond van welk voorschrift of welke jurisprudentie, met name die van het Belgische Hof van Cassatie, moet dan worden aangenomen dat de in het uitleveringsverzoek bedoelde strafzaak nog verzet openstaat?"
6.
Het onder 3.3 in het tussenarrest vermelde betreft het verweer van de verdediging dat opgeëiste persoon bij zijn aanhouding op 15 juli 2003 en bij zijn inbewaringstelling op 16 juli 2003 door de rechter-commissaris in verband met het uitleveringsverzoek in kennis is gesteld van genoemd verstekvonnis en de betekening van dat vonnis alsmede dat de opgeëiste persoon tegen dat vonnis geen verzet als bedoeld in art. 187 van het Belgische Wetboek van Strafvordering heeft gedaan zodat, gelet op de in dat artikel genoemde termijnen, thans voor hem geen verzet meer openstaat en het vonnis onherroepelijk is geworden.
7.
Op 6 april 2005 hebben de Belgische autoriteiten per telefax een schriftelijke reactie gestuurd. Hierin staat het volgende te lezen - voor zover relevant -:
"Uit de inhoud van uw brieven () betreffende mijn verzoek tot uitlevering van de Nederlandse onderdaan [de opgeëiste persoon] blijkt dat het verstekvonnis dd. 30 januari 1996 van de correctionele rechtbank te Brussel definitief is geworden zodat het verzoek tot uitlevering thans strekt tot tenuitvoerlegging van een straf."
8.
Nu de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en Nederlanders ingevolge art. 4 Uw niet ter executie van een straf aan een vreemde Staat worden uitgeleverd betekent dit dat uitlevering ter fine van executie niet mogelijk is.
9.
Ik concludeer derhalve tot ontoelaatbaarverklaring van het verzoek tot uitlevering.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Uitspraak 24‑05‑2005
Inhoudsindicatie
Belgisch uitleveringsverzoek strekkende ter tenuitvoerlegging (vervolg op tussenarresten LJN AR5107 en LJN AS2022). Nu het uitleveringsverzoek strekt ter tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf welke is opgelegd aan de opgeëiste persoon, die Nederlands onderdaan is, moet – gelet op het door Nederland gemaakte voorbehoud bij art. 7.1 van de Overeenkomst, opgesteld o.g.v. art. K.3 van het Verdrag betreffende de EU betreffende de uitlevering tussen Lidstaten van de EU – de uitlevering ontoelaatbaar worden verklaard.
Partij(en)
24 mei 2005
Strafkamer
nr. 02438/04 U II
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
inzake het verzoek tot uitlevering aan het Koninkrijk België van:
[de opgeëiste persoon], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1945, wonende te [woonplaats].
1. De procesgang
1.1.
De Hoge Raad verwijst naar zijn arrest van 18 januari 2005. Bij dat arrest heeft de Hoge Raad - onder heropening van het ter zitting van 21 december 2004 gesloten onderzoek - de stukken in handen gesteld van zijn Procureur-Generaal ter beantwoording door de Belgische Minister van Justitie van de in dat arrest omschreven vragen.
1.2.
Ter zitting van de Hoge Raad van 12 april 2005 is de schriftelijke samenvatting overgelegd van de opvatting van de Advocaat-Generaal Jörg omtrent het verzoek tot uitlevering. Die samenvatting strekt tot ontoelaatbaarverklaring van de verzochte uitlevering. De raadsvrouwe van de opgeëiste persoon, mr. T.B. Trotman, advocaat te 's-Gravenhage, is in de gelegenheid gesteld tot het geven van schriftelijk commentaar op de opvatting van de Advocaat-Generaal.
2. Nadere beoordeling van het verzoek tot uitlevering
2.1.
Ten vervolge op het hiervoor onder 1.1 genoemde arrest van de Hoge Raad is namens de Belgische Minister van Justitie bij schrijven van 6 april 2005 bericht dat het in het uitleveringsverzoek genoemde verstekvonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Brussel van 17 mei 2001 definitief is geworden, zodat het verzoek strekt ter tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf die aan de opgeëiste persoon bij dat vonnis is opgelegd.
2.2.
Nu het uitleveringsverzoek strekt ter tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf welke is opgelegd aan de opgeëiste persoon, die Nederlands onderdaan is, moet - gelet op het door Nederland gemaakte voorbehoud bij art. 7, eerste lid, van de Overeenkomst, opgesteld op grond van art. K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie betreffende de uitlevering tussen de Lidstaten van de Europese Unie - de uitlevering ontoelaatbaar worden verklaard.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de verzochte uitlevering ontoelaatbaar.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 24 mei 2005.