HR NJ 2002, 317.
HR, 22-02-2005, nr. 01867/04
ECLI:NL:HR:2005:AR8411
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
22-02-2005
- Zaaknummer
01867/04
- Conclusie
Mr Machielse
- LJN
AR8411
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2005:AR8411, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑02‑2005
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2005:AR8411
ECLI:NL:HR:2005:AR8411, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑02‑2005; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2005:AR8411
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2005:AR8411
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2005:AR8411
- Vindplaatsen
NbSr 2005/127
Conclusie 22‑02‑2005
Mr Machielse
Partij(en)
Nr. 01867/04
Mr Machielse
Zitting 21 december 2004
Conclusie inzake:
[verdachte]
1.
Het Gerechtshof te Arnhem heeft de verdachte bij arrest van 21 april 2004 ter zake van - kort gezegd - 1. rijden onder invloed, 2. rijden tijdens een rechterlijke ontzegging van de rijbevoegdheid en 3. rijden zonder dat aan hem een rijbewijs is afgegeven bij verstek veroordeeld tot - voor de feiten 1 en 2 - vier weken gevangenisstraf en tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van vijftien maanden en voor feit 3 tot een week hechtenisstraf. Voorts heeft het hof een auto verbeurdverklaard.
2.
Namens verdachte heeft mr A.F. van Dam, advocaat te Arnhem, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
3.1
Het middel bevat de klacht dat het hof ten onrechte heeft aangenomen dat verdachte afstand heeft gedaan van zijn recht om bij de behandeling van zijn zaak in hoger beroep aanwezig te zijn.
3.2
Uit het proces-verbaal van de zitting van het hof blijkt dat aan verdachte verstek is verleend nadat het hof had vastgesteld dat verdachte afstand had gedaan van zijn recht om gehoord te worden. Het middel voert aan dat deze vaststelling onbegrijpelijk is. Het stelt dat zich bij de stukken geen afstandsverklaring kan bevinden met betrekking tot de zitting van het hof op 7 april 2004.
3.3
De dagvaarding in hoger beroep, waarin verdachte wordt opgeroepen te verschijnen op de terechtzitting van 7 april 2004, is aan verdachte in persoon uitgereikt op 16 februari 2004. Hij was toen op vrije voeten. Op 7 april 2004 was verdachte uit anderen hoofde gedetineerd. Tot de gedingstukken behoort een zogenoemde 'afstandsverklaring', die op de dag van de zitting per fax is verzonden vanuit het huis van bewaring waar verdachte vastzat. Het voorgedrukte deel van deze verklaring vermeldt dat verdachte afstand doet van zijn recht te verschijnen op die zitting. De verklaring is echter niet door verdachte ondertekend. Waar hij dat had kunnen doen is door een medewerkster van het huis van bewaring de volgende tekst geschreven:
"Wenst niet te tekenen, want betrokkene was niet op de hoogte van dat deze zaak vandaag diende. Tevens had hij voor vandaag afgetekend voor de Raadkamer: verlenging 30 dgn. Dit heeft elkaar dus gekruisd."
Ook het middel spreekt van die andere zitting op 7 april 2004, namelijk een behandeling van een vordering verlenging gevangenhouding door de rechtbank Arnhem. Van zijn recht om op die vordering te worden gehoord heeft verdachte afstand gedaan, zo vermeldt ook het middel.
3.4
Het is mij niet helemaal duidelijk wat in de 'afstandverklaring' wordt bedoeld met de opmerking 'dit heeft elkaar gekruist'. Mogelijk had verdachte al eerder afstand gedaan van de zitting bij de rechtbank en is men bij het regelen van transport voor verdachte op die dag alleen daarvan uitgegaan. Het resultaat hiervan zou dan zijn geweest dat voor hem op die dag geen vervoer beschikbaar was, ook niet naar de zitting van het hof. Het is gissen.
3.5
Indien de dagvaarding van een verdachte rechtsgeldig is betekend en de verdachte noch zijn raadsman op de terechtzitting is verschenen, kan de rechter in beginsel uitgaan van het vermoeden dat de verdachte vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht. Dit beginsel lijdt uitzondering wanneer aan de stukken of het verhandelde ter terechtzitting duidelijke aanwijzingen kunnen worden ontleend dat de verdachte niet vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht. Dan behoort het onderzoek ter terechtzitting te worden geschorst teneinde de verdachte in de gelegenheid te stellen alsnog daarbij aanwezig te zijn.1.
3.6
Het oordeel van het hof dat uit de 'afstandsverklaring' blijkt dat verdachte vrijwillig ervan heeft afgezien om bij de behandeling van zijn zaak aanwezig te zijn, waarin ligt besloten dat aan de stukken geen duidelijke aanwijzing kan worden ontleend dat verdachte daarbij wel aanwezig wilde zijn, is, gelet op de in 3.2 vermelde inhoud van de 'afstandsverklaring', zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk.2. Uit die verklaring blijkt ontegenzeggelijk dat verdachte de hem gestelde vraag of hij afstand wilde doen van zijn aanwezigheidsrecht ontkennend heeft beantwoord. Dat hij bij die gelegenheid eveneens heeft opgemerkt dat hij niet op de hoogte was van de zitting, hoewel de dagvaarding hem in persoon was uitgereikt, doet daaraan niet af.
3.7
Het middel is terecht voorgesteld.
4.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
5.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch om de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 22‑02‑2005
Vgl. HR NJ 2002, 203; HR 29 januari 2002, nr. 00827/01.
Uitspraak 22‑02‑2005
Inhoudsindicatie
Afstand aanwezigheidsrecht. In het licht van de niet-ondertekende “afstandsverklaring”, inhoudende “Wenst niet te tekenen, want betrokkene was niet op de hoogte van, dat deze zaak vandaag diende. Tevens had hij voor vandaag afgetekend voor de raadkamer: verlenging 30 dgn. Dit heeft elkaar gekruisd.” is ’s hofs oordeel dat verdachte afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht niet begrijpelijk.
Partij(en)
22 februari 2005
Strafkamer
nr. 01867/04
SG/IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 21 april 2004, nummer 21/005217-03, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Inrichting voor Dagdetentie "De Berg" te Arnhem.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Arnhem van 10 oktober 2003 - de verdachte ter zake van 1. "overtreding van artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994", 2. "overtreding van artikel 9, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994" en 3. "overtreding van artikel 107, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994" veroordeeld ten aanzien van 1 en 2 tot vier weken gevangenisstraf met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van vijftien maanden en ten aanzien van 3 tot één week hechtenis, met verbeurdverklaring zoals in het arrest omschreven.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.F. van Dam, advocaat te Arnhem, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch om de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.
3. Beoordeling van het middel
3.1.
Het middel bevat de klacht dat het Hof ten onrechte althans ontoereikend gemotiveerd heeft aangenomen dat de verdachte afstand heeft gedaan van zijn recht om op de terechtzitting van het Hof gehoord te worden.
3.2.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 7 april 2004 is de verdachte aldaar niet verschenen. Het proces-verbaal houdt, voorzover hier van belang, voorts in:
"De verdachte heeft afstand gedaan van zijn recht om gehoord te worden ter terechtzitting van heden.
Op vordering van de advocaat-generaal verleent het hof verstek tegen de niet verschenen verdachte en beveelt dat met de behandeling van de zaak zal worden voortgegaan."
3.3.
Bij de ingevolge art. 434, eerste lid, Sv door de Griffier van het Hof aan de Griffier van de Hoge Raad gezonden stukken van het geding bevindt zich een faxbericht van 7 april 2004, met in de aanhef het parketnummer van de onderhavige zaak en inhoudende een niet door de verdachte ondertekende "afstandsverklaring" waarop is aangetekend:
"Wenst niet te tekenen, want betrokkene was niet op de hoogte van, dat deze zaak vandaag diende. Tevens had hij voor vandaag afgetekend voor de raadkamer: verlenging 30 dgn. Dit heeft elkaar dus gekruisd."
3.4.
In het licht van de hiervoor onder 3.3 weergegeven inhoud van de "afstandsverklaring" is het oordeel van het Hof dat de verdachte afstand heeft gedaan van zijn recht om ter terechtzitting van het Hof te worden gehoord, niet begrijpelijk.
3.5.
Het middel treft dus doel.
4. Slotsom
Het vorenoverwogene brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 22 februari 2005.