In principe dient de raadsman erop toe te zien dat hetgeen hij als verweer aanvoert als zodanig in het proces-verbaal van terechtzitting wordt opgenomen (vgl. HR 28 juni 1983, NJ 1984, 98).
HR, 21-12-2004, nr. 00011/04
ECLI:NL:HR:2004:AR5092
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
21-12-2004
- Zaaknummer
00011/04
- Conclusie
Mr. Jörg
- LJN
AR5092
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2004:AR5092, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 21‑12‑2004
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2004:AR5092
ECLI:NL:HR:2004:AR5092, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 21‑12‑2004; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2004:AR5092
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2004:AR5092
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2004:AR5092
- Wetingang
- Vindplaatsen
NJ 2005, 172 met annotatie van J. Riphagen
NbSr 2005/14
Conclusie 21‑12‑2004
Mr. Jörg
Partij(en)
Nr.00011/04
Mr. Jörg
Zitting 2 november 2004
Conclusie inzake:
[verzoeker=verdachte]
1.
Verzoeker is door het gerechtshof te 's-Gravenhage bij arrest van 7 oktober 2003 wegens diefstal door middel van braak in vereniging gepleegd veroordeeld tot een werkstraf van honderdtachtig uren subsidiair negentig dagen hechtenis met teruggave zoals in het arrest omschreven.
2.
Namens verzoeker heeft mr. A.J.M. Bommer, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur één middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel klaagt over de motivering van de verwerping van een beroep ex art. 359a Sv: de aanhouding van verzoeker zou onnodig hardhandig zijn geschied hetwelk zijn weerslag had moeten hebben op de strafmaat).
4.
Blijkens het proces-verbaal van terechtzitting van 23 september 2003 heeft de raadsman - voor zover van belang - het volgende aangevoerd:
"Voorts moet op grond van het in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering bepaalde rekening worden gehouden met de hardhandige wijze van aanhouding door de politie van de verdachte. Als gevolg hiervan heeft de verdachte veel pijn geleden. Eerst na aandringen van mijn kant is de verdachte bezocht door een arts. De verwondingen die de verdachte bij de aanhouding heeft opgelopen, kunnen niet alleen het gevolg zijn van het boeien van de verdachte (). Ik verzoek het hof in plaats van een gevangenisstraf aan de verdachte een taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen en het onder de verdachte inbeslaggenomen geld aan hem terug te geven."
5.
Verzoeker heeft bij zijn verhoor door het hof verklaard:
"Bij mijn aanhouding moest ik mijn handen op mijn rug doen zodat de politie mij handboeien om kon doen. Nadat ik geboeid was, ben ik door twee of meer agenten die bij onze aanhouding betrokken waren op straat geslagen en kreeg ik een aantal knietjes in mijn rug. Als gevolg hiervan heb ik een blauwe plek opgelopen en heb ik nog steeds last van mijn rug. Ik weet niet meer wanneer er een dokter bij mij is geweest. Ik heb paracetamol voor de pijn gekregen. Desgevraagd door de oudste raadsheer antwoord ik dat ik me niet heb verzet bij mijn aanhouding en daarbij ook niet heb geschreeuwd."
6.
Blijkens het arrest van 7 oktober 2003 heeft het hof heeft het gevoerde verweer als volgt verworpen:
"In het dossier zijn onvoldoende aanknopingspunten aanwezig die erop wijzen dat de politiebeambten bij de aanhouding van de verdachte hardhandiger zijn opgetreden dan de situatie toen gebood."
7.
In de toelichting op het middel wordt betoogd dat het hof in zijn verwerping van het verweer ten onrechte geen rekening heeft gehouden met een ter terechtzitting van 23 september 2003 door de raadsman overgelegd onderzoeksverslag van een arts die verzoeker heeft onderzocht.
8.
Tevens wordt betoogd dat het hof ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het gegeven dat de aanhoudende verbalisanten, tegen de ambtsinstructie in, van het door hun toegepaste geweld geen verslaglegging hebben gedaan.
9.
Zoals de steller van het middel ook al aangeeft maakt het proces-verbaal van terechtzitting geen gewag van het feit dat het onderzoeksverslag ter terechtzitting is overgelegd.
10.
De kenbron voor de processuele feiten vormt meestal het proces-verbaal van de terechtzitting. Daarin wordt op bindende wijze vastgelegd of ter terechtzitting alle voorgeschreven procedurevoorschriften in acht zijn genomen. Bovendien bevat het ingevolge art. 326 Sv een verslag van al hetgeen met betrekking tot de zaak is voorgevallen; dit is onder meer van belang voor de vraag of en zo ja, welk verweer is gevoerd (zie Van Dorst, Cassatie in strafzaken, 4e, p. 70-71).
11.
Bij een strikt formele benadering zou de slotsom zijn dat, nu uit het proces-verbaal ter terechtzitting niet blijkt dat bovengenoemd verslag ter terechtzitting is overgelegd, dit onderdeel van het middel dient te falen bij gebrek aan feitelijke grondslag (zie Van Dorst, o.c., 4e, p. 84).
12.
Echter, aangezien het onderzoeksverslag zich bij de stukken van het hof bevindt en de raadsman en verzoeker blijkens het proces-verbaal van de appèlzitting melding hebben gemaakt van het bezoek van een arts aan verdachte ga ik bij de behandeling van het middel ervan uit dat het onderzoeksverslag daadwerkelijk ter zitting is overgelegd en dat het hof daarvan kennis heeft genomen.1.
13.
Allereerst het punt van de ambtsinstructie.2. De door mij op het internet (www.infopolitie.nl) geraadpleegde versie houdt in dat slechts indien geweld (waaronder bedreiging met geweld) is aangewend met de geweldmiddelen
- -
vuurwapens;
- -
pe(p)perspray;
- -
CS-gas;
- -
waterwerper en
- -
politie-surveillancehond
de ambtenaar de feiten en omstandigheden dienaangaande onverwijld aan zijn meerdere dient te melden welke op zijn beurt de melding terstond vastlegt op een daartoe door de Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bij ministeriële regeling vastgestelde wijze. Uit de stukken blijkt niet dat van bovengenoemde middelen bij de aanhouding van verzoeker gebruik is gemaakt zodat op basis hiervan melding ook niet nodig was.
14.
De klacht dat het hof bij zijn oordeel ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het ontbreken van voorgeschreven verslaglegging van beweerdelijk bij de aanhouding toegepast geweld faalt derhalve.
15.
Naar aanleiding van de verklaring van verzoeker dat tijdens zijn aanhouding geweld tegen hem zou zijn uitgeoefend heeft de politieambtenaar die de aanhouding heeft verricht een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt.3. In dat op ambtseed opgemaakte proces-verbaal wordt gerelateerd - hetgeen begrijpelijk wordt wanneer het tweemaal gebezigde woord 'nog' wordt vervangen door het woord 'noch' - dat tijdens de aanhouding op generlei wijze geweld is aangewend tegen verzoeker en dat andere politieambtenaren verzoeker "netjes zonder problemen in een politieauto hebben geplaatst."
16.
Deze verklaring kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan dat jegens verzoeker bij de aanhouding geen geweld is toegepast.
17.
Het onderzoeksverslag van de arts geeft evenwel een andere kijk op een en ander. Dit verslag houdt het volgende in:
- -
een geconstateerde blauwe plek op de rug;
- -
klachten over pijn in de rug;
- -
een geschatte verhindering van de uitoefening der beroepsbezigheden van 3 tot 6 weken en
- -
zonodig pijnstilling.
18.
Het oordeel van het hof dat in het dossier - dat dus ook uit het onderzoeksverslag van de arts bestaat - onvoldoende aanknopingspunten aanwezig zijn die er op wijzen dat de politiebeambten bij de aanhouding van de verdachte hardhandiger zijn opgetreden dan de situatie toen gebood is, in het bijzonder in het licht van de verklaring van de politie dat bij de aanhouding op generlei wijze geweld is aangewend en van het bij verzoeker geconstateerde letsel, zonder nadere motivering, welke ontbreekt, niet begrijpelijk. Met name laat het de vraag onbeantwoord of verzoekers bewering juist is, dat hij nadat hij geboeid was, door twee of drie agenten op straat geslagen is en van hen een aantal knietjes in de rug heeft gekregen. Niet uitgesloten is dat daarna en daardoor de agenten verzoeker "netjes zonder problemen" in de auto hebben kunnen plaatsen. Van onderzoek door het hof of dit geweld daadwerkelijk heeft plaats gevonden blijkt evenwel niet zodat ook geen oordeel mogelijk is of dit geweld gerechtvaardigd was wegens een zekere wederspannigheid van de zijde van verzoeker - het hof heeft wel een vraag in die richting gesteld, hetgeen door verzoeker werd ontkend - dan wel dat hier van een 'Turkse toestand' sprake was: aftuigen als standaardbegin van een politiecontact. Dat kunnen we natuurlijk niet hebben. Vandaar ook dat ik door het formele kader ben heen gebroken.
19.
Voor zover het middel meer in het bijzonder klaagt over de motivering van de verwerping van het verweer, slaagt het.
20.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beslissing en verwijzing van de zaak naar een aangrenzend gerechtshof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Uitspraak 21‑12‑2004
Inhoudsindicatie
’s Hofs oordeel dat de hardhandige aanhouding van verdachte door de politie niet disproportioneel is geweest, zodat geen sprake is van een vormverzuim dat tot strafvermindering zou kunnen leiden ex art. 359a Sv, is zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk. De verklaring van verdachte (na boeien op straat geslagen en knietjes in rug gekregen waardoor blauwe plek en nog steeds last van rug), beschouwd in samenhang met het "verslag slachtofferonderzoek" waarin de arts "de tijd van tijdelijke ziekte of van de verhindering van de uitoefening der beroepsbezigheden" op "3-6 weken" schat en "pijnstilling zo nodig" vermeldt, geven aanleiding tot die nadere motivering.
Partij(en)
21 december 2004
Strafkamer
nr. 00011/04
EC/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 7 oktober 2003, nummer 22/001032-03, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (voormalig Joegoslavië) op [geboortedatum] 1946, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage van 30 september 2002 - de verdachte ter zake van primair "diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, door twee of meer verenigde personen" veroordeeld tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair negentig dagen hechtenis met teruggave zoals in het arrest omschreven.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.J.M. Bommer, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beslissing en verwijzing van de zaak naar een aangrenzend gerechtshof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van het middel
3.1.
Het middel behelst de klacht dat het Hof het verweer strekkende tot strafvermindering op de voet van art. 359a Sv niet althans onvoldoende gemotiveerd heeft verworpen.
3.2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 23 september 2003 houdt, voorzover hier van belang, als verklaring van de verdachte in:
"Bij mijn aanhouding moest ik mijn handen op mijn rug doen zodat de politie mij handboeien om kon doen. Nadat ik geboeid was, ben ik door twee of drie agenten die bij onze aanhouding betrokken waren op straat geslagen en kreeg ik een aantal knietjes in mijn rug. Als gevolg hiervan heb ik een blauwe plek opgelopen en heb ik nog steeds last van mijn rug. Ik weet niet meer wanneer er een dokter bij mij is geweest. Ik heb paracetamol voor de pijn gekregen. Desgevraagd door de oudste raadsheer antwoord ik dat ik me niet heb verzet bij mijn aanhouding en daarbij ook niet heb geschreeuwd."
3.3.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 23 september 2003 houdt omtrent het in het middel bedoelde verweer het volgende in:
"De raadsman voert hiertoe aan - zakelijk weergegeven -:
(...)
Voorts moet op grond van het in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering bepaalde rekening worden gehouden met de hardhandige wijze van aanhouding door de politie van de verdachte. Als gevolg hiervan heeft de verdachte veel pijn geleden. Eerst na aandringen van mijn kant is de verdachte bezocht door een arts. De verwondingen die de verdachte bij de aanhouding heeft opgelopen, kunnen niet alleen het gevolg zijn van het boeien van de verdachte. De rechter-commissaris zag in deze omstandigheid zelfs reden om de voorlopige hechtenis van de verdachte te schorsen. Ik verzoek het hof in plaats van een gevangenisstraf aan de verdachte een taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen en het onder de verdachte inbeslaggenomen geld aan hem terug te geven.
Bij repliek merkt de advocaat-generaal op dat zich in het dossier niets bevindt dat er op wijst dat - zoals door de verdachte en diens raadsman is aangevoerd - bij de aanhouding van de verdachte geweld is toegepast.
De raadsman merkt bij dupliek op dat hij het vreemd vindt dat er niet - conform de ambtsinstructie - is gerapporteerd omtrent het bij de aanhouding van de verdachte door de verbalisanten toegepaste geweld. Desgevraagd door de oudste raadsheer antwoordt de raadsman dat de verdediging geen klacht heeft ingediend tegen het betreffende politieoptreden."
3.4.
Het Hof heeft in de bestreden uitspraak het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat op de voet van het bepaalde in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering rekening moet worden gehouden met de hardhandige wijze van aanhouding door de politie van de verdachte. Het hof verwerpt dat standpunt. In het dossier zijn onvoldoende aanknopingspunten aanwezig die er op wijzen dat de politiebeambten bij de aanhouding van de verdachte hardhandiger zijn opgetreden dan de situatie toen gebood."
3.5.
Tot de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Griffier van de Hoge Raad toegezonden stukken behoort een "verslag slachtofferonderzoek". In dit verslag is vermeld dat het is ondertekend door een arts en is opgemaakt op basis van een onderzoek van 24 juni 2002 met betrekking tot de verdachte, die op 23 juni 2002 door de politie was aangehouden. Daarin staat onder meer vermeld dat die arts "de tijd van de tijdelijke ziekte of van de verhindering van de uitoefening der beroepsbezigheden" op "3-6 weken" schat. Voorts is daarin vermeld: "Pijnstilling zo nodig".
3.6.
Voorzover het middel de klacht bevat dat het Hof de verwerping van het verweer niet heeft gemotiveerd, mist het blijkens hetgeen onder 3.3 is vermeld feitelijke grondslag.
3.7.
Het kennelijke oordeel van het Hof dat, gelet op het verhandelde ter terechtzitting, de hardhandige wijze van optreden van de politiefunctionarissen bij de aanhouding van de verdachte niet disproportioneel is geweest, zodat er geen sprake is van een verzuim van vormen dat tot strafvermindering zou kunnen leiden als bedoeld in art. 359a Sv, is zonder nadere motivering die ontbreekt niet begrijpelijk. De onder 3.5 weergegeven onderdelen van het "verslag slachtofferonderzoek" in samenhang beschouwd met de onder 3.2 weergegeven verklaring van de verdachte had het Hof aanleiding dienen te geven tot die nadere motivering.
3.8.
Het middel is dus terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 21 december 2004.