HR 23 juni 1992, NJ 1993, 7, rov. 5.3
HR, 30-11-2004, nr. 00238/04
ECLI:NL:HR:2004:AR1830
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
30-11-2004
- Zaaknummer
00238/04
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
AR1830
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2004:AR1830, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 30‑11‑2004
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2004:AR1830
ECLI:NL:HR:2004:AR1830, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 30‑11‑2004; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2004:AR1830
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2004:AR1830
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2004:AR1830
- Wetingang
- Vindplaatsen
NbSr 2005/39
Conclusie 30‑11‑2004
Mr. Vellinga
Partij(en)
Nr. 00238/04
Mr. Vellinga
Zitting: 7 september 2004
Conclusie inzake:
[verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te Arnhem wegens "deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven" veroordeeld tot vijftien maanden gevangenisstraf waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met verbeurdverklaring en onttrekking aan het verkeer zoals in het arrest omschreven.
2.
Namens verdachte heeft mr. D. Zeewuster, advocaat te Arnhem, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het eerste middel bevat de klacht dat het Hof de verbeurdverklaring van een geldbedrag niet naar behoren heeft gemotiveerd.
4.
Blijkens zijn arrest heeft het Hof verbeurdverklaard de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven geldbedragen van in totaal € 181,11 en daartoe overwogen:
"Het na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven geldbedrag, volgens opgave van verdachte aan haar toebehorend, is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het een voorwerp is dat geheel of grotendeels door middel van het telastegelegde en bewezenverklaarde strafbare feit is verkregen.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte."
5.
Blijkens de toelichting betoogt het middel dat 's Hofs oordeel dat het een voorwerp betreft dat geheel of grotendeels door middel van het tenlastegelegde en bewezenverklaarde strafbare feit is verkregen, onbegrijpelijk is nu noch uit de stukken van het geding noch uit het verhandelde ter terechtzitting kan blijken van feiten of omstandigheden die tot 's Hofs oordeel kunnen leiden.
6.
De wijze waarop het Hof de verbeurdverklaring heeft gemotiveerd is toereikend. Dat is anders indien ter zake enig verweer is gevoerd.1. Hier doet zich dat laatste niet voor. Tegen de vordering van de Advocaat-Generaal bij het Hof, onder meer strekkende tot verbeurdverklaring van het bedrag aan geld dat het Hof heeft verbeurdverklaard is immers van de zijde van verdachte in zoverre geen enkele bezwaar gemaakt.
7.
Overigens vindt de motivering van de bewezenverklaring steun in de stukken van het geding en is deze in het licht van de inhoud van die stukken, waarvan de korte inhoud ter terechtzitting is medegedeeld, niet onbegrijpelijk. Bij die stukken bevindt zich namelijk een "Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen" met betrekking tot verdachte [verdachte]. Blijkens deze lijst zijn inbeslaggenomen, voor zover thans van belang, een geldbedrag van € 150,00 en een geldbedrag van € 31,11. Voorts bevindt zich bij de stukken een "proces-verbaal doorzoeking" door de Rechter-Commissaris van 7 mei 2002, inhoudende, voor zover thans van belang, dat op 18 april 2002 onder verdachte inbeslaggenomen is een geldbedrag van € 31,11 met vermelding van verdachte als eigenaar (welk bedrag werd aangetroffen in een koekblik dat tevens bevatte een drietal bolletjes heroïne en 22 bolletjes cocaïne) en dat op 19 april 2002 onder [betrokkene 1] inbeslaggenomen is een geldbedrag van € 580,- met eveneens vermelding van verdachte als eigenaar. Verder bevindt zich bij de stukken een "Beslissing over inbeslaggenomen voorwerpen" van 11 november 2002 van de Officier van Justitie. Deze beslissing - met betrekking tot verdachte - houdt in dat moeten worden gedeponeerd een geldbedrag van € 150,00 en een geldbedrag van € 31,11 en voorts dat ten aanzien van een geldbedrag van € 430,- moet worden gehandeld (overeenkomstig art. 116 Sv) "als verbeurdverklaard." Voorts bevindt zich bij de stukken een proces-verbaal van 22 april 2002 (nummer PL0746/02-064140, dossier-paragraaf 2-1-37), inhoudende als verklaring van [betrokkene 1], zakelijk weergegeven, dat het bij haar gevonden geld naar zij begreep met de drugshandel van verdachte (haar dochter) te maken had.
8.
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
9.
Het tweede middel bevat de klacht dat het Hof de oplegging van de onttrekking aan het verkeer niet naar behoren heeft gemotiveerd.
10.
Blijkens zijn arrest heeft het Hof de onttrekking aan het verkeer gelast van het inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een wapen, gelijkend op een pistool van het merk Smith & Wesson, model 745, en daartoe overwogen:
"Het na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven wapen, dat bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte begane misdrijf is aangetroffen, aan verdachte toebehorende en kan dienen tot het begaan of voorbereiden van soortgelijke misdrijven, dient te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit van een en ander in strijd is met het algemeen belang en de wet."
11.
Het Hof heeft ten laste van verdachte bewezenverklaard dat:
"zij in de periode van medio 2001 tot en met 18 april 2002 te Wageningen, opzettelijk heeft deelgenomen aan de organisatie gevormd door haar, verdachte, en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van de handel in cocaïne en heroïne."
12.
Ingevolge art. 36d Sr zijn vatbaar voor onttrekking, voor zover thans van belang, de aan de verdachte toebehorende voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang, indien de voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten. Onder soortgelijke feiten in de zin van dit wetsartikel dienen volgens jurisprudentie van de Hoge Raad te worden verstaan feiten die tot dezelfde categorie behoren als de door de verdachte begane feiten dan wel de feiten waarvan hij wordt verdacht.2.
13.
Overtredingen van de Wet wapens en munitie behoren mijns inziens niet tot dezelfde categorie als overtredingen van de Opiumwet.3. Niet zonder reden heeft de wapenwetgeving in een andere wet haar plaats gevonden dan de wetgeving betreffende verdovende middelen. De omstandigheid dat met name de georganiseerde handel in harddrugs nogal eens gepaard pleegt te gaan met wapengebruik maakt dit niet anders. Wapens vallen toch onder een heel ander wettelijk regime dan verdovende middelen.
14.
Het middel slaagt. Mijns inziens kan worden volstaan met vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft de onttrekking aan het verkeer van het wapen. Er is immers geen zelfstandige vordering tot onttrekking waarop afzonderlijk dient te worden beslist. Daarbij zou ik in overweging willen geven het in de praktijk door het ontbreken van de in art. 353 (oud) Sv voorkomende mogelijkheid tot "niet in staat verklaren" zo hinderlijke art. 353 Sv maar even te laten voor wat het is.4. Weliswaar noopt die bepaling tot het geven van een bevel tot teruggave nu verdachte de bekende rechthebbende is, maar op het moment van de teruggave zal het wapen onmiddellijk weer in beslag (kunnen) worden genomen omdat moet worden aangenomen dat het stellen van het wapen in handen van verdachte onmiddellijk een overtreding van de Wet wapens en munitie oplevert. Teruggave is dus een zinloze exercitie. Ter zake van onttrekking aan het verkeer van het wapen kan een afzonderlijke vordering worden ingediend.
15.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
16.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest doch alleen voor wat betreft de beslissing tot onttrekking aan het verkeer, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 30‑11‑2004
HR 6 oktober 1998, NJ 1999, 25. Zie voor meer jurisprudentie T. Kooijmans, op maat geregeld? (diss. EUR), 2002, p. 51, noot 58.
Uitspraak 30‑11‑2004
Inhoudsindicatie
Onttrekking aan het verkeer van wapen ex art. 36d Sr bij veroordeling wegens deelneming aan organisatie ex art. 140 Sr in harddrugshandel. ’s Hofs oordeel dat een wapen kan dienen tot het begaan of voorbereiden van soortgelijke feiten ex art. 36d Sr (feiten die tot dezelfde categorie behoren als de door verdachte begane feiten dan wel feiten waarvan hij wordt verdacht, vgl. HR NJ 1997, 655 en NJ 1999, 25) is zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk.
Partij(en)
30 november 2004
Strafkamer
nr. 00238/04
AGJ/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 12 september 2003, nummer 21/003953-02, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Arnhem van 9 december 2002 - de verdachte ter zake van "deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven" veroordeeld tot vijftien maanden gevangenisstraf, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met verbeurdverklaring en onttrekking aan het verkeer zoals in het arrest omschreven.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. D. Zeewuster, advocaat te Arnhem, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, doch uitsluitend wat betreft de beslissing tot onttrekking aan het verkeer, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
3. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1.
In het middel wordt geklaagd over de onttrekking aan het verkeer door het Hof van een "wapen, gelijkend op een pistool van het merk Smith & Wesson, model 745". Aangevoerd wordt dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat dit voorwerp kan dienen tot het begaan of voorbereiden van soortgelijke misdrijven.
4.2.
Het Hof heeft, voorzover hier van belang, het volgende overwogen:
"Het na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven wapen, dat bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte begane misdrijf is aangetroffen, aan verdachte toebehorende en kan dienen tot het begaan of voorbereiden van soortgelijke misdrijven, dient te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit van een en ander in strijd is met het algemeen belang en de wet."
4.3.
Onder soortgelijke feiten in de zin van art. 36d Sr dienen te worden verstaan feiten die tot dezelfde categorie behoren als de door de verdachte begane feiten dan wel de feiten waarvan hij wordt verdacht. (vgl. HR 6 mei 1997, NJ 1997, 655 en HR 6 oktober 1998, NJ 1999, 25).
4.4.
Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"zij in de periode van medio 2001 tot en met 18 april 2002 te Wageningen, opzettelijk heeft deelgenomen aan de organisatie gevormd door haar, verdachte, en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van de handel in cocaïne en heroïne."
4.5.
Het ten laste van de verdachte bewezenverklaarde is door het Hof gekwalificeerd als "deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven", zoals strafbaar gesteld in art. 140 Sr. Blijkens de hiervoor weergegeven bewezenverklaring ging het daarbij om een criminele organisatie die zich bezighield met de handel in harddrugs. 's Hofs oordeel dat een wapen als het onderhavige kan dienen tot het begaan het voorbereiden van soortgelijke feiten is, zonder nadere motivering die ontbreekt, niet begrijpelijk. Het middel slaagt.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissing ter zake van de onttrekking aan het verkeer;
Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.L.M. Urlings en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 30 november 2004.