HR, 28-09-2004, nr. 02729/03
ECLI:NL:PHR:2004:AP1215
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
28-09-2004
- Zaaknummer
02729/03
- LJN
AP1215
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Verkeersstrafrecht
Bijzonder strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2004:AP1215, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 28‑09‑2004; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2004:AP1215
ECLI:NL:PHR:2004:AP1215, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 28‑09‑2004
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2004:AP1215
- Wetingang
Wegenverkeerswet 1994
- Vindplaatsen
VR 2004, 146
NbSr 2004/398
VR 2004, 146
Uitspraak 28‑09‑2004
Inhoudsindicatie
Betrokkenheid bij en veroorzaken van een verkeersongeval ex art. 7.1 WVW 1994. Van betrokkenheid bij een verkeersongeval in een zaak m.b.t. een bestuurder van een motorrijtuig is sprake indien dat motorrijtuig rechtstreeks bij het verkeersongeval is betrokken, zoals het geval is indien dat motorrijtuig met een andere verkeersdeelnemer in botsing is gekomen. Is die bestuurder in dat geval tevens veroorzaker van het ongeval, dan kan hij niet alleen gelden als daarbij betrokken maar ook als degene door wiens gedraging dat ongeval is veroorzaakt. Degene die niet rechtstreeks bij het ongeval is betrokken, maar door wiens gedraging het ongeval niettemin is veroorzaakt, kan slechts gelden als “degene door wiens gedraging het ongeval is veroorzaakt”.
28 september 2004
Strafkamer
nr. 02729/03
IV/IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 12 maart 2003, nummer 23/002355-01, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedatum] 1967, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 25 januari 2001 - de verdachte ter zake van "overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994" veroordeeld tot een geldboete van € 180,-, subsidiair drie dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.G. Pherai, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Bij de Hoge Raad is een geschrift van de verdachte ingekomen. Omdat volgens art. 437, tweede lid, Sv uitsluitend een raadsman namens de verdachte middelen van cassatie kan indienen, kan de Hoge Raad dit geschrift niet beschouwen als een schriftuur houdende middelen van cassatie.
De plaatsvervangend Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring ontoereikend is gemotiveerd.
3.2. Ten laste van de verdachte is, overeenkomstig de tenlastelegging, bewezenverklaard dat hij:
"op 16 juni 2000 te Amsterdam als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval op de Roelof Hartstraat, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist aan een ander te weten [het slachtoffer] schade was toegebracht."
3.3. Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.4.1. Opmerking verdiend nog het volgende.
3.4.2. Tenlastelegging en bewezenverklaring zijn toegesneden op het bij art. 7, eerste lid aanhef en onder a, WVW 1994 voorziene misdrijf.
3.4.3. Art. 7, eerste lid, WVW 1994 luidt, voorzover hier van belang:
"Het is degene die bij een verkeersongeval is betrokken of door wiens gedraging een verkeersongeval is veroorzaakt, verboden de plaats van het ongeval te verlaten indien: (...)."
"Voorts is de aanhef van het voorgestelde artikel 6 ter vervanging van "eenige handeling ter voorkoming van botsing met of aan- of overrijding door", zoals gebezigd in artikel 30 van de Wegenverkeerswet, voorgesteld "door wiens gedraging een verkeersongeval is veroorzaakt". Met deze formulering wordt duidelijker dan thans het geval is, aangegeven dat degene tot wie de bepaling zich richt, niet zelf direct betrokken behoeft te zijn bij het verkeersongeval. Men denke aan de bestuurder die ten onrechte geen voorrang verleent waardoor een voorrangsgerechtigde bestuurder moet uitwijken ten gevolge waarvan hij tegen een ander voertuig botst, en aan de bestuurder die - al dan niet in strijd met een uitdrukkelijk keerverbod - keert waardoor achter hem een kettingbotsing ontstaat."
(Kamerstukken II 1990-1991, 22 030, nr. 3, blz. 72)
3.4.5. Redelijke wetstoepassing brengt mee dat die passage als volgt moet worden verstaan. Van betrokkenheid bij een verkeersongeval is in een zaak als de onderhavige, waarin het gaat om een bestuurder van een motorrijtuig, sprake indien dat motorrijtuig rechtstreeks bij het verkeersongeval is betrokken, zoals het geval is indien dat motorrijtuig met een andere verkeersdeelnemer in botsing is gekomen. Is die bestuurder in dat geval tevens veroorzaker van het ongeval, dan kan hij niet alleen gelden als te zijn betrokken bij dat ongeval maar ook als degene door wiens gedraging dat ongeval is veroorzaakt in de zin van genoemde bepaling. Degene die niet bij het ongeval is betrokken in vorenbedoelde zin, maar door wiens gedraging het ongeval niettemin is veroorzaakt, kan slechts gelden "als degene door wiens gedraging het ongeval is veroorzaakt".
4. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Beoordeling van het derde middel
Voor onderzoek door de cassatierechter komen alleen in aanmerking middelen van cassatie als bedoeld in art. 437 Sv. Als een zodanig middel kan slechts gelden een stellige en duidelijke klacht over de schending van een bepaalde rechtsregel en/of het verzuim van een toepasselijk vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gewezen. De als derde middel geformuleerde klacht voldoet niet aan dit vereiste.
6. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
7. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens, J.P. Balkema, A.J.A. van Dorst en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 28 september 2004.
Conclusie 28‑09‑2004
Inhoudsindicatie
Betrokkenheid bij en veroorzaken van een verkeersongeval ex art. 7.1 WVW 1994. Van betrokkenheid bij een verkeersongeval in een zaak m.b.t. een bestuurder van een motorrijtuig is sprake indien dat motorrijtuig rechtstreeks bij het verkeersongeval is betrokken, zoals het geval is indien dat motorrijtuig met een andere verkeersdeelnemer in botsing is gekomen. Is die bestuurder in dat geval tevens veroorzaker van het ongeval, dan kan hij niet alleen gelden als daarbij betrokken maar ook als degene door wiens gedraging dat ongeval is veroorzaakt. Degene die niet rechtstreeks bij het ongeval is betrokken, maar door wiens gedraging het ongeval niettemin is veroorzaakt, kan slechts gelden als “degene door wiens gedraging het ongeval is veroorzaakt”.
Nr. 02729/03
Mr. Fokkens
Zitting: 1 juni 2004
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Verdachte is door het Gerechtshof te Amsterdam wegens "Overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994" veroordeeld tot een geldboete van € 180,-- , subsidiair drie dagen hechtenis.
2. Namens verdachte heeft mr. J.G. Pherai, advocaat te 's-Gravenhage, drie middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste middel bevat klachten over de motivering van de bewezenverklaring.
4. Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard:
"hij op 16 juni 2000 te Amsterdam als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval op de Roelof Hartstraat, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist aan een ander te weten [het slachtoffer] schade was toegebracht."
5. De eerste klacht komt erop neer dat het bewezenverklaarde niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen, nu verdachte heeft gesteld dat hij niet bij het ongeval betrokken is omdat hij zijn auto enkele uren eerder dan de aangever heeft geparkeerd zodat de aangever zelf de schade aan zijn auto moet hebben toegebracht.
6. De klacht is ondeugdelijk omdat het Hof in de bewijsvoering heeft vastgesteld dat er voor de auto van aangever twee vrije plaatsen waren toen deze zijn auto parkeerde en dat de auto van verdachte schuin tegen de auto van aangever aanstond, met de trekhaak in de voorspoiler van die auto, toen aangever terugkwam.
7. De tweede klacht van het middel staat haaks op de eerste. Nadat onder 1.10 is gesteld dat verdachte niets met het ongeval te maken heeft, wordt onder 1.11 naar voren gebracht dat uit voormelde toedracht van het ongeval volgt dat verdachte het ongeval heeft veroorzaakt. Dit laatste zou betekenen dat verdachte niet kan worden beschouwd als degene die bij het ongeval betrokken was, nu art. art. 7, eerste lid, WVW 1994 onderscheid maakt tussen hen die bij een verkeersongeval zijn betrokken en hen door wier gedraging een verkeersongeval is veroorzaakt.
"1. Het is degene die bij een verkeersongeval is betrokken of door wiens gedraging een verkeersongeval is veroorzaakt, verboden de plaats van het ongeval te verlaten indien:
a. bij dat ongeval, naar hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, een ander is gedood dan wel letsel of schade aan een ander is toegebracht;
b. daardoor, naar hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, een ander aan wie bij dat ongeval letsel is toegebracht, in hulpeloze toestand wordt achtergelaten.
2. Het eerste lid, aanhef en onderdeel a, is niet van toepassing op degene die op de plaats van het ongeval behoorlijk de gelegenheid heeft geboden tot vaststelling van zijn identiteit en, voor zover hij een motorrijtuig bestuurde, tevens van de identiteit van dat motorrijtuig."
9. De wetsgeschiedenis houdt voor de uitleg van dit artikel het volgende in:
"Voorts is de aanhef van het voorgestelde artikel 6 ter vervanging van "eenige handeling ter voorkoming van botsing met of aan- of overrijding door", zoals gebezigd in artikel 30 van de Wegenverkeerswet, voorgesteld "door wiens gedraging een verkeersongeval is veroorzaakt". Met deze formulering wordt duidelijker dan thans het geval is, aangegeven dat degene tot wie de bepaling zich richt, niet zelf direct betrokken behoeft te zijn bij het verkeersongeval. Men denke aan de bestuurder die ten onrechte geen voorrang verleent waardoor een voorrangsgerechtigde bestuurder moet uitwijken ten gevolge waarvan hij tegen een ander voertuig botst, en aan de bestuurder die - al dan niet in strijd met een uitdrukkelijk keerverbod - keert waardoor achter hem een kettingbotsing ontstaat."(1)
10. Aldus lijkt de wetgever een onderscheid te maken tussen de direct betrokkenen bij een verkeersongeval en de veroorzaker. In de literatuur wordt verschillend gedacht over de uitleg van dit artikel. Stamhuis is de mening toegedaan dat de wetgever de categorieën "betrokkene" en "door wiens gedraging veroorzaakt" "nevenschikkend"(2) heeft bedoeld. Met een verwijzing naar de hierboven aan gehaalde wetgeschiedenis schrijft hij:
"Kennelijk zijn alleen degenen, die zelf botsen of iets dergelijks de betrokkenen en behoeft een veroorzaker geen betrokkene te zijn. Niet elke betrokkene is veroorzaker, maar wel elke veroorzaker betrokkene; betrokkene genus, veroorzaker species. Dat speelt de regering kennelijk parten. De interpretatie, die dientengevolge uit de toelichting spreekt, is af te raden. Wat de strafbaarstelling zelf betreft, maakt het niet uit, dat de uitbreidende zinsnede taalkundig in wezen niets toevoegt, maar voor de bewezenverklaring en de kwalificatie is dit punt niet zonder betekenis. Het is de bedoeling van de wetgever dat, wanneer de veroorzaker niet direct in het ongeval verwikkeld is, het OM met het oog op een kwalificeerbare bewezenverklaring ten aanzien van deze persoon in de telastelegging de woorden 'door zijn gedraging veroorzaakt' opneemt."(3)
11. Otte meent dat het onderscheid tussen 'betrokken bij' en 'veroorzaker van' een verkeersongeval inhoudt dat de veroorzaker per definitie betrokken is bij een ongeval, maar dat de betrokkene niet de veroorzaker hoeft te zijn geweest.(4)
12. In zijn noot onder HR 1 oktober 2002, VR 2003, 89(5) schrijft Simmelink dat de kwalificatie 'betrokken bij' van toepassing is op de deelgenoot aan het ongeval. Ten aanzien van de verhouding van "betrokken is" tot "door wiens gedraging een ongeval is veroorzaakt" merkt hij op dat een verkeersdeelnemer aanspraak kan maken op beide kwalificaties als hij door zijn gedraging een ongeval heeft doen ontstaan waarbij hij zelf tegen een ander is aangebotst. Hij is dan veroorzaker en betrokkene. Deze mogelijkheid van dubbele kwalificatie neemt volgens hem niet weg dat de begrippen 'betrokkene' en 'veroorzaker' "nevengeschikte en te onderscheiden categorieën normadressaten zijn". Hij neemt in zijn noot afstand van eerdergenoemde auteurs die het begrip 'betrokkene' het meer specifieke begrip 'veroorzaker' laten omvatten.
13. Bleichrodt neemt, als ik het goed zie, een vergelijkbaar standpunt in:
"Een redelijker resultaat wordt bereikt, maar dat staat mijns inziens wel op gespannen voet met de wetsgeschiedenis, als men aanneemt dat in de voorstelling van de wetgever ook de direct betrokkene het ongeval kan hebben veroorzaakt in de zin van art. 7 WVW 1994. Dan is dus sprake van een gedeeltelijke overlapping: 'betrokken bij het ongeval' betekent direct, mechanisch-technisch betrokken; 'veroorzakers' kunnen ook direct betrokken zijn, maar dat hoeft niet. De indirect betrokkenen kunnen voor wat betreft hun rol alleen onder het 'veroorzaken' worden gerangschikt."
Hij neemt uitdrukkelijk afstand van de opvatting van Stamhuis en Otte dat 'betrokkene' als genus het meer specifieke 'veroorzaker' zou omvatten. Die opvatting leidt "ongelukken" als in de zaak Hof 's-Hertogenbosch 6 december 1999, NJ 2000, 180, VR 2000, 70.
14. Ondanks alle verschillen in opvatting over het begrip 'betrokken' blijkt uit het voorafgaande dat de schrijvers het er over eens zijn dat de veroorzaker van een ongeval die zelf direct botst tegen een ander, ook kan worden aangemerkt als degene die "bij het verkeersongeval is betrokken" in de zin van art. 7 WVW 1994. Die uitleg is ook redelijk omdat niet goed valt in te zien dat het feit dat een bestuurder een ongeval veroorzaakt uitsluit dat hij daarbij ook betrokken is. Uit de wetgeschiedenis valt wellicht af te leiden dat in de opvatting van de wetgever degene die een ongeval veroorzaakt maar zelf niet tot de botsenden behoort, niet als betrokkene kan gelden - die vraag behoeft hier geen beantwoording - maar daaruit kan volgens mij niet worden afgeleid dat het in artikel 7 opnemen van de veroorzaker van het ongeval naast de betrokkene, betekent dat de veroorzaker nimmer als betrokkene kan gelden. De tweede klacht van het middel, die berust op de opvatting dat de veroorzaker van het ongeval die zelf gebotst is niet als betrokkene bij het ongeval kan gelden, kan dan ook niet slagen.
15. Het tweede middel houdt in dat het Hof een voor de Politierechter gevoerd verweer had moeten opvatten als een exceptie in de zin van art. 7, tweede lid, WVW 1994.
16. Het middel faalt reeds bij gebrek aan feitelijke grondslag nu het proces-verbaal van de terechtzitting van de Politierechter de in het middel weergegeven opmerking van de verdachte niet bevat.
17. Het derde als middel gepresenteerde betoog is geen cassatiemiddel in de zin van art. 437, tweede lid, Sv. Een middel moet een duidelijke en stellige klacht bevatten en dat is niet het geval.
18. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.
19. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
(plv.)
1 Kamerstukken 1990-1991, 22 030, nr. 3, MvT, p. 72. Artikel 6 was de oorspronkelijke nummering van art. 7 WVW 1994.
2 E.F. Stamhuis in: A.E. Harteveld & H.G.M. Krabbe (red.), De wegenverkeerswet 1994, 2e druk, Deventer 1999, p. 195.
3 E.F. Stamhuis in: A.E. Harteveld & H.G.M. Krabbe (red.), De wegenverkeerswet 1994, 2e druk, Deventer 1999, pp. 195-196.
4 M. Otte, Hoofdwegen door het verkeersrecht, 5e druk, p. 100.
5 NJ 2002, 572.