NJ 2004, 481
Schending art. 51.f.2 Sv in appèl; i.c. nietigheid.
HR 29-06-2004, ECLI:NL:HR:2004:AO9560
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
29 juni 2004
- Magistraten
Mrs. C.J.G. Bleichrodt, W.A.M. van Schendel, J.W. Ilsink,
- Zaaknummer
02030/03
- Conclusie
A-G Machielse
- LJN
AO9560
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
Strafprocesrecht / Voorfase
- Brondocumenten
ECLI:NL:PHR:2004:AO9560, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 29‑06‑2004
ECLI:NL:HR:2004:AO9560, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 29‑06‑2004
- Wetingang
Sv art. 51b; Sv art. 51f lid 2
Essentie
In strijd met art. 51f lid 2 Sv is geen schriftelijke mededeling aan verdachte gedaan dat de benadeelde partij, die in eerste aanleg niet-ontvankelijk was verklaard in haar vordering, zich in hoger beroep had gevoegd. Uit het proces-verbaal blijkt niet dat die vordering in appèl aan de orde is gekomen, terwijl ook de vordering van de A-G daaromtrent niets inhoudt. Verdachte is kennelijk niet in de gelegenheid geweest zich over die tot een bedrag van € 543,63 toegewezen vordering uit te laten. Onder die omstandigheden is sprake van een schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde, hetgeen ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.