JOL 2004, 269
De bijzondere regeling van het verlenen van verstek tegen minderjarigen uit art. 495a lid 2 Sv heeft alleen betrekking op het geval dat de verdachte niet is verschenen op de eerste zitting en niet op het geval dat tegen de verdachte verstek is verleend en hij op een latere zitting niet verschijnt.
HR 18-05-2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5056
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
18 mei 2004
- Magistraten
Mrs. F.H. Koster, W.A.M. van Schendel, J.W. Ilsink
- Zaaknummer
02293/03J
- Conclusie
A-G Vellinga
- LJN
AO5056
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:PHR:2004:AO5056, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 18‑05‑2004
ECLI:NL:HR:2004:AO5056, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 18‑05‑2004
Essentie
De bijzondere regeling van het verlenen van verstek tegen minderjarigen uit art. 495a lid 2 Sv heeft alleen betrekking op het geval dat de verdachte niet is verschenen op de eerste zitting en niet op het geval dat tegen de verdachte verstek is verleend en hij op een latere zitting niet verschijnt.
Voorgaande uitspraak
Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 4 februari 2003, nummer 23/003831–00, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren [te geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum] 1983, te [woonplaats].