JOL 2004, 186
Met de aanhaling van art. 55 Sr heeft het Hof tot uitdrukking gebracht dat het bij de strafoplegging slechts één van de strafbepalingen heeft toegepast, te weten die waarbij de zwaarste hoofdstraf is gesteld. Art. 55 Sr staat er niet aan in de weg de bewezenverklaarde feiten afzonderlijk te kwalificeren.
HR 23-03-2004, ECLI:NL:PHR:2004:AO2607
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
23 maart 2004
- Magistraten
Mrs. C.J.G. Bleichrodt, F.H. Koster, A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin Lohman, W.A.M. van Schendel
- Zaaknummer
01230/03P
- Conclusie
A-G Machielse
- LJN
AO2607
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2004:AO2607, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 23‑03‑2004
ECLI:NL:PHR:2004:AO2607, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑03‑2004
Essentie
Met de aanhaling van art. 55 Sr heeft het Hof tot uitdrukking gebracht dat het bij de strafoplegging slechts één van de strafbepalingen heeft toegepast, te weten die waarbij de zwaarste hoofdstraf is gesteld. Art. 55 Sr staat er niet aan in de weg de bewezenverklaarde feiten afzonderlijk te kwalificeren.
Voorgaande uitspraak
Arrest op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 19 december 2002, nummer 20/001822–00, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1949, zonder bekende woon- ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.