HR, 03-02-2004, nr. 00817/03
ECLI:NL:HR:2004:AO0633
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
03-02-2004
- Zaaknummer
00817/03
- Conclusie
Mr Wortel
- LJN
AO0633
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2004:AO0633, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 03‑02‑2004
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2004:AO0633
ECLI:NL:HR:2004:AO0633, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 03‑02‑2004; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2004:AO0633
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2004:AO0633
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2004:AO0633
- Wetingang
art. 142 Wetboek van Strafrecht
- Vindplaatsen
NbSr 2004/90
Conclusie 03‑02‑2004
Mr Wortel
Partij(en)
Nr. 00817/03
Mr Wortel
Zitting:16 december 2003
Conclusie inzake:
[verzoeker=verdachte]
1.
Het cassatieberoep is gericht tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam waarbij verzoeker wegens (1 en 3) "diefstal, meermalen gepleegd", (2 primair) "openlijk met verenigde krachten geweld plegen tegen personen", (4) "het opzettelijk door valse alarmkreten de rust verstoren, meermalen gepleegd" en (5) "diefstal, gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken" is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden. Tevens is verzoeker veroordeeld aan een benadeelde partij een bedrag te betalen en is hem, ten behoeve van die benadeelde partij, tot hetzelfde bedrag een betalingsverplichting als bedoeld in art. 36f Sr opgelegd, met de gebruikelijke clausule dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering zullen strekken op de betalingsverplichting jegens de Staat en omgekeerd.
2.
Namens verzoeker heeft mr. G.P. Hamer, advocaat te Amsterdam, één cassatiemiddel voorgesteld.
3.
Het middel keert zich tegen de bewezen- en strafbaarverklaring ter zake van het onder 4 tenlastegelegde feit met de klacht dat ten onrechte bewezen is verklaard dat verzoeker de rust heeft verstoord als bedoeld in art. 142 Sr.
4.
Ter zake van het onder 4 tenlastegelegde is bewezenverklaard dat verzoeker:
"(...) op 7 december 1999 in de gemeente Alkmaar, opzettelijk door valse alarmkreten de rust heeft verstoord, immers heeft verdachte opzettelijk via een politieportofoon meermalen via het portofoonverkeer oproepen gedaan om assistentie van de politie ter zake van gepleegde misdrijven"
5.
In de toelichting op het middel wordt betoogd dat onder "rust" in de zin van art. 142 Sr moet worden verstaan: de openbare rust, de rust van de buurt of van naaste omwonenden.
Voorts wordt betoogd dat, nu verzoeker blijkens de bewijsmiddelen niets anders heeft gedaan dan valse alarmsignalen geven binnen een gesloten telecommunicatiesysteem, zodat die signalen uitsluitend kenbaar waren voor de beperkte kring van personen die uit hoofde van hun functie toegang tot dat communicatiesysteem hadden, uitsluitend de rust binnen dat communicatiesysteem is verstoord. Dat die verstoring wellicht tot een verstoring van de openbare rust had kunnen leiden (in verband - zo begrijp ik - met de mogelijkheid dat dienstdoende politiefunctionarissen op voor derden zichtbare of hoorbare wijze in actie waren gekomen), moet buiten beschouwing blijven, aangezien uit de bewijsmiddelen blijkt dat het enige effect van verzoekers valse meldingen is geweest dat een politiefunctionaris bij de centrale heeft geïnformeerd wat er aan de hand was.
6.
In Noyon-Langemeijer-Remmelink, Het Wetboek van Strafrecht, art. 142 Sr, aant. 2 (suppl. 107) is aangenomen dat ook de verstoring van de rust van slechts enkele personen onder het bereik van art. 142, eerste lid, Sr valt. Dat is afgeleid uit de omstandigheid dat in het oorspronkelijk voorgestelde art. 431 Sr ('burengerucht', strafbaar gesteld als overtreding) de eis van openbare rustverstoring was gesteld, terwijl die eis nadien is vervallen. Nu de wetsgeschiedenis duidelijk maakt dat de in art. 431 Sr bedoelde rustverstoring door nachtelijk rumoer gestraft moet kunnen worden, ook indien alle openlijkheid daaraan ontbreekt, valt niet in te zien waarom de strafbaarheid van rustverstoring door alarmkreten of signalen beperkt zou moeten worden tot het geval waarin zij openlijk plaatsvindt.
7.
Enige tijd geleden heeft het Gerechtshof te Arnhem in verband met art. 142 Sr geoordeeld dat de rust was verstoord door een telefonische melding betreffende een vreemd pakketje (dat vervolgens een nep-bom bleek te zijn), aangezien de uitwerking van dit valse signaal was geweest dat de politie een grotere activiteit had vertoond dan gebruikelijk, onder meer door de inzet van een bomverkenner (Gerechtshof Arnhem 25 maart 1994, NJ 1994, 632). Eerder had de Rechtbank te Amsterdam al in die zin geoordeeld (NJ 1973, 462).
8.
Het lijkt mij juist om onder "rust verstoren" in de zin van art. 142, eerste lid, Sr de gevallen te brengen waarin de valse alarmkreten of signalen personen die uit hoofde van hun functie gehouden zijn op te treden tegen (dreigende) inbreuken op de rechtsorde in de waan hebben gebracht dat hun bemoeienis werd verlangd, waardoor zij onnodige activiteiten hebben ontplooid.
Ik zie evenwel niet in op welke wijze men de kring van die personen zou kunnen kwantificeren of eisen zou moeten stellen aan de door hen ontplooide activiteiten teneinde een bij de toepassing van deze strafbepaling geboden beperking in het begrip 'rustverstoring' aan te brengen.
9.
Indien verschillende politiemensen, gehoor gevend aan de via telefoon of portofoonverkeer gegeven valse alarmkreet, zich met loeiende sirene en flitsende zwaailichten, en wellicht overschrijding van de maximumsnelheid, naar de opgegeven plek begeven zal er, dunkt mij, geen enkele twijfel over kunnen bestaan dat zich een rustverstoring in de zo-even bedoelde zin heeft voorgedaan.
Maar waarom zou dat anders zijn indien slechts één politiefunctionaris op die manier reageert?
En waarom zou dat anders zijn indien er voor de buitenwereld niets te zien is en de reactie van de opsporingsambtenaren (of opsporingsambtenaar) beperkt blijft tot verifiëren, met de beschikbare vormen van vertrouwelijke telecommunicatie, of optreden werkelijk aangewezen is?
10.
In dat ontbreken van voor de buitenwereld kenbare (en misschien onrust, angst of nieuwsgierigheid wekkende) activiteit kan geen onderscheidend criterium gelegen zijn, ervan uitgaande - zoals ik met het Amsterdamse Hof doe - dat "rust verstoren" in de zin van art. 142, eerste lid, Sr niet is beperkt tot het wekken van gevoelens van onrust, onveiligheid of andere emoties bij omstanders of omwonenden, maar ook in het opwekken van bijzondere en onnodige activiteiten bij degenen wier taak het is (dreigende) verstoringen van de rechtsorde te voorkomen of te beëindigen.
11.
Een bruikbare maatstaf om bepaalde activiteiten, vertoond door een minimaal aantal personen die door het valse alarm daartoe zijn bewogen wèl als verstoren van de rust in de zin van art. 142, eerste Sr te kunnen aanmerken, maar andere activiteiten door te weinig personen niet, lijkt mij niet voorhanden. Tekst en strekking van deze strafbaarstelling nopen naar mijn inzicht ook niet tot het aanbrengen van een dergelijke beperking.
12.
's Hofs oordeel dat verzoeker door het met een portofoon doen van valse oproepen opzettelijk de rust heeft verstoord getuigt mijns inziens niet van een onjuiste rechtsopvatting.
Nu uit bewijsmiddel 4.2. blijkt dat een aantal politiemensen op die valse oproepen heeft gereageerd door bij de meldkamer nadere informatie te vragen omtrent de plaats waar de door verzoeker valselijk gemelde feiten plaatsvonden, meen ik dat dit oordeel niet onbegrijpelijk is.
De bewezenverklaring ter zake van het onder 4 tenlastegelegde is ook ten aanzien van de rustverstoring naar behoren met redenen omkleed.
Naar mijn inzicht kan het middel geen doel treffen.
13.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Uitspraak 03‑02‑2004
Inhoudsindicatie
Art. 142 lid 1 Sr. Verdachte deed valse oproepen door politieportofoon. Niet is vereist dat het valse alarm op zichzelf de openbare rust verstoort. Nu de oproepen politieambtenaren hebben bereikt die daarop informatie hebben gevraagd aan de meldkamer en zulke oproepen naar redelijke verwachting leiden tot politieactie waardoor de normale gang van zaken in de samenleving wordt verstoord, is 's hofs oordeel dat verdachte de rust heeft verstoord ex art. 142 lid 1 Sr onjuist noch onbegrijpelijk.
Partij(en)
3 februari 2004
Strafkamer
nr. 00817/03
EW/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 24 december 2002, nummer 23/003950-01, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974, ten tijde van de betekening van de aanzegging uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Zuyder Bos" te Heerhugowaard.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een bij verstek gewezen vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Alkmaar van 2 maart 2001 - de verdachte ter zake van 1. en 3. "diefstal, meermalen gepleegd", 2. "openlijk met verenigde krachten geweld plegen tegen personen", 4. "het opzettelijk door valse alarmkreten de rust verstoren, meermalen gepleegd" en 5. "diefstal, gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken" veroordeeld tot drie maanden gevangenisstraf. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander als in het arrest vermeld.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G.P. Hamer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van het middel
3.1.
Het middel bevat de klacht dat het Hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, heeft geoordeeld dat de verdachte "de rust heeft verstoord" zoals onder 4 is bewezenverklaard.
3.2.1.
Overeenkomstig de inleidende dagvaarding is onder 4 ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat hij:
"op 7 december 1999 in de gemeente Alkmaar, opzettelijk door valse alarmkreten de rust heeft verstoord, immers heeft verdachte opzettelijk via een politieportofoon meermalen via het portofoonverkeer oproepen gedaan om assistentie van de politie ter zake van gepleegde misdrijven".
3.2.2.
Deze bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:
- a.
de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 12 december 2002, voorzover inhoudende:
"Ik beken dat ik op 7 december 1999 in de gemeente Alkmaar via een politieportofoon meermalen via het portofoonverkeer valse oproepen heb gedaan om assistentie van de politie ter zake van gepleegde misdrijven."
- b.
het proces-verbaal met nummer PL1040/99-575764 van 14 december 1999 opgemaakt door de opsporingsambtenaar E. Groenendijk, voorzover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op dinsdag 7 december 1999 was ik werkzaam in de Regionale Meldkamer te Alkmaar, alwaar ik was belast met het bedienen van zowel het mobilofoon- als portofoonverkeer. Gedurende deze dienst hoorde ik, omstreeks 8.15 uur op het portofoonkanaal 411, dat in gebruik is voor het gebied in en rond Den Helder, een mannelijk persoon meerdere malen oproepen. Uit het taalgebruik en de wijze waarop de meldingen geformuleerd waren, kon ik opmaken dat deze persoon niet werkzaam was bij de politie. Ik hoorde dat de onbekende man om assistentie vroeg in verband met een overval in Schagerbrug. Enige tijd later riep de man dat er een verkrachting gaande was eveneens in Schagerbrug en dat hierbij assistentie nodig was. Een aantal politiemensen die het betreffende portofoonkanaal uitluisterden en deze meldingen hoorden, reageerden hierop en vroegen vervolgens om nadere informatie omtrent de lokatie waar deze zaken plaatsvonden."
- c.
het proces-verbaal met nummer PL1040/99-575764 van 9 december 1999 opgemaakt door de opsporingsambtenaar J.W. de Bruijn, voorzover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Ik kan mij herinneren dat ik op 7 december 1999 via de portofoon verschillende valse meldingen heb gedaan, zoals van gewapende overvallen en "assistentie collega's in Schagerbrug". Volgens mij heb ik uitgezonden op de kanalen van Den Helder en Schagen."
3.3.
De tenlastelegging is toegesneden op art. 142, eerste lid, Sr. Daarom moet de in de bewezenverklaarde tenlastelegging voorkomende term "rust" geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in het eerste lid van dat artikel.
3.4.
Het eerste lid van art. 142 Sr, dat is geplaatst in titel V betreffende "Misdrijven tegen de openbare orde" van Boek II van het Wetboek van Strafrecht, luidt:
"Hij die opzettelijk door valse alarmkreten of signalen de rust verstoort, wordt gestraft (...)."
3.5.
Anders dan in het middel blijkens de toelichting voorstaat, is gelet op de tekst van art. 142, eerste lid, Sr niet vereist dat de valse alarmkreten of signalen op zichzelf de openbare orde of openbare rust verstoren.
Uit de hiervoor onder 3.2.2 weergegeven bewijsmiddelen volgt dat de valse oproepen van de verdachte via een politieportofoon een aantal politieambtenaren hebben bereikt en dat die ambtenaren daarop hebben gereageerd en nadere informatie hebben gevraagd aan de meldkamer. Gelet daarop en in aanmerking genomen dat het aldus valselijk alarmeren van de politie naar redelijke verwachting tot effect heeft dat dienstdoende politieambtenaren tot actie overgaan waardoor de normale gang van zaken in de samenleving wordt verstoord, geeft het oordeel van het Hof dat de verdachte door het doen van die oproepen de rust heeft verstoord in de zin van art. 142, eerste lid, Sr niet blijk van een verkeerde rechtsopvatting terwijl het evenmin onbegrijpelijk is.
3.6.
Het middel faalt derhalve.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 3 februari 2004.