HR NJ 2002, 317r.o.v. 3.19.
HR, 25-11-2003, nr. 00046/03
ECLI:NL:HR:2003:AL9069
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
25-11-2003
- Zaaknummer
00046/03
- Conclusie
Mr Machielse
- LJN
AL9069
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2003:AL9069, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 25‑11‑2003
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2003:AL9069
ECLI:NL:HR:2003:AL9069, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 25‑11‑2003; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2003:AL9069
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2003:AL9069
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2003:AL9069
- Wetingang
art. 588 Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
NbSr 2004/23
Conclusie 25‑11‑2003
Mr Machielse
Partij(en)
Nr. 00046/03
Mr Machielse
Zitting 7 oktober 2003 (bij vervroeging)
Conclusie inzake:
[verdachte]
1.
Het Gerechtshof te Leeuwarden heeft verdachte bij arrest van 22 februari 2001 vrijgesproken van het hem onder 3 tenlastegelegde en hem ter zake van 1 en 2 "valsheid in geschrifte, meermalen gepleegd", veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier weken. Het Hof heeft de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
2.
Mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, heeft cassatie ingesteld en een schriftuur ingezonden, houdende een middel van cassatie.
3.
Het middel bevat de klacht dat het hof er ten onrechte vanuit is gegaan dat verdachte vrijwillig afstand had gedaan van zijn aanwezigheidsrecht en mitsdien dat het hof hem ten onrechte bij verstek heeft veroordeeld. In de toelichting wordt aangevoerd dat de dagvaarding ook naar het laatst bekende GBA-adres verstuurd had moeten worden. Dit adres zou bij verschillende instanties bekend zijn geweest en verdachte zou dit adres in de periode dat hij in het buitenland verbleef, als postadres hebben aangehouden. Voorts wordt aangevoerd dat het openbaar ministerie had moeten proberen om het actuele adres van verdachte via de buitenlandse autoriteiten te achterhalen
4.
Tot de aan de Hoge Raad toegezonden stukken behoren onder meer:
- a)
een aan het dubbel van de dagvaarding in hoger beroep gehechte akte van uitreiking, die inhoudt dat die dagvaarding op 11 januari 2001 is uitgereikt aan de (waarnemend) griffier van de Arrondissementsrechtbank te Leeuwarden, "omdat van de geadresseerde geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is";
- b)
een aan het dubbel van de dagvaarding in hoger beroep gehechte akte van uitreiking, die inhoudt dat die dagvaarding op 8 januari 2001 is aangeboden op het adres [e-straat 1] te [plaats B], maar niet is uitgereikt "omdat degene die zich op het door mij ingevulde adres bevond de brief niet in ontvangst wilde nemen";
- c)
bij de hiervoor genoemde dagvaardingen in hoger beroep gevoegde Compas "verwerkingsoverzichten GBA-gegevens" van 3 januari 2001 en 20 januari 2001 waarin geen actuele adresgegevens van de verdachte zijn vermeld en waarin achter "geëmigreerd" de datum 13 -12-2000 is opgenomen " en waarin als (laatste) historisch adres is vermeld: [c-straat 1] te [plaats D].
5.
Dat de dagvaarding tevens naar het laatst bekende GBA-adres had moeten worden verstuurd, zonder dat op enigerlei wijze is gebleken dat verdachte nog een connectie met dit adres had, is een eis die in de wet noch jurisprudentie is gesteld. Op dit onderdeel faalt het middel dan ook. In de wet en de jurisprudentie is evenmin de eis gesteld dat het openbaar ministerie gehouden is bij buitenlandse instanties naspeuringen te verrichten om het adres van een verdachte in het buitenland te achterhalen. Ook op dit onderdeel is het middel tevergeefs voorgesteld. Voor wat betreft verdachtes al dan niet bekende woon- of verblijfplaats in het buitenland merk ik nog wel het volgende op.
6.
Indien in het geheel geen adres van verdachte in Nederland bekend is, maar wel een adres in het buitenland bekend is, geschiedt de betekening door toezending van de dagvaarding door het openbaar ministerie hetzij rechtstreeks aan het adres in het buitenland, hetzij door tussenkomst van de bevoegde buitenlandse autoriteit of instantie1..
Daarbij moet worden aangetekend dat wanneer volgens opgave van de GBA de verdachte naar een ander land is vertrokken, eerst dan mag worden aangenomen dat zijn woon- of verblijfplaats in het buitenland niet bekend is, indien bij de desbetreffende gemeente - zonder resultaat - navraag is gedaan of de verdachte bij zijn vertrek de voor de uitreiking van gerechtelijke mededelingen benodigde adresgegevens heeft opgegeven en of die gegevens zijn geadministreerd2.. Die eis geldt niet alleen wanneer verdachte volgens de opgave van de GBA naar aan nader aangegeven land is vertrokken, maar tevens wanneer in de GBA slecht is vermeld dat verdachte is geëmigreerd3..
7.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit voort dat alvorens bij de betekening van de dagvaarding in hoger beroep ervan mocht worden uitgegaan dat van de verdachte geen woon- of verblijfplaats in het buitenland bekend was, navraag had moeten worden gedaan bij de gemeente [plaats D] of de verdachte bij zijn vertrek de voor de uitreiking van gerechtelijke mededelingen benodigde adresgegevens heeft opgegeven en of die gegevens zijn geadministreerd.
Het OM heeft dat onderzoek verzuimd. De vraag is evenwel of dat gevolgen dient te hebben. De steller van het middel meldt dat de GBA heeft nagelaten het buitenlands adres te noteren toen verdachte uit de GBA werd uitgeschreven. Als het OM onderzoek had gedaan zou hebben naar een bij de GBA bekend adres in het buitenland had het OM dus bot gevangen.
Uitgaande van deze mededeling in de cassatieschriftuur zou een onderzoek naar een bij de GBA bekend buitenlands adres geen andere betekening hebben opgeleverd dan thans is verricht. Op die grond zie ik daarom geen reden om alsnog de appeldagvaarding nietig te verklaren.
8.
Maar er is nog een ander punt dat de aandacht vraagt. Verdachte heeft zelf appel ingesteld op 13 april 1999 en als zijn adres in de appelakte laten noteren [a-straat 1] te [plaats B]. Op 13 april 1999 stond verdachte volgens het historisch GBA-overzicht, opgemaakt ten behoeve van de aanzegging ex art. 435 Sv, evenwel ingeschreven op het adres [f-straat 1] te [plaats G].4. Verdachte stonds sinds 8 april 1999 daar ingeschreven; daarvóór was hij ingeschreven op het adres dat in de appelakte werd vermeld. Niet is getracht aan het in de appelakte vermelde adres uit te reiken. Mijns inziens kan niet worden aangenomen dat het in de appelakte vermelde adres als feitelijk woon- of verblijfadres was achterhaald. Aanwijzingen voor zo een aanname ontbreken.5. Verdachte heeft juist kort na zijn inschrijving op een nieuw GBA-adres in de appelakte een ander - vorig - adres doen opnemen. Het komt mij voor dat het hof daarom niet heeft mogen aannemen dat van verdachte geen woon- of verblijfadres in Nederland bekend was, hetgeen nietigheid van de betekening van de appeldagvaarding meebrengt.6.
9.
Het middel faalt. Ambtshalve concludeer ik tot vernietiging van de bestreden uitspraak, op grond van het geen ik hiervoor onder 8 uiteen heb gezet.
10.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot nietigverklaring van de dagvaarding in hoger beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 25‑11‑2003
HR NJ 1999, 617 en HR NJ 2002, 317r.o.v. 3.20.
HR 4 februari 2003, 00402/02 (LJN: AF2321).
Het Verwerkingsoverzicht GBA-gegevens dat is gehecht aan de akte van uitreiking van de appeldagvaarding vermeldt dezelfde gegevens.
In tegenstelling tot bijv. HR NJ 2002, 84.
HR NJ 1991, 173; HR NJ 1992, 641; DD 92.329; DD 92.347; HR NJ 2002, 317 onder D.
Uitspraak 25‑11‑2003
Inhoudsindicatie
Aanwezigheidsrecht en betekening appèldagvaarding. Verdachte is blijkens de GBA-gegevens geëmigreerd. De stelling dat het hof pas tot een verstekbehandeling had mogen overgaan na poging om via de buitenlandse autoriteiten het actuele adres van verdachte te achterhalen dan wel nadat (een afschrift van) de appèldagvaarding was verzonden naar het laatst bekende adres in Nederland, vindt geen steun in het recht.
Partij(en)
25 november 2003
Strafkamer
nr. 00046/03
EdK/IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 22 februari 2001, nummer 24/000371-99, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1940, zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Assen van 9 april 1999 - de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding onder 3 tenlastegelegde en hem voorts ter zake van 1. en 2. "valsheid in geschrift, meermalen gepleegd" veroordeeld tot vier weken gevangenisstraf. Voorts heeft het Hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het bestreden arrest zal vernietigen en de dagvaarding in hoger beroep nietig zal verklaren.
3. Beoordeling van het middel
3.1.
Het middel bevat de klacht dat het Hof er ten onrechte vanuit is gegaan dat de verdachte afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht in hoger beroep.
3.2.
De stukken van het geding houden, voorzover hier van belang, in:
- a.
dat de verdachte blijkens de daarvan opgemaakte akte op 13 april 1999 bij het instellen van het hoger beroep als adres heeft opgegeven [a-straat 1] te [plaats B];
- b.
dat de verdachte blijkens het aan de akte van uitreiking van de appèldagvaarding gehechte verwerkingsoverzicht GBA-gegevens van 3 januari 2001 - waarin als laatste adres is vermeld: [c-straat 1] te [plaats D] - op 13 december 2000 is "geëmigreerd";
- c.
dat de dagvaarding voor de terechtzitting in hoger beroep van 8 februari 2001 overeenkomstig art. 588, eerste lid aanhef en onder b sub 3°, Sv op 11 januari 2001 is uitgereikt aan de (waarnemend) griffier van de Rechtbank te Leeuwarden "omdat van de geadresseerde geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is";
- d.
dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 8 februari 2001 niet is verschenen en dat aldaar tegen hem verstek is verleend.
3.3.
Ingevolge art. 588, eerste lid aanhef en onder b sub 3°, Sv wordt een dagvaarding uitgereikt aan de griffier indien de geadresseerde niet als ingezetene is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens noch een feitelijke woon- of verblijfplaats van hem bekend is. Onbekendheid van een feitelijke woon- of verblijfplaats kan evenwel niet worden aangenomen, indien niet is getracht de uitreiking van de dagvaarding te doen plaatsvinden op een uit de stukken van het geding blijkend - voor de hand liggend en niet door een latere opgave achterhaald - adres dat redelijkerwijs als feitelijke woon- of verblijfplaats van de verdachte zou kunnen gelden, zoals het adres dat de verdachte in de appèlakte heeft doen opnemen (vgl. HR. 12 maart 2002, NJ 2002, 317 rov. 3.24 sub b).
3.4.
Het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel van het Hof dat het bij het instellen van het hoger beroep opgegeven adres door een latere opgave was achterhaald en dus redelijkerwijs niet kon gelden als de feitelijke woon- of verblijfplaats van de verdachte, is niet onbegrijpelijk. Daarvan uitgaande kon het Hof oordelen dat de dagvaarding in hoger beroep geldig was betekend. Dat oordeel wordt in het middel ook niet bestreden.
3.5.
Het middel steunt op de opvatting dat het Hof niet had mogen overgaan tot de behandeling van de zaak buiten aanwezigheid van de verdachte dan nadat was getracht om via de buitenlandse autoriteiten het actuele adres van de verdachte te achterhalen dan wel nadat (een afschrift van) de appèldagvaarding was verzonden naar het laatst bekende adres in Nederland.
3.6.
Geen van die opvattingen vindt evenwel steun in het recht en met name niet in art. 588 Sv. Het middel faalt derhalve.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 25 november 2003.