HR, 08-07-2003, nr. 00269/03B
ECLI:NL:HR:2003:AF9561
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
08-07-2003
- Zaaknummer
00269/03B
- Conclusie
[verzoeker=klager]
- LJN
AF9561
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2003:AF9561, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑07‑2003
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2003:AF9561
ECLI:NL:HR:2003:AF9561, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 08‑07‑2003; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2003:AF9561
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2003:AF9561
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2003:AF9561
- Vindplaatsen
NbSr 2003/278
Conclusie 08‑07‑2003
[verzoeker=klager]
Partij(en)
Conclusie inzake:
[verzoeker=klager]
1.
Dit cassatieberoep betreft een beschikking van de Rechtbank te Amsterdam waarbij een beklag strekkende tot teruggave van onder verzoeker inbeslaggenomen voorwerpen, te weten enkele draagbare telefoons met toebehoren, geschriften en geldbedragen in diverse valuta, ongegrond is verklaard.
2.
Namens verzoeker hebben mrs G.P. Hamer en A.M. Ficq - Kengen, advocaten te Amsterdam, een cassatiemiddel voorgesteld.
3.
Daarin wordt geklaagd over schending van art. 6 EVRM, aangezien de Rechtbank haar beslissing heeft genomen na kennisneming van een geschrift van de officier van justitie betreffende de redenen voor het beslag, welk geschrift de officier van justitie na de behandeling in raadkamer aan de Rechtbank heeft doen toekomen, zodat de verdediging niet in staat is geweest zich over de inhoud van het geschrift uit te laten.
4.
De behandeling van het klaagschrift heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2002 en 14 november 2002. De bestreden beschikking is gegeven op 28 november 2002. De stellers van het middel wijzen er op dat zij in het dossier dat hen vanwege de Hoge Raad is toegezonden een faxbericht troffen dat de officier van justitie op 15 november 2002 heeft verzonden aan degene die blijkens het proces-verbaal van de op 14 november 2002 gehouden openbare raadkamer en de bestreden beschikking als griffier heeft gefungeerd. Voorts wijzen zij er op dat het faxbericht volgens een daarop geplaatste aantekening uit twee bladzijden heeft bestaan, maar dat zich slechts één bladzijde van het faxbericht bij de stukken bevindt. Ook delen de stellers van het middel mee dat noch verzoeker, noch diens raadsman van het faxbericht in kennis zijn gesteld. Hieruit leiden zij af dat de Rechtbank haar beslissing mede op het faxbericht moet hebben gebaseerd, terwijl de verdediging niet in staat is geweest de inhoud ervan te weerspreken.
5.
Op de enige bladzijde van bedoeld faxbericht die zich bij de stukken bevindt is aan de bovenzijde vermeld (afgedrukt door de faxapparatuur): "Fax sent bij: [faxnummer x] 15/11/02 09:17 Pg: 1" Met de hand is daaronder geschreven: "t.a.v. [...] 40322 pagina's" Aan de onderzijde van deze bladzijde is (door faxapparatuur) afgedrukt: "14-NOV-2002 09:41 [faxnummer x] %P.01"
6.
Mij dunkt dat het er, met voorbijgaan aan de gegevens die aan de onderzijde van deze bladzijde van het faxbericht zijn afgedrukt, voor gehouden kan worden dat het op 15 november 2002 door mr Wind, die als officier van justitie in openbare raadkamer optrad, is gezonden aan mr Boyer, die als griffier fungeerde. Het proces-verbaal van de op 14 november 2002 gehouden openbare raadkamer vermeldt niet dat de officier van justitie aankondigde nog een geschrift houdende haar zienswijze aan de Rechtbank te doen toekomen.
7.
Blijkens de stukken heeft het debat in openbare raadkamer zich toegespitst op de vraag aan wie de inbeslaggenomen geldbedragen toekomen. De verdediging heeft aangevoerd dat het geld afkomstig is van een erfenis van verzoekers echtgenote. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het geld vermoedelijk verband houdt met de handel in drugs.
8.
De bladzijde van bedoeld faxbericht bevat een door de officier van justitie gegeven samenvatting van, en commentaar op, afgelegde verklaringen en resultaten van het opsporingsonderzoek.
9.
In de bestreden beschikking is overwogen:
"Uit de stukken is het volgende gebleken.
Op 12 januari 2002 is tegen klager een onderzoek gestart vanwege de diefstal van een laptop van de politie. Op 17 januari 2002 vond er een doorzoeking van de woning van klager plaats. Tijdens deze doorzoeking is geld (Nederlandse guldens, Duitse marken en Zwitserse franken) aangetroffen te waarde van fl. 336.000,00 alsmede een schrift met aantekeningen die hetzij mogelijk betrekking hebben op geldbedragen, hetzij op leveringen van drugs. Deze goederen zijn onder klager inbeslaggenomen.
De raadsman van klager heeft op 22 augustus 2002 in raadkamer onder meer aangevoerd dat het geld afkomstig is van een erfenis van de vrouw van klager. De rechtbank heeft in een tussenbeschikking d.d. 05 september 2002 besloten dat het onderzoek wordt geschorst onder meer teneinde de raadsman in de gelegenheid te stellen een nadere toelichting te geven met betrekking tot de erfenis.
De broer van klager heeft ter zitting van 14 november 2002 verklaard dat de huizen en landerijen die de echtgenote van klager van haar overleden vader heeft geërfd en waarvan authentieke akten zijn overgelegd, destijds zijn verkocht. Aangezien Marokkaans geld niet mag worden uitgevoerd, is het geld in Marokko omgewisseld in Duitse en Zwitserse valuta.
De officier van justitie heeft verklaard dat klager, nadat het onderzoek is voltooid, zal worden vervolgd wegens primair overtreding van de Opiumwet, subsidiair heling. Het is de bedoeling dat er verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen geld zal worden gevorderd. De officier van justitie acht de verklaring over de herkomst van het geld ongeloofwaardig, aangezien daarover telkens wisselende verklaringen zijn afgelegd en het verhaal van de erfenis pas vijf maanden na de inbeslagneming naar voren kwam. De officier van justitie verzet zich derhalve tegen teruggave van de inbeslaggenomen goederen.
De rechtbank overweegt het volgende.
De officier van justitie heeft aangekondigd dat zij tezijnertijd klager zal vervolgen wegens betrokkenheid bij drugshandel dan wel heling. In weerwil van de documenten die zijn overgelegd met betrekking tot een erfkwestie, zijn de omstandigheden waaronder het geld is aangetroffen en de aanwezigheid van het schrift met notities, die mogelijk in verband staan met drugstransacties, in samenhang bezien met wisselende verklaringen over de herkomst van het geld, dusdanig verdacht, dat het niet hoogst onwaarschijnlijk [lees: is] dat de rechter, later oordelend, het geld verbeurd zal verklaren.
Gelet op het bovenstaande, is de rechtbank van oordeel dat het strafvorderlijk belang zich verzet tegen opheffing van het beslag."
10.
Naar mijn inzicht heeft de officier van justitie onverstandig gehandeld door het faxbericht na sluiting van de behandeling in openbare raadkamer aan de griffier, en daarmee aan de Rechtbank, te doen toekomen. Die handelwijze is in strijd met de "equality of arms", welk beginsel een wezenlijk onderdeel is van een, ook in art. 6 EVRM gewaarborgd, eerlijk proces. Mij bekruipt in toenemende mate het gevoel dat ik een achterhoedegevecht aan het verliezen ben, maar ik blijf van oordeel dat het openbaar ministerie, hoezeer het ook onder de ministeriële verantwoordelijkheid valt en van die kant aanwijzingen kan verwachten, onderdeel is van de Nederlandse rechterlijke macht. Dat brengt voor de officier van justitie een zelfstandige verplichting mee de rechten en belangen van de verdediging te bewaken. Dat lijkt mij hier uit het oog verloren te zijn.
11.
Strikt genomen zou de Rechtbank hetzij de behandeling in raadkamer hebben moeten heropenen teneinde de verdediging in staat te stellen op het stuk van de officier van justitie te reageren, hetzij het stuk ongelezen aan de officier van justitie hebben moeten retourneren, althans buiten het dossier hebben moeten houden.
12.
Het is de vraag of, nu noch het een, noch het ander is gebeurd, de bestreden beschikking vernietigd dient te worden. Ik meen dat dit niet het geval is. In de hierboven weergegeven overwegingen komt tot uitdrukking dat de Rechtbank haar beslissing heeft bereikt op grond van een eigen waardering van de inhoud van stukken betreffende het opsporingsonderzoek, die tijdens de behandeling in openbare raadkamer voorhanden waren en waarvan de verdediging kennis heeft kunnen nemen, en van de door de verdediging ingenomen standpunten en overgelegde stukken.
13.
Nu de bij de stukken gevoegde bladzijde van het faxbericht van de officier van justitie niets anders bevat dan haar eigen samenvatting en waardering van diezelfde resultaten van het opsporingsonderzoek, met name afgelegde verklaringen, en de tekst van die bladzijde lijkt uit te wijzen dat ook de ontbrekende bladzijde die inhoud heeft gehad, kan het er naar mijn inzicht voor gehouden worden dat de bestreden beschikking uitsluitend berust op hetgeen reeds tijdens de behandeling in openbare raadkamer aan de orde is geweest.
14.
Daarom kan het middel geen doel treffen.
15.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Uitspraak 08‑07‑2003
Inhoudsindicatie
8 juli 2003 Strafkamer nr. 00269/03 B EW/SM Hoge Raad der Nederlanden Beschikking op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Amsterdam van 28 november 2002, nummer RK 02/1364, op een beklag als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door: [klager], geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedatum] 1964, wonende te [woonplaats]. 1. De bestreden beschikking...
Partij(en)
8 juli 2003
Strafkamer
nr. 00269/03 B
EW/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Amsterdam van 28 november 2002, nummer RK 02/1364, op een beklag als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[klager], geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedatum] 1964, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden beschikking
De Rechtbank heeft ongegrond verklaard het door de klager ingediende beklag strekkende tot teruggave aan hem van de in bovenstaande beschikking omschreven goederen.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. A.M. Ficq-Kengen, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1.
Het middel bevat, mede blijkens de toelichting, onder meer de klacht dat de bestreden beschikking nietig is, omdat de verdediging niet in de gelegenheid is geweest kennis te nemen van een door de Officier van Justitie na de behandeling in raadkamer van het beklag aan de Griffier van de Rechtbank gezonden faxbericht.
3.2.
Blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal en de bestreden beschikking is het beklag laatstelijk op 14 november 2002 in openbare raadkamer behandeld. Aldaar zijn gehoord een vertegenwoordiger van de klager, zijn raadsman en de Officier van Justitie en bij die gelegenheid is de uitspraak bepaald op 28 november 2002. Op laatstvermelde datum is de bestreden beschikking ook gegeven.
3.3.
Tot de stukken van het dossier waarvan de Hoge Raad kennisneemt behoort een kopie van een faxbericht, voorzien van de kop "Resumé i.v.m. klaagschrift [klager]", dat - naar uit de daarop weergegeven afdruk van verzending en de daarop voorkomende handgeschreven adressering moet worden afgeleid - op 15 november 2002 door de behandelend Officier van Justitie aan de betrokken Griffier van de Rechtbank is verzonden. Het desbetreffende stuk behelst kennelijk een samenvatting van resultaten van het opsporingsonderzoek tegen onder andere de klager, in het bijzonder wat betreft de bij de doorzoeking in de woning van de klager inbeslaggenomen gelden die voorwerp uitmaken van het beklag.
3.4.
In art. 23, vierde lid, Sv is de bevoegdheid van de verdediging neergelegd kennis te nemen van de door het openbaar ministerie overgelegde stukken die op de zaak betrekking hebben en die de basis kunnen vormen van de te nemen beslissing. Ofschoon op schending van de bevoegdheid tot kennisneming van deze stukken niet uitdrukkelijk nietigheid is gesteld, betreft deze bepaling een voorschrift vanuit een oogpunt van behoorlijke procesorde zo wezenlijke betekenis, dat niet-inachtneming daarvan nietigheid van de behandeling en de beschikking meebrengt.
De in art. 23, vierde lid, Sv bedoelde bevoegdheid kan slechts worden beperkt voorzover zich het in het vijfde lid van art. 23 Sv bedoelde geval voordoet.
3.5.
Uit de overgelegde processtukken blijkt niet dat de verdediging de gelegenheid heeft gehad kennis te nemen van het onder 3.3 vermelde faxbericht, zodat het ervoor moet worden gehouden dat zulks niet is geschied. Waar dit faxbericht naar zijn inhoud de basis kan vormen van de te nemen beslissing op het beklag, omtrent welke inhoud niet is gebleken dat deze de klager reeds bij de behandeling was voorgehouden, en uit de processtukken niet blijkt dat de Rechtbank op de voet van art. 23, vijfde lid, Sv heeft vastgesteld dat ten aanzien van dit stuk art. 23, vierde lid, Sv niet van toepassing is, leidt een en ander tot nietigheid van de behandeling van het beklag en van de bestreden beschikking.
3.6.
Het middel slaagt derhalve.
4. Slotsom
Het vorenstaande brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden beschikking;
Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de waarnemend-griffier L.J.J. Okker-Braber, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 juli 2003.