HR 15 maart 1994, NJ 1994, 551 m.nt. Kn. Zie ook HR 5 januari 1998, NJ 1988, 787 alsmede D.H. de Jong, de macht van de telastelegging in het strafproces (diss. Groningen), 1981, p. 22-25 en J. Boksem, Op den grondslag der telastlegging (diss. Nijmegen), 1996, p. 276-277. Vgl. voorts HR 25 juni 2002, LJN AE1185, rov. 3.5.
HR, 10-06-2003, nr. 01392/02
ECLI:NL:HR:2003:AF7314
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
10-06-2003
- Zaaknummer
01392/02
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
AF7314
- Roepnaam
Rotterdamse hennepkweker
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2003:AF7314, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑06‑2003
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2003:AF7314
ECLI:NL:HR:2003:AF7314, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 10‑06‑2003; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2003:AF7314
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2003:AF7314
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2003:AF7314
- Wetingang
- Vindplaatsen
NbSr 2003/286
Conclusie 10‑06‑2003
Mr. Vellinga
Partij(en)
Nr. 01392/02
Mr. Vellinga
Zitting: 8 april 2003
Conclusie inzake:
[verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te 's Gravenhage wegens het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod veroordeeld tot één maand gevangenisstraf voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van honderd uren.
2.
Namens verdachte heeft mr. A.M. Seebregts, advocaat te Rotterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel klaagt dat het Hof de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten door ten onrechte niet van de gehele tenlastelegging vrij te spreken, nu het niet bewezen heeft verklaard dat het tenlastegelegde is gepleegd "aan de [a-straat]".
4.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat
hij op of omstreeks 31 januari 2001 te [woonplaats], in een pand gelegen aan de [a-straat], opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, althans opzettelijk aanwezig heeft gehad, 219, althans één of meer hennepplant(en), in elk geval één of meer hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram, van een materiaal bevattende hennep, zijn de hennep, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
5.
Blijkens zijn arrest heeft het Hof bewezenverklaard dat
hij op 31 januari 2001 te [woonplaats], in een pand, opzettelijk heeft bereid en bewerkt en verwerkt, 219, althans één of meer hennepplant(en), in elk geval één of meer hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram, van een materiaal bevattende hennep, zijn de hennep, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
6.
In een zaak waarin het verlaten van de plaats van het ongeval centraal stond en de straat waar dit volgens de tenlastelegging was geschied, door het Hof niet in de bewezenverklaring was opgenomen, oordeelde de Hoge Raad a) dat de woorden "op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de [c-straat]" voor de krachtens de artikelen 348 en 350 Sv door de rechter te geven beslissingen strafrechtelijk niet van belang waren en b) dat niet kon worden gezegd dat het Hof door vrij te spreken van bedoeld onderdeel van de tenlastelegging een ander strafbaar feit dan was tenlastegelegd heeft bewezenverklaard. Aldus kon niet worden gezegd dat het Hof de grondslag der tenlastelegging had verlaten.1.
7.
De door het Hof in de onderhavige zaak opgenomen bewijsmiddelen houden in dat het pand waar verdachte de hem tenlastegelegde gedragingen verrichtte, zich bevindt aan de [b-straat 1] te [woonplaats] en dat het diens (toenmalige) woning betrof. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte aldaar verklaard dat het om zijn "eerste kweek" ging. Kennelijk heeft het Hof derhalve geoordeeld, welk oordeel niet onbegrijpelijk is, dat het aan verdachte onmiskenbaar duidelijk was welk feit hem ten laste werd gelegd en waar ter plaatse dit feit was begaan. Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat uit de stukken van het geding niet blijkt dat bij het Hof op dit punt enig verweer is gevoerd hoewel de politierechter verdachte ook reeds had veroordeeld zonder bewezen te verklaren dat het feit was gepleegd aan de [a-straat]. In het licht van het voorgaande en gelet op de aard van het bewezenverklaarde feit is de plaatsaanduiding voor de krachtens de artikelen 348 en 350 door de rechter te nemen beslissingen strafrechtelijk dus niet van belang.
8.
Voorts is het Hof door vrij te spreken van het onderdeel "aan de [a-straat]" niet afgeweken van de grondslag van de tenlastelegging. Immers, het Hof heeft door vrij te spreken van het onderdeel "aan de [a-straat]" niet een ander feit bewezenverklaard dan hetgeen was tenlastegelegd.
9.
Het middel faalt.
10.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 10‑06‑2003
Uitspraak 10‑06‑2003
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
10 juni 2003
Strafkamer
nr. 01392/02
AG/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 9 april 2002, nummer 22/000081-02, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 31 mei 2001 - de verdachte ter zake van "opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod" veroordeeld tot één maand gevangenisstraf, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot: een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van éénhonderd uren.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.M. Seebregts, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1.
Het middel bevat de klacht dat het Hof de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten door ten onrechte niet van de gehele tenlastelegging vrij te spreken, nu het de nadere plaatsaanduiding "aan de [a-straat]" niet bewezen heeft geoordeeld.
3.2.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
"hij op of omstreeks 31 januari 2001 te [woonplaats], in een pand gelegen aan de [a-straat], opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt althans opzettelijk aanwezig heeft gehad, 219, althans één of meer hennepplant(en), in elk geval één of meer hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram, van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II."
3.3.
Het Hof heeft bewezenverklaard dat de verdachte het hem tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande
- -
voorzover hier van belang - dat het feit "te [woonplaats], in een pand" is gepleegd, met weglating van de woorden "aan de [a-straat]". Ook de Politierechter had laatstbedoeld onderdeel van de tenlastelegging niet bewezenverklaard.
3.4.
Uit het verhandelde ter terechtzitting zowel in hoger beroep als in eerste aanleg blijkt dat bij de verdachte, die een verklaring heeft afgelegd omtrent de hennepkwekerij die hij in zijn toenmalige huurwoning in [woonplaats] had, geen onduidelijkheid heeft bestaan omtrent hetgeen hem werd verweten en met name ook niet waar ter plaatse de verweten gedraging zich heeft voorgedaan.
Zulks in aanmerking genomen en voorts dat hetgeen waarvan is vrijgesproken voor de krachtens de art. 348 en 350 Sv door de rechter te geven beslissingen niet van belang is, heeft het Hof door bewezen te verklaren dat het feit is begaan te [woonplaats] in een pand, doch niet dat dat pand was gelegen aan de [a-straat], niet een ander feit bewezenverklaard dan was tenlastegelegd en dus de grondslag van de tenlastelegging niet verlaten.
3.5.
Het middel faalt dus.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de waarnemend-griffier I.W.P. Verboon, en uitgesproken op 10 juni 2003.