HR 15 december 1998, NJ 1999, 206
HR, 08-04-2003, nr. 02731/02U
ECLI:NL:HR:2003:AF5834
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
08-04-2003
- Zaaknummer
02731/02U
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
AF5834
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Internationaal strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2003:AF5834, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑04‑2003
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2003:AF5834
ECLI:NL:HR:2003:AF5834, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 08‑04‑2003; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2003:AF5834
- Wetingang
- Vindplaatsen
Conclusie 08‑04‑2003
Mr. Vellinga
Partij(en)
Nr. 02731/02 U
Mr. Vellinga
Zitting: 11 maart 2003
Conclusie inzake:
[verdachte = de opgeëiste persoon]
1.
De Rechtbank te Groningen heeft de uitlevering van de opgeëiste persoon aan de Russische Federatie ter vervolging toelaatbaar verklaard.
2.
Namens verdachte heeft mr. F.J.B. de Jong, advocaat te Assen, één middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel bevat de klacht dat de rechtbank art. 26, derde lid, Uw heeft geschonden door het verzoek om aanhouding van de zaak teneinde drie expertiserapporten te verkrijgen af te wijzen. Deze drie expertiserapporten hebben betrekking op het causale verband tussen de aan de opgeëiste persoon verweten handelingen en de dood van het slachtoffer en zouden de onschuld van de opgeëiste persoon eenvoudig kunnen staven, aldus de toelichting op het middel.
4.
De uitspraak van de Rechtbank houdt - voor zover van belang - in:
"Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om aanhouding van de behandeling van het uitleveringsverzoek, opdat de overgelegde stukken in de Nederlandse taal worden vertaald en het openbaar ministerie bij de Russische autoriteiten nadere informatie omtrent de vervolging van de twee medeverdachten van de opgeëiste persoon alsmede aanvullende inlichtingen in de vorm van drie expertiserapporten met betrekking tot het causaal verband tussen de handelingen van de opgeëiste persoon en de dood van het slachtoffer zal inwinnen.
De rechtbank wijst het verzoek tot aanhouding van de behandeling af, nu de rechtbank slechts dient te beoordelen of de verzochte uitlevering toelaatbaar is en niet de gegrondheid van de strafvervolging die in de verzoekende staat tegen de opgeëiste persoon aanhangig is dient te beoordelen."
5.
Een onschuldbewering gaat alleen op indien de Rechtbank onverwijld - dat wil zeggen zonder diepgaand onderzoek vergelijkbaar met dat in het strafgeding zelf - tot de overtuiging komt dat er geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld.1. Dit houdt in dat de opgeëiste persoon moet aantonen dat de door de verzoekende Staat geformuleerde verdenking op een misslag berust. Een dergelijke bewering dient hij aanstonds te kunnen staven met bewijsmateriaal.2. Daarbij moet met name worden gedacht worden aan het verweer dat de opgeëiste persoon de feiten niet kan hebben begaan, aangezien hij bijvoorbeeld een alibi heeft.3.
6.
Het verzoek tot aanhouding om de onschuld van de opgeëiste persoon aan te tonen heeft betrekking op het opvragen van expertiserapporten over het causale verband tussen de handelingen van de opgeëiste persoon en de dood van het slachtoffer. In het verzoek om uitlevering wordt gesteld dat de verdenking tegen de opgeëiste persoon wordt gestaafd door onder meer "Conclusion of forensics, according to which transportation in an enclosed space with the lack of oxygen promoted [slachtoffer]'s death." Reeds deze omstandigheid brengt mee, dat aan de hand van eventuele andersluidende rapporten niet onverwijld de onschuld van de opgeëiste persoon kan worden aangetoond. Bovendien pleegt met het opvragen, versturen en vertalen van dergelijke rapporten nogal wat tijd gemoeid te zijn.
7.
De Rechtbank heeft overwogen dat zij slechts dient te beoordelen of de verzochte uitlevering toelaatbaar is en niet de gegrondheid van de strafvervolging die in de verzoekende staat tegen de opgeëiste persoon aanhangig is. In die overweging ligt besloten dat het opvragen van dergelijke expertiserapporten en het beoordelen van de consequenties daarvan voor de (on)schuld van de opgeëiste persoon een diepgaand onderzoek vergelijkbaar met dat in het strafgeding zelf inhoudt. Zo gelezen geeft de overweging van de rechtbank geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is zij niet onbegrijpelijk.
8.
Voorzover de toelichting op het middel de subsidiaire klacht bevat dat de expertiserapporten ook van belang zijn voor de vraag of er sprake is van dubbele strafbaarheid, faalt het. Voor de beoordeling van de vraag of feiten waarvoor de uitlevering wordt gevraagd naar Nederlands recht strafbaar zijn, is van belang of die feiten een strafbaar feit naar Nederlands recht opleveren. De expertiserapporten waarop de advocaat doelt, zijn van belang voor het bewijs van die feiten.
9.
Het middel faalt.
10.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 08‑04‑2003
Zie de conclusie van mijn ambtgenoot Jörg onder 16 voor HR 29 oktober 2002, 01033/02 U (niet gepubliceerd).
J.M. Sjöcrona en A.M.M. Orie, Internationaal Strafrecht, derde druk, p. 161. Zie ook HR 28 oktober 1997, NJ 1998, 212.
Uitspraak 08‑04‑2003
Inhoudsindicatie
8 april 2003 Strafkamer nr. 02731/02 U LR/SM Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Rechtbank te Groningen van 27 november 2002, nummer RK 02/486, op een verzoek van de Russische Federatie tot uitlevering van: [de opgeëiste persoon], geboren te [geboorteplaats] (Rusland) op [geboortedatum] 1975, wonende te [woonplaats], ten tijde van de betekening van de aanzegging in cassatie verblijvende in het Huis van Bewaring te Groningen. 1. De bestreden uitspraak ...
Partij(en)
8 april 2003
Strafkamer
nr. 02731/02 U
LR/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Rechtbank te Groningen van 27 november 2002, nummer RK 02/486, op een verzoek van de Russische Federatie tot uitlevering van:
[de opgeëiste persoon], geboren te [geboorteplaats] (Rusland) op [geboortedatum] 1975, wonende te [woonplaats], ten tijde van de betekening van de aanzegging in cassatie verblijvende in het Huis van Bewaring te Groningen.
1. De bestreden uitspraak
De Rechtbank heeft de gevraagde uitlevering van de opgeëiste persoon aan de Russische Federatie toelaatbaar verklaard ter zake van de feiten zoals aangeduid in de bestreden uitspraak.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de opgeëiste persoon. Namens deze heeft mr. F.J.B. de Jong, advocaat te Assen, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.1.
De bestreden uitspraak houdt ten aanzien van de in art. 2, eerste lid, EUV vereiste dubbele strafbaarheid onder meer het volgende in:
4.2.
Het misdrijf als voorzien en strafbaar gesteld in art. 307 Sr kan worden bestraft met gevangenisstraf of hechtenis van ten hoogste negen maanden. In de gevallen als bedoeld in art. 309 Sr kan de gevangenisstraf met een derde worden verhoogd. In die gevallen kan dus een gevangenisstraf worden opgelegd van ten hoogste twaalf maanden of - gelet op art. 88 Sr - 360 dagen. Het kennelijke oordeel van de Rechtbank dat te dezen naar Nederlands recht een vrijheidsstraf van ten minste een jaar kan worden opgelegd, zodat in dat opzicht is voldaan aan voormeld verdragsvereiste, is derhalve onjuist.
4.3.
De bestreden uitspraak kan in zoverre niet in stand blijven. De Hoge Raad zal doen wat de Rechtbank had behoren te doen.
5. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad - afgezien van het hiervoor onder 4 overwogene - ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet als volgt worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat betreft de beslissing ten aanzien van de strafbaarheid naar Nederlands recht;
Verstaat dat de feiten waarvoor de uitlevering kan worden toegestaan naar Nederlands recht strafbaar zijn gesteld bij art. 300 in verbinding met art. 44 Sr;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de waarnemend-griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 8 april 2003.