Oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor de artikelen 300 en 302 Sr, zoals voorgesteld door de Landelijke Commissie voor Straftoemeting en van 28 mei 1999 (zie www.rechtspraak.nl onder actualiteiten).
HR, 03-12-2002, nr. 01587/01
ECLI:NL:HR:2002:AE8838
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
03-12-2002
- Zaaknummer
01587/01
- Conclusie
Mr Jörg
- LJN
AE8838
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
Staatsrecht / Rechtspraak
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2002:AE8838, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 03‑12‑2002
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2002:AE8838
ECLI:NL:HR:2002:AE8838, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 03‑12‑2002; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2002:AE8838
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2002:AE8838
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2002:AE8838
- Wetingang
- Vindplaatsen
NbSr 2003/22
Conclusie 03‑12‑2002
Mr Jörg
Partij(en)
Nr. 01587/01
Mr Jörg
Zitting 1 oktober 2002
Conclusie inzake:
[Verzoeker=verdachte]
1.
Verzoeker is door het gerechtshof te 's-Gravenhage bij arrest van 12 juni 2001 ter zake van zware mishandeling veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en tot het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte gedurende 240 uur in de plaats van zes maanden gevangenisstraf. Voorts heeft het hof de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en aan verzoeker een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander in de gebruikelijke alternatieve modus. Voor het overige heeft het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering.
2.
Namens verzoeker heeft mr J.M.C. Wessels, advocaat te Zwijndrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel klaagt erover dat het (taalkundig onzijdige) hof (dat door de middelschrijver van het taalkundig vrouwelijke geslacht wordt geacht) bij zijn motivering van de opgelegde straf ten onrechte aansluiting heeft gezocht bij het door de landelijke vergadering van voorzitters van strafsectoren overeengekomen oriëntatiepunt in geval van "het opzettelijk toebrengen van middelzwaar lichamelijk letsel met behulp van een slag- of steekwapen"1.: het door verzoeker gebruikte voorwerp was een bierglas, hetgeen niet valt aan te merken als een steekwapen in de zin van dat oriëntatiepunt.
4.
Het middel faalt reeds omdat het kennelijk en ten onrechte ervan uitgaat dat de in het middel bedoelde oriëntatiepunten zijn aan te merken als recht in de zin van artikel 79 RO. Dit betekent dat in cassatie niet met vrucht over een onjuiste toepassing van die oriëntatiepunten kan worden geklaagd. Overigens biedt de tekst van het onderwerpelijke oriëntatiepunt geen enkele steun aan de stelling van het middel, terwijl geen zinnig mens zal willen ontkennen dat een bierglas een van de vreselijkste steekinstrumenten is die men zich kan voorstellen.
5.
Het hof heeft bij de straftoemeting uitvoerig stilgestaan bij de gronden waarop het een fors hogere straf passend en geboden achtte dan in eerste aanleg was opgelegd en in hoger beroep werd gevorderd. De bestreden uitspraak voldoet op dit punt aan de daaraan door artikel 358, zevende lid, Sv gestelde eisen. Voor het overige kan het oordeel van het hof omtrent de strafmaat in cassatie niet aan de orde komen.
6.
Middelen van het onderhavige kaliber versterken de roep om een verdergaande beperking van de toegang tot de cassatierechter.
7.
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan artikel 81 RO ontleende overweging. Gronden waarop Uw Raad ambtshalve de aangevallen beslissing zou moeten vernietigen heb ik niet aangetroffen.
8.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 03‑12‑2002
Uitspraak 03‑12‑2002
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
3 december 2002
Strafkamer
nr. 01587/01
LR/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 12 juni 2001, nummer 22/001061-00, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren [te geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum] 1969, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
1.1.
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Dordrecht van 24 september 1999 - de verdachte ter zake van "zware mishandeling" veroordeeld tot drie maanden gevangenisstraf voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte voor de duur van 240 uren, in plaats van zes maanden gevangenisstraf. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander als in het arrest vermeld. Tevens heeft het Hof de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering.
1.2.
Het verkorte arrest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.M.C. Wessels, advocaat te Zwijndrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van het middel
3.1.
Het middel bevat de klacht dat het Hof, dat een hogere straf heeft opgelegd dan door de Advocaat-Generaal gevorderd, die beslissing in strijd met art. 359, zevende lid, Sv niet toereikend heeft gemotiveerd.
3.2.1.
Voorzover daartoe in de toelichting op het middel een beroep wordt gedaan op een onjuiste toepassing van de "door de Landelijke Commissie voor Straftoemeting opgestelde oriëntatiepunten" geldt het navolgende.
3.2.2.
De strafmotivering van het Hof houdt - voorzover voor de beoordeling van deze klacht van belang - in:
"Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en het gebrek aan inzicht bij verdachte in de laakbaarheid van zijn handelen ook nog ter terechtzitting in hoger beroep, alsmede op de door de Landelijke Commissie voor Straftoemeting opgestelde oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor de artikelen 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals overeengekomen op de landelijke vergadering van voorzitters van strafsectoren van 28 mei 1999, waarover het College van procureurs-generaal en de Nederlandse Orde van Advocaten schriftelijk zijn geïnformeerd, doet de in eerste aanleg opgelegde en de in hoger beroep gevorderde straf onvoldoende recht aan de door het hof in ogenschouw genomen omstandigheden. Het hof zoekt aansluiting bij het oriëntatiepunt voor het opzettelijk toebrengen van middelzwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen, te weten 9 maanden gevangenisstraf."
3.2.3.
De door het Hof bedoelde afspraken houden onder meer het volgende in:
"De voorzitters van de strafsectoren bij de rechtbanken en de gerechtshoven hebben, in navolging van een eerder genomen besluit om te komen tot een consistent straftoemetingsbeleid, afspraken gemaakt over oriëntatiepunten voor het opleggen van straffen voor bepaalde delicten. Het gaat om vormen van mishandeling met letsel als gevolg. (...)
Het gaat, zoals dat ook geldt voor de delicten waarvoor al eerder een strafmaat is geformuleerd (verschillende soorten diefstal, tasjesroof en meineed), slechts om oriëntatiepunten. Strafverhogende of strafverlagende omstandigheden, gelegen in de persoon van de dader en in het delict zelf, zijn niet meegewogen."
3.2.4.
De klacht berust kennelijk op het uitgangspunt dat vorenbedoelde oriëntatiepunten recht zijn in de zin van art. 79 RO. Dit uitgangspunt is echter onjuist reeds omdat de bedoelde oriëntatiepunten niet afkomstig zijn van een instantie die de bevoegdheid heeft rechters te binden wat betreft het gebruik dat zij maken van de hun door de wetgever gelaten ruimte.
3.2.5.
De klacht kan dus niet tot cassatie leiden.
3.3.
Ook overigens treft het middel geen doel. 's Hofs oordeel dat hier een zwaardere straf dient te worden opgelegd dan is gevorderd, is niet onbegrijpelijk. De strafoplegging is toereikend gemotiveerd.
3.4.
Het middel is dus tevergeefs voorgesteld.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens, A.M.J. van Buchem-Spapens, A.J.A. van Dorst en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 3 december 2002.